Taaltoets 5 Opdracht 1: Maak van de twee zinnen één zin. Gebruik het voegwoord tussen haakjes. 1) Je mag niet stoppen. Je hebt de topscore niet verbeterd. (zolang) _____________________________________________________ _____________________________________________________ 2) Ik wist het antwoord. Ik heb uitleg gekregen. (nadat) _____________________________________________________ _____________________________________________________ 3) De jongens zijn aan het voetballen. Het regent hard buiten. (terwijl) _____________________________________________________ _____________________________________________________ 4) Je moet je huiswerk afmaken. Je mag televisie kijken. (voordat) _____________________________________________________ _____________________________________________________ 5) We gaan door met taal. Alle zinnen zijn opgeschreven. (totdat) _____________________________________________________ _____________________________________________________ Opdracht 2: Kijk naar de onderstreepte persoonsvorm. Is deze zo goed geschreven? Omcirkel het juiste antwoord. 1) Loop je vandaag mee naar huis? ja / nee 2) Hey, geeft je broer mijn bal nog terug? ja / nee 3) Je draait de tafel iets te ver terug. ja / nee 4) Vertel jij wel de hele waarheid? ja / nee 5) Wil je de roze sticker of pak je de rode? ja / nee Opdracht 3 Vul de juiste vorm van het werkwoord in. Gebruik het werkwoord tussen haakjes. 1) __________ je broer bij deze kapper? (werken) 2) __________ je niet van de stoel deze keer? (vallen) 3) Jij __________ meteen naar huis terug. (gaan) 4) __________ jij mij misschien even helpen? (willen) 5) Hallo, _____________jij even normaal ! (doen) Opdracht 4 : Onderstreep met blauw het gezegde(alle werkwoorden) en met groen het onderwerp. 1) De man heeft een mooi schilderij gemaakt. 2) Wil jij de tas even aangeven? 3) De kinderarts onderzocht het zieke jongetje. 4) Gisteren moest de buurvrouw boodschappen doen. 5) De gezellige klas heeft de klas opgeruimd. 6) De volleybal werd gebruikt met voetballen. 7) Ik kan jou niet helpen. 8) Mijn grote broer is ziek. 9) Zonder twijfel schoot de speler op het doel. 10) Het paard heeft zonder fouten gesprongen. Opdracht 5: Onderstreep het gezegde( denk aan samengesteld werkwoord) met groen. Schrijf daarna het hele werkwoord op. 1) Ik maak vandaag kennis met Peter. ___________________ 2) Juf past goed op de klas. ___________________ 3) Maak jij de prullenbak leeg? ___________________ 4) Wij komen van een klein bedrag rond. ___________________ 5) De jongens komen in de kleedkamer samen. _________________