Aantekeningen Spelling 3M hoofdstuk 4/5/6 Hoofdstuk 4 Tussenletters De woorden in een samenstelling kun je vaak gewoon aan elkaar vast schrijven. Maar dit kan niet altijd. Soms heb je één of meer tussenletters (-e-, -en- of -s-) nodig om een goede samenstelling te maken. Zo gebruik je tussenletters: • Je gebruikt -en- als het eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat alleen een meervoud heeft op -en. Bijvoorbeeld: boeken → boekentas, mieren → mierenhoop, pennen → pennenblikje. • Je gebruikt -e- als het eerste deel gaat over iets waar er echt maar één van is. Bijvoorbeeld: zon → zonnestraal. - als het eerste deel een versterkende betekenis heeft. Bijvoorbeeld: apetrots, reuzesterk. - als het eerste deel geen zelfstandig naamwoord is. Bijvoorbeeld: rodekool, knarsetanden. • Je gebruikt -s- als je dat kunt horen. Bijvoorbeeld: dorpsplein, voorjaarsbui. Hoofdstuk 5 Koppelteken en trema Tussen de delen van een samenstelling moet je soms een koppelteken (-) zetten, omdat je het anders verkeerd uitspreekt: zonne-energie. In woorden die geen samenstelling zijn gebruik je een trema (twee puntjes op een klinker), bijvoorbeeld: egoïst. Zo gebruik je het koppelteken: • Als het woord onoverzichtelijk is en lastig is uit te spreken zonder koppelteken: rijinstructeur, zee-egel. • Bij aardrijkskundige namen: Zuid-Limburg, Zuid-Limburger. • Als er een cijfer, symbool of afkorting in het woord voorkomt: MTV-programma, 18-jarig, @teken. • Na de voorvoegsels oud, ex, adjunct, non en niet: ex-collega, oud-minister. Zo gebruik je het trema: Je gebruikt het trema in niet-samengestelde woorden. Een trema geeft aan dat je twee klinkers niet als één klank moet lezen. Bij een klinker met een trema begint ook een nieuwe lettergreep. Bijvoorbeeld: ruïne, reëel, geïnteresseerd, coördinator. Hoofdstuk 6 Bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben twee vormen: een korte vorm en een lange vorm: snel – snelle, kaal – kale. Bij bijvoeglijke naamwoorden komen de zogenoemde trappen van vergelijking voor. De stellende trap (hard), de vergrotende trap (harder) en de overtreffende trap (hardst). Zo gebruik je het bijvoeglijk naamwoord: • Als een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord staat, gebruik je meestal de lange vorm: de zwarte kat, het stoffige boek. Behalve als dat zelfstandig naamwoord een het-woord is en je het lidwoord een gebruikt: een stoffig boekje. • De meeste stoffelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen op -en: wollen sokken, gouden ring. Sommige eindigen niet op -en: nylon panty, plastic etui. • Van een voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Bijvoorbeeld getekend – een getekend ontwerp, gefaxt – het gefaxte bericht, gebroken – de gebroken vaas. Zo gebruik je de trappen van vergelijking: • Zet bij de vergrotende trap -er achter het bijvoeglijk naamwoord: een mooier boek. • Zet bij de overtreffende trap -st achter het bijvoeglijk naamwoord: het mooiste boek.