Woordsoorten en zinsdelen

advertisement
Woordsoorten en zinsdelen
Hoe heet het?
Wat is het?
Voorbeeld:
Zelfstandig naamwoord
Een woord waar je een lidwoord (de, het en
een) voor kunt zetten (mensen,dieren of
dingen). Een plaatsnaam is ook een
zelfstandig naamwoord.
Ik doe de deur dicht.
Mijn moeder komt uit Amsterdam.
Lidwoord
Woordje dat vóór het zelfstandig naamwoord
gezet kan worden: de woordjes de, het en
een.
De buurvrouw geeft de hond iets te
eten.
Voorzetsel
Klein woord dat je voor een ander woord
kunt zetten, het geeft een plaats of een tijd
aan.
Gisteren zette ik mijn fiets achter de
schutting.
Lid worden kan vanaf 5 jaar.
Bijvoeglijk naamwoord
Een woord dat meer informatie geeft over
een zelfstandig naamwoord.
Ik heb nieuwe schoenen.
Bezittelijk
voornaamwoord
Woorden die zeggen van wie iets is.
Dit is jouw klas.
Persoonlijk
Voornaamwoord
Een woord dat verwijst naar een persoon of
ding dat eerder is genoemd.
Mijn moeder is lief. Ze zorgt goed
voor mij.
Telwoord
Woorden die een hoeveelheid of een
volgorde aangeven.
Dit is al mijn derde taalschrift.
Ik kwam als laatstebinnen.
Wat is het?
Voorbeeld:
De burgemeester fietst naar huis.
Hoe heet het?
Onderwerp
Degene of datgene die het doet:
Wie of wat + persoonsvorm? Wie of wat is
dan het onderwerp
Persoonsvorm
Het werkwoord dat ‘gedaan wordt’ door het
onderwerp:
 Staat vooraan als je de zin vragend
maakt
 verandert als de zin in een andere
tijd staat
 verandert als het onderwerp
verandert in meer of minder
Gezegde
Lijdend voorwerp
brievenbus.
Wat deed Tobias
(Tobias=onderwerp)? Tobias pakte
(pakte=persoonsvorm)
Fatima heeft een appel gegeten.
Alle werkwoorden uit de zin
+++++++++++++++
Wie of wat fietst
(fietst=persoonsvorm)?
De burgemeester
(burgemeester=onderwerp)
Tobias pakte de krant uit de
Het lijdend voorwerp kan gevonden worden
door wie of wat voor de persoonsvorm, het
onderwerp en de rest van de werkwoorden
te zetten:
wie of wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp
Gezegde: heeft gegeten
(heeft=persoonsvorm)
(gegeten=overig werkwoord)
Ze koopt vanmiddag een bos
++++++++
bloemen.
++++++++
Wat koopt ze? Antwoord: een bos
bloemen
(een bos bloemen=lijdend voorwerp)
Het meisje geeft de kippen voer.
------------------------------
-------------
Degene die iets krijgt of van wie iets wordt
afgenomen. Aan (voor) wie +
gezegde+onderwerp+lijdend voorwerp?
Aan wie geeft (geeft=gezegde) het
meisje (meisje=onderwerp) voer
(voer=lijdend voorwerp)?
antwoord: de kippen
(kippen=meewerkend voorwerp)
Download