Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iemand doet. Een werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen. Je kunt het werkwoord op allerlei manieren gebruiken in een zin. Om te controleren of iets een werkwoord is, kun je het daarom ook vervoegen. Het basiswoord van een werkwoord noemen we het infinitief of hele werkwoord. Meestal is dat de tegenwoordige tijd wij-vorm van een werkwoord. Om het voltooid deelwoord van een zin te maken, kun je er “ik heb” of “ik ben” voor zetten. Heb of ben is in dit korte zinnetje de persoonsvorm en het werkwoord erachter is het voltooid deelwoord. Natuurlijk kan je ook ‘wij hebben’ of ‘wij zijn’ gebruiken. Om het voltooid deelwoord in een zin op te zoeken, kun je het best op zoek gaan naar het werkwoordelijk gezegde. Meestal ontdek je dan, dat het bestaat uit een persoonsvorm met een voltooid deelwoord. Ook kun je op die manier een infinitief in een zin ontdekken. De persoonsvorm is een bijzondere vorm van het werkwoord: het geeft aan in welke tijd (tegenwoordig of verleden tijd) en in welk aantal (enkelvoud of meervoud) een zin staat. Je kunt de tijd van een werkwoord opsporen door het woord te veranderen óf door een tijd-woord (gisteren, vandaag) aan de zin toe te voegen. Het getal van een werkwoord (enkelvoud, meervoud) kun je opsporen door naar het onderwerp in de zin te kijken.