Woorden met d of t Als de eindklank van een woord (dat geen persoonsvorm is) een /t/ is, maak je het woord langer. Als je dan een /d/ hoort, is de eindletter van het woord ook een d. Ik heb een hond. Ik blaas op mijn fluit. Wij horen een trompet. Als je aan het einde van een persoonsvorm een /t/-klank hoort, dan moet je het woord niet langer maken. Als je aan het einde van een persoonsvorm een /t/-klank hoort, dan schrijf je een t, behalve bij had, deed en stond. Hij speelt in de speeltuin Hij wilt een kat Hij maakt geluid 1. 2. 3. Hoe vind je de persoonsvorm? Maak de zin vragend (pv vooraan) Maak de zin enkelvoud of meervoud (pv verandert) Zet de zin in een andere tijd (pv verandert) Hij leest een boek Leest hij een boek? Wij lezen boeken. Hij las een boek. Voorbeelden: De hond speelt met de bal Hij had niet gescoord De trein stond stil Het schip vaart de haven uit De meester deed net of hij niets zag Kun je mieren met een spuitbus bestrijden? Spoedgevallen gaan altijd voor in het ziekenhuis Zonder mondstuk kun je geen geluid uit je trompet krijgen. Ik hoorde voetstappen op het grindpad Wie beroemd is, krijgt een standbeeld Het verkeer bezorgt ons veel geluidsoverlast Hij verzamelt zeldzame goudstukken. Hij huilt vanwege een bloedneus Mijn broer brengt een krant en een maandblad rond in onze wijk.