Thema 2 Bioscoop bij de buren Oefening: Welke zinnen staan in de tegenwoordige tijd? Zet een kruis voor de zin. Onderstreep het woordje waar je dat aan ziet. 1) 2) 3) 4) 5) Peter hielp de aardige mevrouw altijd. De toeschouwer durft niet langer te kijken naar de spannende film. Het applaus klaterde van de tribune. Ga je morgen ook mee naar de filmvoorstelling? De oude film wordt bewaard in het archief. Oefening: Zet de verzameling van klein naar groot. 1) Auto-driewieler-vrachtwagen-fiets …………………………………………………………………………………................. 2) Vlieg-koe-muis-hond ……………………………………………………………………………………………….. 3) Ipod-filmdoek-televisie-monitor ……………………………………………………………………………………………….. 4) Provincie-stad-regio-land ……………………………………………………………………………………………….. 5) Blokfluit-gitaar-piano-mondharmonica ……………………………………………………………………………………………….. Oefening: Welke afkortingen horen bij de dichtgedrukte woorden. Verbind het woord met de afkorting met verschillende kleuren. Zo spoedig mogelijk b.v.d. Te koop n.a.v. Naar aanleiding van t.k. Informatie z.s.m. Bij voorbaat dank info. De persoonsvorm: De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin. Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken. De persoonsvorm komt voor aan te staan. Het onderwerp: Het onderwerp is degene of datgene die wat doet in de zin. Je vindt het onderwerp door de Wie of wat vraag te stellen + de persoonsvorm. Voorbeeld: Jan loopt snel naar de buren. Persoonsvorm: Loopt Jan snel naar de buren? Loopt = persoonsvorm Onderwerp: Wie loopt? (snel naar de buren) antw. Jan=onderwerp Oefening: Onderstreep de persoonvorm in de zin met blauw Onderstreep het onderwerp met groen 1) 2) 3) 4) 5) Popcorn is een lekkernij in de bioscoop. Bijna iedereen heeft tegenwoordig een videocamera. Jij lijkt een beetje op Charlie Chaplin. Een oude projector staat verlaten op de zolder. Het archief wordt bijgehouden door een oude mevrouw. Je wilt met een groepje kinderen naar een film vanavond. Jullie moeten samen beslissen welke film je gaat zien. Regel meteen wie er gaat rijden, eten en drinken en welke bioscoop het moet worden. Oefening: Bedenk vragen die je kunt stellen om samen tot een beslissing te komen. Begin de vragen met wie, waar en wat. 1) 2) 3) 4) 5) 6) Wie………………………………………………………………………………………? Wie………………………………………………………………………………………? Waar……………………………………………………………………………………? Waar……………………………………………………………………………………? Wat……………………………………………………………………………………...? Wat ………………………………………………………………………………………?