Taal Blok 8 - Jozefschool Hillegom

advertisement
Samenvatting blok 8 TAAL
De abdij
Beschikbaar
De burger
De fakkel
De non
Het pakhuis
Sorteren
Tasten
De torenspits
De variatie
De gierigaard
Klassiek
De lafaard
De luiaard
De rijkaard
Romantisch
Stapvoets
De tiran
Vastberaden
Het wachtwoord
Acteren
Dwaas
Eentonig
Furieus
moederziel alleen
realistisch
het resultaat
uitgestrekt
uniek
verbitterd
groep 7
het klooster, gebouw waar nonnen/monniken wonen
je kunt ergens over beschikken
inwoner van een land
een stuk hout waarvan de bovenkant brandt
vrouw die in het klooster woont
gebouw dat wordt gebruikt als bergplaats
bij elkaar leggen wat bij elkaar hoort
voelen
punt van een toren
meerdere keuzes / meerdere soorten
iemand die niet veel geld wil uitgeven
als iets al heel lang bestaat, oud is
iemand die bang is
iemand die lui is
iemand met veel geld
mooi, als in een droom
heel langzaam
iemand die heel streng regeert over anderen
niet opgeven, doorzetten, volhouden
geheim woord om ergens binnen te komen
toneelspelen, doen alsof
gek, onverstandig
saai, steeds hetzelfde
heel erg kwaad
helemaal alleen
wat in werkelijkheid kan
het gevolg van iets wat je doet
heel erg groot en wijd
enig in zijn soort, er is er maar één van
teleurgesteld en kwaad op iedereen
Fictie: een verzonnen verhaal, bijv. verhaal, gedicht toneelstuk. Je kunt letten op het plan of
probleem, wat gebeurt er eerst, wat daarna.
Non-fictie: niet verzonnen, bijv. informatie, instructie, uitleg, verslag of mening. Je kunt letten
op of je het ermee eens bent, wat wil je nog meer weten, vind je het interessant, begrijp je het.
W&H vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe.

Als je een zin korter maakt, blijven het onderwerp en gezegde over. In het gezegde staan
alle werkwoorden van de zin.
Persoonsvorm




Deze vind je door de zin vragend te maken, de persoonsvorm komt dan vooraan.
Door de zin in een andere tijd te zetten. De persoonsvorm verandert mee van tijd.
Door het onderwerp in het enkelvoud of meervoud te zetten. De persoonsvorm
verandert mee met het aantal.
Door te kijken welk werkwoord er naast het onderwerp staat. Dat is vaak de
persoonsvorm.
Zinsdelen
Gezegde: wat doet iemand / iets?
Onderwerp: wie doet er iets?
Lijdend voorwerp: wat (of wie) wordt door het onderwerp gedaan? (gedaan=vervangen voor het
juiste werkwoord)
Meewerkend voorwerp: voor wie?
Lidwoorden: de, het, een
Bijvoeglijk naamwoord: zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Voorzetsels: Dit zijn kleine woordjes als op, in, bij, naar.
Voegwoorden maken van twee zinnen één zin. Bijv. maar, want, omdat, doordat, tenzij
Bepalingen
Je zoekt in een zin eerst het onderwerp en het gezegde. Daarna het lijdend voorwerp en het
meewerkend voorwerp. Wat overblijft noem je bepalingen. Een bepaling zegt iets over hoe,
waar, wanneer of waarmee.
Bepalingen geven antwoord op vragen als: hoe gebeurt het, waar gebeurt het, wanneer gebeurt
het, waarmee gebeurt het?
In een zin kunnen meerdere bepalingen staan.
Woorden kun je beter onthouden door:
 Een illustratie te maken
 Andere woorden erbij bedenken
 Een tekst erbij te schrijven
 Een presentatie te houden
Woorden kun je leren door:
 Illustratie erbij zoeken
 In de tekst zelf dmv. een voorbeeld of uitleg
 Opzoeken in encyclopedie
 Vragen aan iemand
Er zijn verschillende soorten teksten, Weettekst, meningtekst, doetekst, actietekst.
Een tekst kan een bepaalde opbouw hebben.
Er kan sprake zijn van een vergelijking, volgorde in tijd, een probleem en oplossing, een
opsomming en een oorzaak en een gevolg.
Podiumtekst: sketch en toneelstuk. Bevat monologen, dialogen en toneelaanwijzingen.
.
Download