Spelling – Woorden thema 5 “Taal Actief” Stoffelijke bijvoeglijke

advertisement
Spelling – Woorden thema 5 “Taal Actief”
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden (gouden)
betonnen
blikken
zilveren
fluwelen
bronzen
ijzeren
papieren
glazen
juten
loden
gipsen
rubberen
marmeren
zijden
strooien
koperen
kartonnen
Woorden met een open lettergreep (jager)
document
historie
defensie
moreel
kolonie
energie
anonieme
formulering
propaganda
problematiek
detail
liter
anonieme
propaganda
Woorden met verdubbeling van de medeklinker (bakker)
middeleeuwen
interesse
accu
terrorisme
commandant
effecten
illusie
commissie
abonnement
commissaris
Woorden met x (taxi)
complex
saxofoon
exact
excuus
experiment
mixer
Beatrix
ex
climax
excuses
expositie
explosie
extreem
extra
expres
examen
export
reflex
Luxemburg
fax
flexibel
Werkwoorden thema 5
Deze regels voor het voltooid deelwoord goed onthouden :
Je herkent een voltooid deelwoord in een zin, omdat er altijd een hulpwerkwoord in de zin staat.
bijv. Het heeft geregend
Er wordt gelachen
Ik ben begonnen
Hulpwerkwoord = heeft
hulpwerkwoord= wordt
hulp w.w.= ben
Voltooid deelwoord= geregend voltooid deelwoord= gelachen volt. d.= begonnen
Een voltooid deelwoord kan eindigen op –en of op –d of -t
Als je twijfelt over –d of –t, dan haal je –en van het hele werkwoord af. Zit de laatste letter in `t
kofschip x? Ja, dan eindigt het volt. deelw. op een t. Zo niet, dan eindigt het voltooid deelwoord op
een d.
bijv. Ik heb een koekje gepakt. Gepakt is met een t, want als ik –en eraf haal van het hele werkwoord,
dan is de laatste letter een k! pakk(en). De K zit in `t kofschip x, dus is de regel dat je gepakt met een t
schrijft.
Het heeft geregend is met een d, want als je van regen(en) –en eraf haalt, dan eindigt het werkwoord
op een n. De n zit niet in `t kofschip x, dus schrijf je het volt. deelw. met een d.
Deze regels voor de hij-vorm tegenwoordige tijd (t.t.) goed onthouden:
Een hij-vorm in de t.t. (dit is een persoonsvorm*, maar geen ik-vorm of meervoud).
Regel: ik-vorm + t. (tenzij de ik-vorm al op een t eindigt)
Voorbeelden: Hij past een schoen (pas + t). Sophie beantwoordt (beantwoord + t) de brief. Het mist
buiten erg.
*Een persoonsvorm kun je vinden door de zin vragend te maken. Het werkwoord dat vooraan in de
zin staat is de persoonsvorm.
Bijv.
Roos komt vaak te laat op school. Vraagzin: Komt Roos vaak te laat op school?
Tom wordt vaak gepest. Vraagzin: Wordt Tom vaak gepest?
Deze regels voor een tegenwoordig deelwoord goed onthouden:
Bij een tegenwoordig deelwoord geldt de regel: Hele werkwoord + d.
Voorbeelden: huilend, lachend, snikkend, lopend, haperend, proestend, schaterend, enz.
Soms kun je er ‘al’ voorzetten of denken, bijv. al struikelend kwam ze de kamer binnen.
Download