O NTLEDEN Zinnen bestaan uit delen, stukken. Die ZINSDELEN moet je kunnen opsporen en een naam kunnen geven. Hoe dat in z’n werk gaat leer je op de volgende pagina’s. a) de persoonsvorm!!! Kun je op drie manieren herkennen. 1) De VRAAGPROEF… Als je een zin “vragend” maakt komt de PV aan het begin van de zin te staan. Deze manier werkt niet als de zin een VRAAGZIN is. ( Als de zin begint met een woordje zoals WIE>>WAT>>WANNEER enz. 2) De TIJDPROEF……. Als je een zin van de T.T in de V.T. zet verandert een woord, dat woord is de PV. 3) De GETALSPROEF….Als je in plaats van met 1 persoon iets met meerdere personen doet is het woord dat dan ook in de zin verandert de PV. Voorbeeld bij 1: De hond sluipt door het bos. Sluipt de hond door het bos? Voorbeeld bij 2: De hond sluipt door het bos De hond sloop door het bos. Voorbeeld bij 3: De hond sluipt door het bos. De honden sluipen door het bos. En dan nog even dit: ***De P.V komt in iedere goede nederlandse zin voor. ***De P.V. is altijd een WERKWOORD of “doe-woord”. ***De P.V is altijd 1 woord. ***De P.V vormt samen met het onderwerp de ZINSKERN B) HET ONDERWERP Kun je vinden door jezelf de volgende vraag te stellen… Diegene (datgene) die (dat) Persoonsvorm. Het antwoord dat je op die vraag krijgt is het onderwerp!!!! Voorbeeld: De man met die rode neus heeft een geruite zakdoek. P.v= HEEFT ( vraag, tijd of getalproef) Vraag: Diegene die heeft? Antwoord: De man met die rode neus. Let op: ***schrijf ook de kleine woordjes op, die horen er ook bij. ***samen met de P.V vormt het onderwerp de ZINSKERN. C) HET werkwoordelijk GEZEGDE Soms staan er in een zin meerdere werkwoorden. Een van die “doewoorden” is de P.V, dat weten we al. Om die andere werkwoorden ook een plek te geven is er het werkw. Gezegde. Het gezegde bestaat altijd uit de P.V Als er nog meer werkwoorden in de zin staan, horen die ook bij het werkw. Gezegde. Zijn er geen andere werkw. in de zin, dan is de P.V. en het Werkw.Gezegde hetzelfde. VOORBEELD…… De man loopt naar huis De man heeft 6 uur gewerkt. P.V= loopt P.V=heeft W.Gezegde=loopt W.Gezegde=heeft gewerkt D. E. g) BEPALING VAN H O E DANIGHEID.. Je vindt dit zinsdeel door: *jezelf de HOE vraag te stellen. *maak weer gebruik van de zinskern. Voorbeeld: De man liep strompelend naar de brievenbus. Vraag: Hoe liep de man? Antwoord: strompelend. Het hoe-deel is dus: strompelend H) DE BEPALING VAN ‘WAAROM” Je vindt dit zinsdeel door: *jezelf de WAAROM vraag te stellen. *ook nu weer de zinskern ( pv + onderwerp) inzetten. *het waarom-deel begint heel vaak met het woordje OMDAT.. Voorbeeld: De man liep strompelend omdat hij zich pijn gedaan had. Vraag: Waarom liep de man strompelend? Antwoord: Omdat hij zich pijn gedaan had. HET MEEWERKEND VOORWERP Het meest onbekende, maar toch…. Ook dit zinsdeel kun je vinden door: *gebruik te maken van de woordjes AAN en VOOR. kijk in een zin voor welk zinsdeel de woordjes AAN of VOOR weggelaten of ervoor geplaatst kunnen worden. Voorbeeld: Hij geeft Piet een koekje. Hij geeft AAN Piet een koekje. Piet= meewerkend voorwerp Voorbeeld: Moeder koopt V O O R haar dochter een spijkerbroek. Moeder koopt haar dochter een spijkerbroek. Haar dochter= meewerkend voorwerp.