ZINSONTLEDING brugklas

advertisement
Stappenplan redekundig ontleden voor klas 3 = zinsdelen benoemen met tekens
Stap 0 – lees de zin. Wat gebeurt er, wie doet wat, krijgt iemand iets??
Gaf Stijn Marieke een kus? Wie krijgt die kus? Marieke of Stijn?
Stap 1 – zoek de pv (
x
)
1. Als je een gewone zin vragend maakt (een ja/nee-zin), komt de pv vooraan te staan.
2. Als de zin al vragend is of met een vraagwoord begint, zet de zin dan in een andere tijd. Het woord dat
verandert, is de pv. Als er meer werkwoorden in de zin staan, verandert alleen de pv.
3. Bij een gebiedende wijs ( (Ga) zitten!) staat de pv al vooraan. Er staat geen onderwerp in deze zin.
Stap 2 – zoek werkwoordelijk rest (= alle andere werkwoorden in de zin)
{ow}{vd}[ te/aan het +ow} Gezegde= pv + alle andere werkwoorden in de zin.
We (hebben) de boeken { kunnen} {kopen}.
Mijn broertje (was) buiten [aan het spelen}.
Mijn opa (is) huisarts {geweest}.
Let op: ‘geweest’ is vorm van het werkwoord ‘zijn’ = KAN dus koppelwerkwoord
zijn. Dus eventueel straks [ ] zoeken! (stap 5)
Stap 3 – zoek de zinsdelen |
| = groepje woorden dat bij elkaar hoort of een woord alleen
- Je kunt dat groepje woorden samen voor de pv zetten
Alles voor de PV is een zinsdeel. Probeer daarna telkens een ander groepje woorden (of een woord alleen)
voor de pv te zetten. Een zinsdeel geeft vaak een antwoord op een wie/wat/wanneer/waar/etc…-vraag
Stap 4 – zoek het onderwerp ( )
Vraag: wie/wat + gezegde?
Controle: zet pv in enkelvoud of meervoud en onderwerp verandert mee:
|( De man ) | ( geeft ) | een bos bloemen.
|( De mannen ) | ( geven ) | een bos bloemen.
Let op: - gebiedende wijs kent geen onderwerp!
| (Geef) | dat boek | [ terug ]!
- onderwerp kan nooit met een voorzetsel beginnen.
Stap 5 – zoek niet-werkwoordelijke rest [ ] [ ] [ ]
-[
-[
-[
] type 1 Soms staat er een ‘scheidbaar samengesteld werkwoord’ in de zin:
Schoonmaken →|(Ik |(maak)| [schoon]. Dat losse stukje noemen we ‘type 1’ = [ ]
Opbellen
→ |(Ik)| (bel)| je | na 4 uur | [op].
] type 3 Het wederkerend voornaamwoord [ ]
Sommige werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord:
Zich vergissen, zich wassen, zich herinneren
( Ik) |(vergis)| [me]. (Hij)| (vergist) | [zich]. (Wij) | (vergissen) | [ons].
] type 4 Het naamwoordelijk deel van het gezegde [ ]
Het koppelwerkwoord verbindt het onderwerp met een ander zinsdeel in de zin:
Onderwerp + kww + ?????
(Wie of wat is/wordt/blijft het onderwerp?)
Zoek in de zin naar een zinsdeel met een ‘kenmerk/eigenschap’ van het onderwerp
of naar een zinsdeel waarmee hetzelfde bedoeld wordt als het onderwerp.
zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
Controle: (Deze man) (is/wordt/blijft/lijkt/blijkt/schijnt) [ chirurg ].
Man = chirurg (dezelfde persoon)
(Deze man ) ( is/wordt/blijft/lijkt/blijkt/schijnt ) [ ziek ]
De zieke man (kenmerk/eigenschap)
Stap 6 – zoek het lijdend voorwerp
____________
Vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Controle: lijdend voorwerp wordt onderwerp in een zin met worden + vd van het zww
| (De leraar) | (geeft) | zijn leerlingen | een moeilijk proefwerk.|
|( Een moeilijk proefwerk )| (wordt) | door de leraar | aan de leerlingen| {gegeven.}|
---- Zie je dat het onderwerp een ‘door…….’-constructie wordt? ---Let op: - Ook een lijdend voorwerp kan nooit met een voorzetsel beginnen!
- Zinsdelen die een hoeveelheid aangeven bij werkwoorden als ‘wegen’, kosten,
‘lopen’, ‘rijden’ zijn nooit lijd. vw, maar bijwoordelijke bepaling.
| (Hij) | (weegt)| 60 kg.| (Hoeveel weegt hij?). |(Hij) | (loopt) | 5 kilometer.| (Hoeveel loopt hij?).
- Als je [ ] in de zin hebt gevonden, staat er nooit een lijd. vw. in.
Stap 7 – zoek het meewerkend voorwerp =========
Vraag: aan/voor wie of wat + gezegde + ond + lijdend voorwerp?
|(Hij) | (geeft) | de leerlingen | een moeilijk proefwerk.|
Vraag : Aan wie geeft hij een moeilijk proefwerk?
Antwoord: aan de leerlingen = meewerkend voorwerp
(werkwoorden die ervoor zorgen dat een voorwerp of boodschap van de ene persoon
naar de andere gaat bv. geven, brengen, mailen, schrijven, vragen, etc…)
|(Hij) | (neemt) | voor zijn oma | een bos bloemen | [mee].|
Vraag: voor wie neemt hij een bos bloemen mee?
Antwoord: voor zijn oma = meewerkend voorwerp
(werkwoorden die aangeven dat iets voor iemand bestemd is)
Controle: je kunt aan altijd weglaten en er weer voor zetten:
Hij geeft de leerlingen …..
Hij geeft aan de leerlingen ……
Stap 8 – zoek het voorzetselvoorwerp |___________|
Zinsdeel dat begint met een voorzetsel dat vast verbonden is met het werkwoordelijk gezegde,
Controle: doe de er + voorzetsel + gezegde + dat/hoe/of – proef
(Mijn ouders) ( rekenen) |op je komst| . (erop rekenen dat je komt)
of vast verbonden is met een gezegde met een naamwoordelijk deel [ ].
Controle: doe de er + voorzetsel + [ ] + gezegde - proef
(Kleine kinderen) (zijn) [ vatbaar ] | voor griep | . (ervoor vatbaar zijn)
Stap 9 – de zinsdelen die overblijven zijn bijwoordelijke bepaling
Vraag: wanneer, waar, waarom, hoe laat, op welke manier?
Ook kleine woordjes als ‘niet’ en ‘nooit’ zijn bijwoordelijke bepalingen.
_______________
Je bent nu klaar met het ontleden van de zinsdelen op het 1e vlak. We gaan nu naar de woorden binnen 1
zinsdeel kijken en deze benoemen op het 2e vlak.
Stap 10 – het zelfstandig naamwoord ZN, de bijvoeglijke bepaling → ← en het voorzetsel
Zoek het eerste zelfstandig naamwoord in het zinsdeel en zet daar ZN onder.
Elk woord dat apart voor het ZN geplaatst kan worden krijgt een eigen pijl of een
Onder de woorden na het ZN zet je 1 pijl naar het ZN (nabepaling).
als het een voorzetsel is.
(Het zusje van mijn vriend) (heeft) gisteren aan mijn moeder een zeer mooi cadeau {gegeven} .
Controle: begin bij het eerste zinsdeel in de zin en bekijk alle zinsdelen op bovengenoemde wijze.
Werk netjes, dan maak je de minste kans op fouten.
Je kunt hiermee doorgaan op het 3e vlak.
(De linden in het park) (waren) in de gure herfst van dit jaar veel blad {verloren} .
Download