Persoonsvorm tegenwoordige tijd Wat is de persoonsvorm? • Werkwoord dat qua vorm overeenkomt met het onderwerp (= vaak een persoon) • Vervoeging is afhankelijk van het onderwerp • Onderwerp enkelvoud = persoonsvorm enkelvoud • Onderwerp meervoud = persoonsvorm meervoud Hoe vind je de persoonsvorm? • 1 ww in zin? --> persoonsvorm, anders: • Maak de zin vragend --> eerste werkwoord dat je tegenkomt, is de persoonsvorm • Zet de zin in een andere tijd, t.t. wordt v.t. en v.t. wordt t.t. --> werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm • Verander het onderwerp, onderwerp ev wordt mv, onderwerp mv wordt ev --> werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm Ik ga zwemmen met mijn zus. • Ga ik zwemmen met mijn zus? – Vragend gemaakt, pv staat vooraan in de zin • Ik ging zwemmen met mijn zus. – Zin in verleden tijd gezet, pv verandert • Wij gaan zwemmen met mijn zus. – Onderwerp in meervoud gezet, pv verandert Vervoegen van de persoonsvorm Ik Je/jij/U Hij/zij/ze Het Wij Jullie Ze/zij stam stam +t stam+t stam+t hele werkwoord hele werkwoord hele werkwoord Vul het werkwoord ‘vinden’ in: • V………. je dat goed? • V……….. je vader dat goed? • Trucje: gebruik ‘lopen’ of ‘smurfen’ – Loop je dat goed? – Loopt je vader dat goed? --> Onderwerp= je/jij en na pv? Dan zet je alleen de stam neer Oefenen met pv in tegenwoordige tijd • • • • • • De datum (worden) gewijzigd in 12 februari. Het gezin (verhuizen) volgende week. Dit (verzenden) men gewoonlijk in dozen. De hond (luisteren) goed naar zijn baas. Ik (blijven) vandaag maar thuis. Misschien (vinden) je het prettiger zo? Zinnen met meer persoonsvormen • Samengestelde zin • Probeer alle werkwoorden te veranderen van tijd --> werkwoorden waarbij dat kan = persoonsvorm Nabila kan nauwelijks geloven, dat Jan naar Jordanië gaat emigreren. --> ‘kan’ en ‘gaat’ = persoonsvormen --> ‘geloven’ en ‘emigreren’ = geen persoonsvormen Zin vragend maken is daarbij niet handig Oefenen • Ik verwacht niet dat ik ooit in Australië zal gaan wonen. • Omdat mijn tante lid is van de ECI, kreeg ze drie cd’s cadeau. • Eileen heeft haar poppen aan haar zusje gegeven, want die speelde er dagelijks mee. • Het verbaast me dat je me niet vertrouwt.