Enkelvoudige zinnen Zet de zin in een andere tijd (niet vragend maken) Ze heeft de deur dichtgeslagen -> PV Ze had de deur dichtgeslagen. Elke (grootste) woordgroep die voor de PV kan staan is 1 zinsdeel. Mijn oude buurman / informeerde / onlangs / bij zijn buurvrouw / naar het lot van een vriend. Wie of wat + PV = O Onderwerp staat naast de PV PV O Altijd / staan / onze leraren / op goed gedrag in de klas. Naamwoordelijke Gezegde (NG) of Werkwoordelijke Gezegde (WG) Doet het O iets? WG Is het O iets? = NG NG geeft eigenschap aan (zijn) WG geeft activiteit aan (doen) O NG NG Jij / bent / me / te lief. O WG Hij / gaf / haar / een antwoord Vraag 1: Zit er een koppelwerkwoord in de zin? (zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen) Ja -> vraag 2, Nee -> WG Vraag 2: Koppelt dit werkwoord een eigenschap aan het onderwerp? Ja -> NG Nee -> WG WG: NG: alle werkwoorden (dus incl. PV) alle werkwoorden (dus incl. PV) + de eigenschap Wie of wat + alles wat je hebt ontleed = Lijdend Voorwerp (LV) WG O LV Dit jaar / gaan / we / het Spaanse WG hooggebergte / uitproberen. Aan of voor wie of wat + alles wat je hebt ontleed = Meewerkend Voorwerp (MV) O NG MV NG Dat / leek / me / wel / wat! Is er een zinsdeel dat met een voorzetsel begint dat vast bij het werkwoord hoort en niet letterlijk te nemen is? Het zinsdeel dat begint met dit voorzetsel is een voorzetselvoorwerp (VV). O WG WG Wie / bekommert/ zich / vandaag de dag / VV om zijn naaste? Resten van de zin die antwoord geven op vragen als waar, wanneer, waarom, etc. (NIET WIE EN WAT!) = BijWoordelijke Bepaling (BWB) O NG BWB NG Mijn buurjongen / is / jammer genoeg / erg VV vrij / in zijn gedrag.