- Scholieren.com

advertisement
Woordenschat
 Synoniem: ander woord met dezelfde betekenis.
 Woordraadstrategie: zoek een Omschrijving (betekenis) of Definitie
(nauwkeurige omschrijving van een woord)
Taal
 Homoniem: een woord met verschillende betekenissen
Vb. baan -> werk en een weg
 Dubbelzinnig: door Homoniem kan zin dubbelzinnig woorden -> dan 2
betekenissen
 Letterlijk: vb. nachtmerrie -> heel angstige droom
 Figuurlijk: uitdrukking is altijd figuurlijk vb. ‘de wiskundetoets was echt
een nachtmerrie.
Grammatica zinsdelen
 Ondw vinden:
1. Zoek Persoonsvorm (zin vragend maken)
2. Zet streepjes tussen zinsdelen
3. Vraag Wie (soms Wat) + Persoonsvorm?/ mv <-> ev + t.t of v.t
4. Het antwoord op die vraag is het Ondw/ wat veranderd is Pv
 Persoonsvorm vinden:
1. Zet zin in andere tijd en het werkwoord dat veranderd is de PV!
2. Maak de zin vragend en het 1e werkwoord in zin is PV
3. Zet zin in ander getal(ev/mv) het werkwoord dat veranderd is PV
4. LET OP! Bij scheidbare werkwoorden is alleen het stukje dat van
tijd veranderd de Persoonsvorm
 Werkwoord: iets wat je kan doen of wat je overkomt + heeft verschillende
vormen -> ev / mv + t.t / v.t
 Zinsdelen: stukje zin dat altijd dezelfde woordvolgorde houdt en je kunt
het voor de PV zetten en er toch een goede zin van maakt zijn zinsdelen
 Zelfstandig werkwoord en Hulpwerkwoord:
- Zoek alle werkwoorden
- 1 werkwoord in zin -> ZWW
- Meer werkwoorden in zin -> 1x ZWW + rest HWW(achteraan zin)
- ZWW -> heeft een vaste betekenis en is duidelijk
 Lastige onderwerpen:
- Als het Ondw een VRAAGWOORD (wie/wat) is kun je deze
manier gebruiken -> wie (of wat) + PV?
Grammatica woordsoorten
 Werkwoord: iets wat je kunt doen of overkomen
 Scheidbare werkwoorden: splitsen als ze in een zin worden gebruikt
 Infinitief: De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en
het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn
opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd
en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommigen op –n
 Voltooid deelwoord: woorden op –ge –be –ver
 Onvoltooid deelwoord: Onvoltooide deelwoorden eindigen op d(e).
Voorbeelden: zwaaiend(e), lachend(e), fietsend(e), etc.
Vragen ‘HOE’ je iets doet.
Ook onvoltooide deelwoorden kunnen bijvoeglijk gebruikt worden.
Voorbeelden: De hoestende leraar, de lachende agent,
het hinnikende paard
 Lidwoord: de – het – een
- De + Het  Bepaald Lidwoord
- Een  Onbepaald Lidwoord
- Een + Het -> geen bijhorend ZN -> geen LW
Spelling
 PV  ja -> zin in andere tijd zetten t.t -> v.t / ev -> mv
1. In welke tijd staat de zin? T.t / V.t
2. Staat Ondw in ev/mv?
 Pv in t.t
EV
Ik vorm – onderwerp = ik
Hele werkwoord -en
Hij vorm – onderwerp = ander
Ik vorm +t
MV
Wij vorm – hele werkwoord
 Stam: heel werkwoord –en vb. lopen = lop
 Ik vorm: schrijfvorm
vb. lopen = loop
 Werkwoord spelling SMURFEN
- Ik smurf
- Jij/hij smurft
kofschiptaxi
- Smurf jij?
- Smurft hij?
 Persoonsvorm in v.t
t.t
v.t
Ow=ev Ik vorm
Ev= ik vorm +te +de
Hij vorm
Ow=mv Wij vorm
Mv= ik vorm +ten +den
Download