Taalblad voor de leerlingen van groep 7 Werkwoorden Werkwoorden zijn ‘doe’ woorden. Lopen is bijvoorbeeld een werkwoord. Doen is zelf ook een werkwoord. Weet je wat ik doe? Ik loop! In het woordenboek vind je altijd het hele werkwoord. Loop zul je niet vinden in het woordenboek, want het hele werkwoord is lopen. Tegenwoordige tijd: ik loop, dit gebeurt nu. Verleden tijd: ik liep, dit gebeurde vroeger. Voltooide tijd (voltooid deelwoord): ik heb gelopen, dit is al eerder gebeurd Toekomende tijd: ik zal lopen, dit gaat nog gebeuren. Voltooide tijd betekent dat het hulp werkwoord hebben of zijn erbij komt. Het werkwoord staan dan in de zin als voltooid deelwoord. Bijv. Het is gebeurd. Gebeurd is geen persoonsvorm en om te weten hoe je het schrijft maak je het woord langer. Zelfstandige naamwoorden Is een woord dat een persoon, een dier of een ding aanduidt. Je kunt er altijd een lidwoord voor zetten; de, het of een dus. Bijv. de auto, een auto. Bijvoeglijke naamwoorden Dit zijn woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord een huis een oud huis. Het woord oud zegt iets over het huis. Het is geen nieuw, maar een oud huis. Persoonsvorm De persoonsvorm is een werkwoord. Je kunt deze op de volgende manier vinden: 1. De tijd veranderen . Vb. Zij knikkert graag -> Zij knikkerde graag. Het eerste woord in de zin dat verandert is de persoonsvorm. 2. Door de zin vragend te maken. Het woord wat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. Vb. Jij doet daaraan mee -> Doe jij daaraan mee? 3. In enkelvoud of meervoud zetten. Vb. Ik knikker graag -> wij knikkeren graag. Het eerste woord in de zin dat verandert is de persoonsvorm. Onderwerp Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm. Je vindt het door een vraag te maken met de persoonsvorm: wie of wat + persoonsvorm? Vb. Zij knikkert graag. Wie of wat knikkert? Zij= onderwerp. Gezegde Alle werkwoorden in de zin. Vb. Ik heb lekker gegeten. Lijdend voorwerp Het lijdend voorwerp vind je als je jezelf vraagt: Wie of wat + persoonsvorm + onderwerp ? Vb. Ik geef een boek Wie of wat geef ik? Een boek = lijdend voorwerp. Meewerkend voorwerp Het meewerkend voorwerp vind je door jezelf de vraag te stellen Aan/voor wie + persoonsvorm + onderwerp ? Vb. Ik stuur een brief aan mijn vriend. Aan wie/voor wie stuur ik een brief? Aan mijn vriend = meewerkend voorwerp. Voor het meewerkend voorwerp kun je vaak aan of voor zetten. Als er aan of voor staat moet je dat ook kunnen weglaten. Ik stuur mijn vriend een brief Ik stuur aan mijn vriend een brief. Als er aan/voor in de zin staat dat hoort dat ook bij het meewerkend voorwerp!