Taal Blok 1 - Jozefschool Hillegom

advertisement
Taal groep 7 blok 1
de balustrade
een hek om een balkon of langs een trap
de edelsteen
een bijzondere natuursteen
het gebergte
een heleboel bergen bij elkaar
jongleren
voorwerpen in de lucht gooien en weer opvangen
de koepel
een bol dak
de kroeg
het café
overdekt
met een dak erop
de pasta
deegwaar
de pilaar
stenen paal waarop iets steunt
het schuimrubber
een stuk rubber met gaatjes/ sponzig rubber
de bijeenkomst
als veel mensen bij elkaar komen
de pers
kranten en tijdschriften
het reglement
regels waaraan je je moet houden
solo
in je eentje, alleen
spontaan
zonder van te voren na te denken
het type
een bepaalde soort
verduisteren
donker maken maar ook: stiekem weghalen, stelen
wuiven
zwaaien
wraak nemen
te pakken krijgen
ziedend
kwaad
behulpzaam
als je iemand wilt helpen
leerzaam
je kunt ervan leren
het portaal
een gang bij de ingang van een gebouw
de puinhoop
een grote rommel
schilderachtig
alsof het een schilderij is
sorteren
soort bij soort zoeken
voedzaam
het is goed voedsel
warrig
alles staat door elkaar
windstil
er is geen wind
het woonblok
een groep huizen die aan elkaar gebouwd is
Woorden kun je op verschillende manieren leren:
1. Wordt de betekenis uitgelegd in de tekst of op een plaatje?
2. Anders zoek je de betekenis op in een woordenboek
3. Of je vraagt aan iemand wat het woord betekent.
4. Je kan woorden onthouden door er iets mee te maken bijvoorbeeld een woordparaplu,
woordkast, woordkaart of een tekst.
Fictie = verzonnen bijvoorbeeld: een sprookje, een dieren verhaal of sciencefiction.
Non-fictie = niet verzonnen bijvoorbeeld: informatie, een verslag of een mening
Als je spreekt let je op: je stem, je houding, je gebaren
Als je luistert vraag je je een aantal dingen af: vind ik het onderwerp interessant? Begrijp ik wat
de spreker zegt? Ben ik het met de spreker eens? Wat wil ik nog meer weten over het
onderwerp? Je let ook op hoe de spreker: staat, praat, beweegt en kijkt.
In onze taal gebruiken we soms niet de letterlijke maar de figuurlijke betekenis. Zoals in: de
hond in de pot vinden, iemand een hart onder de riem steken.
Onderwerp = wie doet iets? Vraag: Wie ? Kan uit 1 of meerdere woorden bestaan.
De persoonsvorm kun je op 3 manieren vinden:
1. Je maakt de zin vragend? Het eerste woord in de vragende zin is de persoonsvorm.
2. Je zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
3. Je zet de zin in het meervoud. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Gezegde = alle werkwoorden uit een zin. Kan uit 1 of meerdere werkwoorden bestaan.
Er zijn verschillende tekstsoorten zoals: een weettekst, een verhaaltekst, een verslagtekst, een
meningtekst. Een weettekst schrijf je in 4 stappen:
1. Bepaal het onderwerp
2. Maak een woordweb
3. Maak een woordweb/woordparaplu
4. Schrijf de tekst
Een verhaal schrijf je ook in 4 stappen:
1. Kies je hoofdpersoon
2. Kies welk plan of probleem de hoofdpersoon heeft
3. Werk het plan of probleem uit met W&H-vragen; wat, hoe, waarom en waar
4. Schrijf het verhaal.
Download