Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 5 Woordenschat Oppotten: al

advertisement
Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 5
Woordenschat
1. Oppotten: al je geld gebruiken om te sparen en niets uitgeven.
2. Spenderen: uitgeven/besteden
3. Toereikend: voldoende
4. Toelage: vast bedrag dat iemand regelmatig ontvangt
5. Budget: bedrag dat je kunt besteden/dat je ter beschikking hebt
6. Primitieve: weinig ontwikkeld, zeer simpel
7. Een open deur: van zelfsprekend/wat iedereen al weet
8. Fiscale: wat met de belasting te maken heeft
9. Gruwde: een sterk gevoel van afkeer ervaren/afschuwelijk vinden
10. Fluctueren = afwisselen, schommelen
11. Inflatie = geldontwaarding
12. Waardevast = vaste waarde
13. Valuta = geldig betaalmiddel
14. Plastic geld = betalen met pinpas of creditcard
15. Incasso = het innen of geïnd worden van geld
16. Zwart geld = illegaal geld
17. Debet aan = schuld van/schuldig
Woordenschat opdracht 2:
Rijmende uitdrukkingen.
Er zijn veel uitdrukkingen met woordparen. Vaak rijmen die woorden op elkaar. Je
hebt beginrijm en eindrijm. Beginrijm is dat de eerste letter rijmt op een andere eerste
letter, eindrijm is dat de laatste letter(s) eindigen op dezelfde letter.
1. hoog en droog: goed beschut en veilig
2.met man en muis: zonder dat iemand gered werd
3.van top tot teen: helemaal
4.groen en geel: heel erg
5.bepakt en bezakt: met zeer veel bagage
6.met huid en haar: helemaal
7.geen boe of bah: niets, geen woord
8.lusten en lasten: de leukste dingen en de tegenslagen
9.buigen of barsten: toegeven
10.zonder slag of stoot: zonder tegenwerking
11.reilen en zeilen: alles wat iemand meemaakt
12.in kannen en kruiken: geregeld.
13.dubbel en dwars: helemaal, zeer terecht
14.tegen heug en meug: met grote tegenzin
15.steen en been: heel erg
Opdracht 4:
Sparen & Spenderen : houden & uitgeven
Zonder Blikken & Blozen : zonder twijfel
van Hand in de Tand leven : gelijk weer uitgeven als je iets verdient
de tering naar de nering zetten : uitgaven aanpassen aan inkomen
Opdracht 6:
Bankroet: geen geld meer hebben
Budget: het geld dat je hebt
fiscaal: gerechts dienaar van de WIC of VOC
hypotheek: lening waarmee je een huis huurt
immateriële: niet-stoffelijk
incasso: collectie
inflatie: economisch proces waar geld minder waard is
krediet: contant
onderpand: huis voor tijdelijke dienst
ongelimiteerd: zonder limiet
oppotten: plaatsen van een plant in de grond
plastic: kunststof die verschillende vormen kan hebben
geld: betaalmiddel
rente: vergoeding van geld
spenderen: uitgeven
stagneren: stil komen te staan
toelage: periodiek bedrag dat je ontvangt
toereikend: omhooggaand
valuta: geldsoort in een ander land
zwartgeld: geld dat niet door de overheid geregistreerd word
Grammatica zinsdelen
Zinsdeel of zinsdeel zin?
zo vind je het: een zinsdeelzin is een deel van de gehele zin maar kan ook op
zichzelf een zin vormen.
voorbeeld: bij de zin omdat het momenteel hard sneeuwt, is de Fernpas gesloten. in
deze zin is omdat het momenteel hard sneeuwt een zinsdeelzin omdat je ook kunt
zeggen: het sneeuwt momenteel hard. Door dat het hard sneeuwt is de Fernpas
gesloten. Een zinsdeel is een tegenstelling, alleen een deel van de zin en kan niet op
zichzelf een zin voor mijn bijvoorbeeld: gelooft men is jouw beweringen over Berkel
eigenlijk wel? Als je in deze zin jouw beweringen over werken aan zou moeten
benoemen zeg je dat het een zinsdeel is omdat het niet op zichzelf een zin kan
vormen.
Verschil zinsdeel – zinsdeelzin:
In een zinsdeel staat geen persoonsvorm.
In een zinsdeelzin staat wel een persoonsvorm.
Zinsdeelzinnen.
Je hebt:
- Onderwerpszin (ow-zin)
- Naamwoordelijk deel van het gezegde zin (nw. Deel-zin)
- lijdendvoorwerpszin (lv-zin)
- meewerkendvoorwerpszin (mv-zin)
- voorzetstelvoorwerpzin (vv-zin)
- bijwoordelijkebepalingszin of bijwoordelijke bijzin (bwb-zin)
zo vind je welk zinsdeel de bijzin is.
1 bepaal wat de hoofdzin is: maak de zin vragend (de persoonsvorm van de hoofdzin
staat dan vooraan.)
2 geef de grenzen van de bijzin(nen) aan.
3 vul in plaats van de bijzin éen woord(groep) in.
4 ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel de ingevulde woordgroep is.
5 de bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.
Samengestelde zinnen ontleden
Zo ontleed je een samengestelde zin:
1. Ontleed de hoofdzin(nen) helemaal.
2. Benoem de bijzin(nen): ow-zin, lv-zin enz.
3. Ontleed de bijzin(nen) helemaal.
Voorbeeld:
Judith wil Arnon vragen of hij verliefd is geworden op haar, doordat ze naast hem zit.
1e niveau, Hoofdzin = Judith wil Arnon vragen
pv = wil
ow = Judith
wg = wil vragen
mv = Arnon
2e niveau, lv-zin = of hij verliefd is geworden op haar
pv = is
ow = hij
ng = is (verliefd) geworden
vv = op haar
3e niveau (bwb-zin) = doordat ze naast hem zit
Pv = zit
Ow = ze
Wg = zit
Bwb = naast hem
Doordat (niet benoemen, want ‘doordat’ is een voegwoord.
Grammatica woordsoorten
Grammatica Woordsoorten opdracht 3
woordsoorten
Zelfstandig
naamwoord (zn)
Lidwoord (lw)
Bijvoegelijk
naamwoord (bn)
Pers.vnw
Bez.vnw
Wedig.vnw
Wed.vnw
Aanw.vnw
Vr. vnw
Onbep. vnw
vz
bw
Een woord voor een mens, dier, plant, ding, of gevoel: vrouw,
huis; ook een eigennaam is een zn: Colin, Ijssel
Blw: de, het
Olw: een
Zegt iets over een zn: oud/oude; stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:
houten, plasic, zilveren
Ik,mij,me,je,jij,jou,u,hij,hem,’m,zij,ze,haar,’r,het,’t,wij,we,ons,jullie,
U,zij,ze,hen,hun
Mijn,m’n,jouw,je,uw,zijn,z’n,haar,d’r,ons,onze,jullie,hun
Elkaar,elkander, mekaar
Hoort bij wederkerend werkwoord (zich schamen): me(zelf),
je(zelf),zich(zelf),ons(zelf)
Wijst iets aan: deze,dit,dat,zulk(e),zo’n,dergelijke, dezelfde,
hetzelfde,zelf
Staat aan het begin van een vraag: wie, wat, welke, wat voor
(een)
Duidt vaag iets of iemand aan: iemand, niemand,iedereen, men,
menigeen,het, zoiets,niets,alles, elke, ieder, menige,wat, ene,
zekere, een of ander
Geeft plaats, tijd of oorzaak/reden aan: achter, dankzij,
gedurende,
in,met,om,onder,op,over,naar,sinds,tijdens,voor,vanwege,wegens,
zonder
Is als zinsdeel in zijn eentje bijwoordelijke bepaling:
gisteren,straks, momenteel, hier, nergens, echter, daarom,
absoluut, zeker, wel, misschien, niet, nooit
Soorten werkwoorden
Zelfstandig werkwoord
(zww)
Koppelwerkwoord (kww)
Is een werkwoord met een duidelijke betekenis.
Een werkwoordelijk gezegde bevat altijd één
zelfstandig werkwoord (zww). Als er meer
werkwoorden in een zin staan, dan staat het
zelfstandig naamwoord ergens achter in de zin en
zijn de overige werkwoorden allemaal
hulpwerkwoorden (hww).
Als er geen zelfstandig werkwoord is, dan moet er
een koppelwerkwoord zijn en heeft de zin een
naamwoordelijk gezegde. Zo’n naamwoordelijk
gezegde bevat altijd één koppelwerkwoord (kww):
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen,
Hulpwerkwoord (hww)
heten, dunken, voorkomen. Als er meer
werkwoorden zijn, dan staat het koppelwerkwoord
ergens achter in de zin en zijn de overige
werkwoorden allemaal hulpwerkwoord (hww).
Helpt mee het gezegde te vormen. Een hww is
vaak persoonsvorm naast een zelfstandig
werkwoord dat achter in de zin staat.
Telwoord
Hoofdtelwoord
bepaald
Vijf, achttien, drie achter
(3/8), 2013
Rangtelwoord
Eerste, vijfde, zestiende
Onbepaald
Veel/vele, enkele,
sommige, weinig(e),
verscheiden, alle,
wat(=een beetje), hoeveel
Laatste, middelste,
zoveelste, hoeveelste
-nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw): dus, en ,maar, of, want
-onderschikkend voegwoorden (os.vgw): aangezien, als, dat, doordat, hoewel,
mits, nadat, of, ofschoon, omdat,opdat, tenzij, terwijl, toen, voordat, zodat, zodra
Zelfstandig werkwoord, koppelwoord en hulpwerkwoord in samengestelde
zinnen
Wat zijn ook al weer zww, kww en hww?
Zww: een werkwoord met een duidelijke betekenis.
Ik had het ook aan haar kunnen vragen.
Kww: als er geen zww is, dan moet er een kww zijn en heeft de zin een
naamwoordelijk gezegde.
Tijdens de toetsweek zou ik best ziek willen zijn.
Hww: helpt mee het gezegde te vormen. Een hww is vaak persoonsvorm naast een
zelfstandig ww dat achter in de zin staat. (de dikgedrukte woorden zijn hww)
Zo bepaal je in een samengestelde zin met welk soort werkwoord je te maken hebt.
Stap 1 : Verdeel de samengestelde zinnen in enkelvoudige zinnen.
Stap 2: Zoek van elke enkelvoudige zin de pv en stel het gezegde vast. Is het een wg
of ng?
nwg
koppelwerkwoord +
(hulpwerkwoorden)+
naamwoordelijk deel
Stap 3:
wwg
zelfstandig werkwoord +
(hulpwerkwoorden)+
(lijdend voorwerp)
nu kan je kijken wat voor werkwoorden het zijn.
Zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord en hulpwerkwoord in samengestelde
zinnen
(theorie blz. 198)
Voorbeeld:
Onderzoek heeft aangetoond dat de meeste daklozen mannen zijn.
Stap 1: De meeste daklozen zijn mannen (1), / Dat heeft onderzoek aangetoond (2).
Stap 2: Zin 1: Ng = zijn (daklozen)
Zin 2: Wg = heeft
Stap 3: Zin 1: Ng met 1 werkwoord: Zijn = Kww
Zin 2: Wg met 2 werkwoorden: Heeft = Hww, aangetoond = Zww
Spelling
Voltooid deelwoord
Bij zwakke werkwoorden vind je de laatste letter van het voltooid deelwoord door het
woord langer te maken. Als je dan twijfelt, gebruik dan t’ ex kofschip of t’ sexy
fokschaap. Als de letter voor het stukje met -en in deze worden zitten, eindigt het
voltooid deelwoord op een -t; als die letter er niet in voorkomt, eindigt het voltooid
deelwoord op een -d.
Fietsen-waarom heb jij niet gefietst?
Spelen-jullie hebben gister een leuk spel gespeeld.
Het onvoltooid deelwoord (od) is de infinitief met –d(e) erachter:
Van alles passend en metend liep de aannemer door het huis.
Van voltooide en onvoltooide deelwoorden kun je een bijvoeglijk naamwoord (bn)
maken. Spel het zo kort mogelijk: de gepaste broek, de verdelgde wespen, het
passende kozijn, de gepote planten (niet: gepootte).
Er mist een deel van spelling -> hoofdletters, leestekens (Coco en Nordine hebben
niets aangeleverd).
Download