Samenvatting Nederlands hoofdstuk 4 (18506)

advertisement
Samenvatting Nederlands hoofdstuk 4
Over lezen











Bij tijdsprongen spoelt de schrijver als het ware het verhaal door. Onbelangrijke dingen
worden niet verteld om vaart in het verhaal te houden zodat het niet saai wordt. Te
herkennen aan een witregel. Ook gebeurd het als je naar een nieuw hoofdstuk gaat.
Bij tijdverdichting wordt de tijd juist kort samengevat.
Bij tijdverdichtingen komt er een versnelling, om ervoor te zorgen dat het verteltempo hoog
blijft liggen.
Verschil tijdverdichting/versnelling: bij versnelling worden de gebeurtenissen kort vertelt, bij
verdichting wordt de tijd samengevat.
Bij vertraging gaat het verhaal juist langzamer om het spannend te houden op spannende
stukken.
Bij vooruitwijzing wordt er iets vertelt wat nog moet komen. Zorgt voor spanning
In een dagboek schrijven mensen hun intiemste gevoelens en geheimen.
Als daar alleen feiten in staan, heet het een logboek.
Wanneer een dagboek op het internet wordt bijgehouden, heet dat een weblog.
Het verschil tussen een dagboek en een weblog is dat een dagboek voor je zelf is en een
weblog voor iedereen is.
We hebben echte en verzonnen dagboeken: echte zijn non-fictie en dus echt gebeurd met
echte gebeurtenissen. Deze boeken worden vaak niet uitgebracht, behalve als het om een
bijzonder iemand gaat (Anne Frank). Bij verzonnen dagboeken, hebben we te maken met
fictie, wat we vaak in boeken terugzien.
Grammatica









Het voorzetselvoorwerp (VZV) is een zinsdeel en begint altijd met een voorzetsel en heeft
een relatie met het werkwoord.
Het voorzetsel is bijna nooit te vervangen door een ander voorzetsel.
Als het voorzetsel iets over plaats of tijd zegt, is het een BWB
Als het voorzetsel kan worden vervangen, is het een BWB
De bijvoeglijke bepaling (BVB) is een deel van een zinsdeel, wat iets zegt over het
belangrijkste woord in een zinsdeel. Er kunnen meerdere BVB zijn.
Dat belangrijkste woord is een ZNW.
De BVB kan voor of/en na het ZNW staan. Als die er na staat begint die met een voorzetsel
Het verschil tussen BVB en BWB is dat een BVB een deel van een zinsdeel is en iets meer zegt
over een ZNW. Een BWB is een apart zinsdeel.
Voornaamwoorden:
1. Vragend voornaamwoord:
Meestal aan het begin van een vragende zin.
Als ze midden in de zin staan moet je er een vraagzin van maken.
De voornaamwoorden: wie, wat, welke en wat voor (een)
LET OP: hoe, waar, wanneer, waardoor, waarom, waarmee enz. zijn bijwoorden
2. Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan
Kan i.p.v. een lidwoord voor een ZNW staan
De voornaamwoorden: deze, dit, dat en die
Spelling
 Het liggend streepje gebruik je in samenstellingen, de trema in niet-samenstellingen
 Het liggend streepje wordt ook wel koppelteken genoemd
 Regels voor gebruik:
1. Bij twee klinkers
2. Het ontstaan van letterverwarring
3. Volledige naam van gehuwde vrouwen
4. Tussen gelijkwaardige delen: café-restaurant
5. Samenstelling met letters, cijfers en andere tekens en samenstellingen met Sint of St.
6. Na aantal voorvoegsels en vóór een aantal achtervoegsels
7. Woorden met meer dan 1 streepje
 Trema (deelteken)
 Regels voor gebruik:
1. Letterverwarring
2. Getallen
3. Géén trema in worden die overgenomen zijn soms
4. Géén trema als het woord niet verkeerd kan worden gelezen


De apostrof
Regels voor gebruik:
1. Meervoud zelfstandig naamwoorden op –a, 0i, -o, -u of –y (met daarvoor een
medeklinker)
2. Meervoud letters en afkortingen
3. Verkleinwoorden van letters, afkortingen of cijfers en van woorden met een y (met
medeklinker ervoor)
4. Bij een achtervoegsel
5. Woorden die bezit aanduiden
6. Woorden waar letters zijn weggelaten

De lastige gevallen met een l-klank moet je leren!
Taalschat
Van deze woorden moet je de betekenis leren!
Lees vaardig
6.1: Zins- en alineaverbanden: oorzaak-gevolg, vergelijking, overeenkomst-verschil, reden


Oorzaak-gevolg:
 Een uitspraak bevat een oorzaak, daarna wordt het gevolg verteld.
 Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
Uitspraak vergelijking:
 Er worden meerdere dingen met elkaar vergeleken
 Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, in vergelijking met
 Overeenkomst-verschil
 Is een verdere uitwerking op het verband uitspraak-vergelijking
 Signaalwoorden overeenkomst: net zoals, hetzelfde, ook
 Signaalwoorden verschil: in tegenstelling tot, maar, echter
 Uitspraak-reden
 Bij een uitspraak wordt een reden genoemd
 Signaalwoorden: daarom, want, omdat
6.2: Tekst en beeld

Bij teksten staan soms afbeeldingen (illustraties, in de vorm van, foto’s, tabellen en
tekeningen), met verschillende doelen:
1. Aandacht trekken, voegt niks nieuws toe
2. Ondersteunt de tekst , zodat je die beter begrijpt
3. De afbeelding is zo belangrijk, dat ze zonder de afbeelding de tekst niet zou
begrijpen
4. Voegt een nieuw inhoudselement toe, laat zien wat in de tekst staat.
6.3: Tekstvormen: reclametekst

Er zijn 2 soorten reclameteksten:
1. Commerciële reclameteksten: probeert producten te verkopen
2. Ideële reclame: vraagt aandacht voor goede doelen
 Doelen: overtuigen, maar het vormelijkste doel is aansporen iets te kopen
 Reclame makers laten hun teksten zoveel mogelijk opvallen en maken ze zo aantrekkelijk
mogelijk: mooi uiterlijk, verassende tekst of foto, humor
 Reclameteksten richten zich vaak tot een speciale doelgroep
 Sluikreclame: stiekeme reclame, zoals een soap, door een voorwerp vaak te laten zien
 Advertorial: een tekst die een informatieve tekst lijkt, maar toch een reclametekst in.
Meestal is tijdschriften te vinden.
6.4: Tekstvormen: verslag



Verslag = een bijschrijving van 1 of meer gebeurtenissen.
Er zijn twee soorten:
1. Zakelijk en objectief: nauwkeurig mogelijk weergegeven, alleen feiten en geen
persoonlijke mening
2. Persoonlijk en subjectief: de schrijver vertelt wat er is gebeurd en geeft hierover zijn
persoonlijke (subjectieve) mening
Welk soort verslag hangt af van het doel.
Schrijf vaardig




Als je een signaalwoord voor tegenstelling, oorzaak-gevolg of reden gebruikt in een zin, zet je
er meestal een komma voor.
In een uiteenzetting leg je uit hoe iets in elkaar zit.
Let altijd goed op of je bronnen betrouwbaar zijn, helemaal op het internet. Reclame is
meestal niet betrouwbaar, schoolboekteksten en nieuwsberichten wel. Ze zijn objectief.
Teksten kunnen ook eenzijdig zijn, dan wordt de tekst al snel subjectief.
Over taal


Oude woorden noemen we archaïsmen, zoals beroepsnamen. Ken deze ook!
Familienamen kunnen ook afkomstig zijn van oude beroepsnamen
Gedicht

3 vormen van beeldspraak:
1. Vergelijking met van: twee dingen worden vergeleken door middel van het woordje van.
2. Metafoor: wanneer je alleen een beeld noem en geen vergelijking, noemen we dat een
metafoor.
3. Personificatie: bij deze beeldspraak worden voorwerpen/niet-levende dingen als mensen
voorgesteld. Ze worden als een ‘mens’ gemaakt.
Download