Schema zinsontleden

advertisement
Schema zinsdelen
Zinsdeel
Persoonsvorm (pv)
Uitleg
Het belangrijkste
werkwoord in de zin
Voorbeelden en trucs
Voorbeeldzin: Ze pakt een boek van de tafel.
Kleur
Blauw
Drie manieren om erachter te komen wat de persoonsvorm is:
1. Verander de tijd. Welk woord verandert?
Ze pakte een boek van de tafel  pak is de persoonsvorm.
2. Maak er meer of minder van. Welk woord verandert?
Ze pakken een boek van de tafel.  pak is de persoonsvorm.
3. Maak er een vraagzin van. Welk woord staat vooraan?
Pakt ze een boek van de tafel?  pak is de persoonsvorm.
Werkwoordelijk
gezegde (ww gez.)
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Alle werkwoorden in de
zin
De persoon, dier of het
voorwerp die bij de
persoonsvorm hoort.
Een persoon, dier,
voorwerp, begrip of
gebeurtenis.
Een persoon, voorwerp,
of dier.
Het gaat erom, dat je
iets of iemand iets geeft,
iets voor hem/haar
doet, enz.
De persoonsvorm hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde. Als er geen andere werkwoorden
in de zin staan, is de persoonsvorm ook het werkwoordelijk gezegde.
Voorbeeldzin: Ik ga met mijn broertje vissen.
Persoonsvorm: ga
Werkwoordelijk gezegde: ga vissen
Wie of wat + persoonsvorm?
Voorbeeldzin: Wie of wat pakt?
Antwoord: Ze  dat is het onderwerp.
Wie of wat + persoonsvorm + onderwerp?
Voorbeeldzin: Wie of wat pakt ze?
Antwoord: een boek  dat is het lijdend voorwerp.
Aan/voor wie of wat + persoonsvorm + onderwerp +lijdend voorwerp?
Blauwe
streepjes
Rood
Geel
Groen
Let op:
 Als er aan of voor in de zin staat, moet je dat kunnen weghalen, anders is het geen
meewerkend voorwerp.
 Als er geen aan of voor in de zin staat, moet je het er kunnen neerzetten, anders is
het geen meewerkend voorwerp.
Voorbeeldzin: Johan geeft zijn zusje een schop.
Persoonsvorm: geeft
Onderwerp: Johan
Lijdend voorwerp: een schop
Meewerkend voorwerp: Aan/voor wie of wat geeft Johan een schop?
Antwoord: zijn zusje  dat is het meewerkend voorwerp.
Bijwoordelijke
bepaling
Bijw. bep. van tijd:
een omschrijving van tijd
of tijdsduur.
Bijw. bep. van plaats:
Check: kun je aan of voor weghalen of in de zin zetten? Ja! Kijk maar:
Johan geeft aan zijn zusje een schop. Dus: het klopt!
Stel de vragen: wanneer? sinds wanneer? hoe lang? hoe vaak?
Voorbeeldzin: Ik loop elke dag naar school.
Vragen: (Sinds) wanneer? hoe lang? hoe vaak? antwoord: elke dag een bijw. bep. van tijd.
Stel de vragen: waar? waarheen?
Oranje
Bruin
een omschrijving van
plaats
Voorbeeldzin: Ik loop elke dag naar school.
Vragen: Waar? waarheen?  antwoord: naar school  dat is een bijw. bep. van plaats.
Download