Samenvatting blok 1 TAAL groep 6 Het handschrift: de manier waarop iemand schrijft Bliksemsnel: heel erg snel De gasaansteker: een aansteker om het gas of een kaars aan te steken Het vergiet: een mand met gaatjes, waardoor water uit voedsel loopt Horizontaal: een streep, gelijk aan de horizon Piepjong: net geboren, heel jong Verticaal: een streep, die van boven naar beneden loopt Het toetsenbord: het letterbord, dat bij een computer hoort Het aanrecht: het werkblad en kastjes in de keuken De handtekening: je naam, speciaal opgeschreven Persoonsvorm De persoonsvorm verandert als het onderwerp verandert van een in meer of andersom. Bv: Ik loop naar huis – wij lopen naar huis Als je de zin vragend maakt komt de persoonsvorm vooraan in de zin. Bv: Hij rent de straat uit – Rent hij de straat uit? Omgevingstekst: Die kun je overal om je heen tegenkomen; in huis, op school, op reis, op een voorwerp of op een scherm. Bijvoorbeeld straatnamen, informatie op internet, informatie op een thermometer enz. Constant: steeds Heimelijk: in het geheim Openbaar: iedereen mag het horen Spraakzaam: iemand praat veel Sprakeloos: je weet niet wat je moet zeggen Steeds: vaak, constant De verklikker: iemand die iets verraadt Verraden: iemand vertelt iets over de ander, wat de ander niet wilde Wijzigen: veranderen Zelden: bijna nooit Spreken/luisteren: Als spreker kun je vertellen, voorlezen of voordragen. Of informatie geven of je mening geven. Bij het spreken let je op: hoe je praat, hoe je staat, hoe je beweegt en hoe je kijkt. In een gesprek zeg je wat je weet en wat je vindt en je vraagt wat je niet begrijpt en wat je nog meer wil leren. Verbindingswoorden zijn: maar, want, toch, ook en daarom Daarmee kun je van 2 zinnen 1 zin maken. Bv: Ik eet vaak snoep. Dat vind ik lekker. Ik eet vaak snoep, want ik vind dat lekker. Bekend: veel mensen kennen die persoon of plaats of informatie Gloednieuw: helemaal nieuw In een wip: heel snel Bloedheet: heel erg heet Eindeloos: er komt geen einde aan Halsoverkop: opeens, heel snel In een mum van tijd: heel snel, in korte tijd Reageren: iets zeggen of doen, omdat iemand iets tegen jou zegt Voortdurend: steeds Wildvreemd: heel erg vreemd Zelfstandige naamwoorden zijn: Woorden van mensen, dieren, dingen of planten. Je kunt voor het woord de, het of een zetten. De jongen, het paard, de pen, een zonnebloem. Punten, komma’s en andere leestekens Achter een vraagzin komt een ? (vraagteken) Achter een korte zin met een waarschuwing komt vaak een !(uitroepteken) Alle zinnen beginnen met een Hoofdletter. Namen schrijf je ook met een Hoofdletter. Als je veel dingen opnoemt in een zin, zet je achter die woorden een , (komma) Een tekst schrijven Als je informatie verzamelt voor een tekst, let je op: - voor wie je het schrijft; jong of oud. Weten ze al veel over het onderwerp. - Wat voor tekst je schrijft; een verhaal of een weettekst.