Samenvatting blok 8 TAAL groep 6 de baron man van adel, iets lager dan een graaf de barones vrouw van adel, iets lager dan een graaf besmettelijk iets wat van de een op de ander over kan gaan de burcht een sterk kasteel met versterking van grachten of sterke muren foeilelijk in en in lelijk Het fortuin veel geld de hertog man met een hoge adellijke titel de hertogin vrouw met een hoge adellijke titel op de vlucht slaan vluchten, weg gaan het slachtoffer iemand die een schokkende gebeurtenis heeft meegemaakt, buiten zijn wil om de daden iets wat je doet / hebt gedaan de dinosaurus prehistorisch dier de directeur de leider binnen een bedrijf of instelling de duisternis de donkerte het geneesmiddel een pil of drankje om beter te worden de handelaar iemand die spullen verkoopt en koopt machtig iemand die veel invloed heeft de moord de doding ongehoorzaam niet doen, wat er gevraagd wordt het toernooi een evenement met meerdere wedstrijden het heden nu de journalist iemand die verslag doet van gebeurtenissen levensgroot op ware grootte onbeweeglijk zonder beweging het vaderland het land waar je geboren bent vervolgen iemand achter na zitten en straf geven het verzinsel iets wat bedacht is de vluchteling iemand die vlucht voor bv oorlog de vondst iets wat je vindt, bv een oud bot vredig zonder ruzie, in harmonie Woorden kunnen worden uitgelegd met een plaatje, in de tekst, met een zin, voorbeeld of ander woord. Directe en indirecte rede Directe rede: als een zin precies zo is opgeschreven als het zou worden gezegd Zinnen in directe rede staan altijd tussen aanhalingstekens. Dat zijn kleine kommaatjes boven aan de regel. Bijvoorbeeld: de tandarts zegt: ’Die kies moet worden getrokken’. Indirecte rede: als de zin niet precies op die manier zou worden gezegd. Bijvoorbeeld: De tandarts zegt dat de kies moet worden getrokken. Persoonsvorm De persoonsvorm verandert als het onderwerp verandert van een in meer of andersom. Bv: Ik loop naar huis – wij lopen naar huis Als je de zin vragend maakt komt de persoonsvorm vooraan in de zin. Bv: Hij rent de straat uit – Rent hij de straat uit? De persoonsvorm verandert als je de zin in een andere tijd zet. Bv: Ik schrijf een brief – Ik schreef een brief Onderwerp Het onderwerp in een zin vindt je door te vragen : ‘Wie doet er iets’? Een onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan. Het onderwerp staat meestal naast de persoonsvorm. Bijvoorbeeld: Lars fietst naar school samen met zijn vriend Pim. Wie doet er iets? Lars fietst. Dus Lars is het onderwerp. Gezegde Alle werkwoorden in een zin zeggen samen wat het onderwerp doet. Alle werkwoorden in een zin samen noem je het gezegde. Een van de werkwoorden van het gezegde is de persoonsvorm. Dit werkwoord staat in de vorm die bij de persoon (of het dier of ding) hoort. Staat de persoon (of het dier of ding) in enkelvoud, dan staat de persoonsvorm ook in enkelvoud. Staat de persoon(of het dier of ding) in meervoud, dan staat de persoonsvorm ook in meervoud. De persoonsvorm staat meestal naast het onderwerp. Meervoud van woorden Kers – kersen -en erachter Appel – appels Ei – eieren -s erachter -eren erachter