Thema 6 - De kinderen leren wat voegwoorden zijn en

advertisement
Thema 6
- De kinderen leren wat voegwoorden zijn en kunnen zinnen
koppelen met onderschikkende voegwoorden van tijd: voordat,
totdat, nadat, zolang, terwijl.
Dit moet je weten
Je voegt twee zinnen samen met een voegwoord. Sommige
voegwoorden vertellen in welke volgorde dingen gebeuren.
- De tuin was doorweekt, nadat het lang had geregend.(= na het
moment dat).
- Soms zie je een regenboog, terwijl het regent. ( = op hetzelfde
moment).
- Je moet de tuin sproeien, totdat het gaat regenen. (= tot op het
moment waarop)
- Breng de spullen naar binnen, voordat het gaat regenen. (= voor
het moment dat)
- We moeten binnenblijven, zolang het regent. (=in de tijd dat)
Maak van de twee zinnen één zin. Gebruik het voegwoord tussen
haakjes.
1. Ik ging naar bed. Mijn broer speelde nog buiten.(terwijl)
Doe het zo: Ik ging naar bed, terwijl mijn broer nog buiten speelde.
2. Ik lag wakker. Hij kwam ook naar boven. (totdat)
Doe het zo: Ik lag wakker, totdat hij ook naar boven kwam.
3. Ik stond op. Mijn moeder had geroepen. ( nadat)
Doe het zo: Ik stond op, nadat mijn moeder had geroepen
4. Het klimaat verandert. We gaan door met autorijden. (zolang)
Doe het zo: Het klimaat verandert, zolang we doorgaan met
autorijden.
Klik op de link om extra te oefenen.
Voegwoorden
De kinderen verkennen de regel voor je/jij achter de
persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Dit moet je weten
- Als na de persoonsvorm jij of je staat, schrijf je alleen de stam.
- Dit geldt alleen als je het onderwerp van de zin is.
- Je is het onderwerp als je je kunt vervangen door jij.
Vind je (=jij ) die tekening mooi?
De regel van de stam geldt niet als je je kunt vervangen door jou(w).
Hij vindt je(=jouw) tekening mooi.
Kijk naar de persoonsvorm. Geldt hier de regel: ‘Als na de
persoonsvorm je of jij staat, schrijf je alleen de stam? Omcirkel het
goede antwoord.
1. Heeft je broer de verwarming lager gezet?
Doe het zo: niet
2. Brandt je kamperlamp dag en nacht?
Doe het zo: niet
3. Ga je nog aan het werk of blijf je kletsen?
Doe het zo: wel .
4. Hallo, hoor je me niet?
Doe het zo: wel.
5. Vertelt je meester graag verhalen?
Doe het zo: niet
Klik op de link om extra te oefenen
persoonsvorm
De kinderen kunnen het gezegde aanwijzen in een zin.
Dit moet je weten
- Alle werkwoorden in een zin vormen samen het gezegde.
- Een van de werkwoorden is de persoonsvorm.
- Bijna elke zin heeft een onderwerp en een gezegde.
Nanouck is in Gelderland geboren.
Onderstreep het onderwerp van de zin en omcirkel het gezegde.
1. Kamiel heeft een neefje gekregen.
Kamiel heeft een neefje gekregen.
2.Hij moet iedereen erover vertellen
Hij moet iedereen erover vertellen.
Kamiel
3.Kamiel raakt er niet over uitgepraat.
Klik op de link om extra te oefenen
Het gezegde
Persoonsvorm
onderwerp
De kinderen leren samengestelde werkwoorden.
Dit moet je weten
Een samengesteld werkwoord bestaat uit twee woorden.
De twee woorden staan in een zin vaak niet naast elkaar en niet aan
elkaar. Beide woorden van het werkwoord horen bij het gezegde van
de zin.
Opendoen.
Ik doe de deur open.
Onderstreep het gezegde. Schrijf het hele werkwoord op.
1. De middagpauze breekt aan.
doe het zo: De middagpauze breekt aan. __aanbreken_
2. Ayoub blijft drie dagen per week over.
Doe het zo: Ayoub blijft drie dagen per week over.
___overblijven____
3. Tijdens het eten past hun juf goed op.’
Doe het zo: Tijdens het eten past hun juf goed op.
____oppassen____
4. De mensen kijken haar verbaasd na.
Doe het zo: De mensen kijken haar verbaasd na.
_____nakijken___
Download