Reken en Taal wijzer

advertisement
Rekenen
Betekenissen
Som
Verschil
Quotiënt
Product
=
=
=
=
het antwoord van een optelsom
het antwoord van een aftreksom
het antwoord van een deelsom
het antwoord van een keersom
Berekeningen
Omtrek
Oppervlak
Inhoud
=
=
=
lengte + lengte + breedte + breedte
lengte x breedte
lengte x breedte x hoogte
Schaal
Met de schaal bereken je op een kaart de afstand in werkelijkheid
1:100000
=
1 centimeter op de kaart is 100000 centimeter in het echt
Romeinse cijfers
Door de getallen te combineren, kun je alle cijfers maken:
IX
XI
MCMXC
CMXCIX
=
=
=
=
9
11
1990
999
=
=
=
=
=
=
=
=
60 seconden
60 minuten
24 uur
7 dagen
52 weken
4 kwartalen
3 maanden
100 jaar
I
V
X
L
C
D
M
=
=
=
=
=
=
=
1
5
10
50
100
500
1000
=
=
2 pond
1 ons
Tijd
1 minuut
1 uur
1 dag
1 week
1 jaar
1 jaar
1 kwartaal
1 eeuw
Tijd
1 kg =
1 hg =
1 kilogram =
1 hectogram =
1000 gram
100 gram
Taal
Stellende / vergrotende trap / overtreffende trap
Stellende trap
Vaak
Weinig
Nodig
Vergrotende trap
vaker
minder
harder nodig
Overtreffende trap
vaakst
minst
hardst nodig
Synoniemen
Woorden die hetzelfde betekenen noemen we synoniemen.
Voorbeeld: fiets en rijwiel
Gebiedende wijs
De manier van praten waarmee je duidelijk maakt dat je perse iets wilt, noemen we
de gebiedende wijs. (Geef mij dat cadeautje!)
Een zin met de gebiedende wijs heeft geen onderwerp…
Tussenklanken bij samengestelde woorden
Je schrijft –en als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is
dat alleen een meervoud heeft op –(e)r
Voorbeeld: paard – paardenstal
Pan – pannenkoek
Je schrijft een –e
bij samenstellingen waarmee het eerste deel geen meervoud heeft
Voorbeeld: rijst
rijstepap
bij samenstellingen waarvan het eerste deel een zelfstandig naamwoord is dat
ook een ander meervoud heeft dan op –(e)n (bijvoorbeeld op –s)
Voorbeeld: hoogte
hoogtevrees
als in het eerste deel van de samenstelling iets wordt benoemd waarvan er
maar één is
Voorbeeld: zon
zonneschijn
koningin
koninginnedag
Directe / indirecte rede
Je kunt op 2 manieren opschrijven wat iemand zegt:
1. Je zegt iets letterlijk: Wieteke zegt: ik ga … >>>> directe rede
2. Je geeft een omschrijving: Wieteke zegt dat ze gaat …>>>> indirecte rede
Moeilijke meervoudsvormen
Het meervoud van een woord dat op –ie eindigt:
- Ligt de klemtoon op de laatste lettergreep bij een woord op –ie. Dan eindigt het
meervoud op –ieën:melodie – melodieën
- Ligt de klemtoon niet op de laatste lettergreep dan eindigt het woord op –iën: olie –
oliën
Ontleden
Onderwerp
Het onderwerp is een naam van een mens, een dier, een plant of een ding. Je kunt
het vinden door een vraag te stellen bij een zin:
Wie/wat gevolgt door de persoonsvorm.
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp van de zin.
Voorbeeld:
Josine zit al heel lang te lantefanten.
>>> Wie zit er al heel lang te lantefanten?
Antw: Josine
Persoonsvorm
De persoonsvorm is een “doe” woord. Er wordt iets gedaan. Ook kan het woord
veranderen (zwaaien-zwaait). In elke zin staat zo’n woord. Als je de zin vragend
maakt, komt de persoonsvorm vooraan te staan.
De persoonsvorm verandert als:
de zin verandert van tegenwoordige tijd naar verleden tijd
de zin verandert van enkelvoud naar meervoud
Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden samen in een zin noemen we het werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat antwoord geeft op de vraag:
Wie/wat + persoonsvorm + onderwerp
Voorbeeld:
Wij zien een voetbalwedstrijd
Wat zien wij?
Antw: een voetbalwedstrijd
Meewerkend voorwerp
-
Het meewerkend voorwerp kan slechts bij een paar werkwoorden in de zin
voorkomen: geven, beloven, vertellen. Lenen, vragen, schrijven, brengen.
Het meewerkend voorwerp verwijst meestal naar een persoon.
Voor het meewerkend voorwerp kan het voorzetsel aan of voor gedacht
worden.
Het meewerkend voorwerp kan gevonden worden door de vraag: aan wie/wat
+ persoonsvorm + onderwerp + rest van gezegde.
Voorbeeld: Jitske geeft Brahim een rekenmachine.
Aan wie geeft Jitske de rekenmachine
>>>> Brahim (=meewerkend voorwerp)
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is de naam van een ding, persoon, gevoel, begrip etc. Meestal
staat er een lidwoord voor, of kun je die ervoor denken. • De straat waar ik woon is erg druk.
• Een straat moet 's nachts goed verlicht zijn.
• Het huis naast ons wordt geschilderd.
• Een huis huis in de stad is erg duur.
Bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt hoe iets is.
• het dure horloge de lange straat
Er kunnen meerdere bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar staan.
• de lange, lege straat
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal voor het zelfstandig naamwoord, maar kan er ook
achter staan.
• De straat is lang.
Je zet een -e achter het bijvoeglijk naamwoord als het bij een zelfstandig naamwoord staat.
• het zwarte paard
Maar je zet geen -e achter het bijvoeglijk naamwoord als je het lidwoord een bij een
zelfstandig naamwoord gebruikt dat eigenlijk een het-woord is.
• een zwart paard (het paard)
Als het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord staat, zet je er geen -e
achter.
• De man is rijk.
Lidwoord
Er zijn 3 lidwoorden: de, het, een.
voornaamwoorden
vnw
persoonlijk vnw
bezittelijk
vnw
wederkerend
vnw
als onderwerp
als voorwerp
1e
ik
mij, me
mijn
me
2e
jij, je, u
jou, je, u
jouw, je uw
je, u
3e
hij
zij, ze, het
hem
haar, het
zijn
haar, zijn
zich
1e
wij. we
ons
ons, onze
ons
2e
jullie, u
jullie, je , u
jullie, uw
je, u
hun
zich
zij, ze
hen(LV,VV en
na een voorzetsel
hun (MV)
ze(LV,MV,VV)
3e
Tegenwoordig deelwoord
Het tegenwoordig (of: onvoltooid) deelwoord is een vormcategorie van het werkwoord die
bestaat uit de stam + -(e)nd(e). Tegenwoordige deelwoorden kunnen voorkomen als deel van
het gezegde of als zinsdeel:
(1) De zaak is hangende.
(2) Huilend zocht het kind naar zijn moeder.
Daarnaast worden tegenwoordige deelwoorden in veel gevallen bijvoeglijk gebruikt. Soms
zijn ze niet van bijvoeglijke naamwoorden te onderscheiden. Voorbeelden:
(3) vallende ziekte, slaande ruzie, piepende remmen, rijdende artillerie
Last update 2010
Download