- Scholieren.com

advertisement
Geschiedenis aantekeningen hoofdstuk 4
De keizer, de paus en de grenzen v/d macht - Tijd van steden & staten - 1001500.
De maatschappij  standenmaatschappij
Bovenaan  koning
Links en rechts van hem  geestelijkheid (1e stand) & adel (2e stand)
De burgerij  3e stand
Boeren  geen aparte stand
ME denkwereld  alle macht komt van God. God heeft op aarde 2
plaatsvervangers: de Paus en de Keizer.
De tweezwaardenleer (idee van paus Gelasius I, 492-496) hij stelde  de
wereld is verdeeld in 2 machtssferen: een geestelijke en een wereldlijke:
 Wereldlijke macht  zaken tussen personen, zoals diefstal, rechten enz.
 Geestelijke macht  gaat over het geloof.
De ‘Goddelijke rangorde’ zorgt voor problemen.
 Andere bisschoppen  macht paus niet vanzelfsprekend
 Edelen  voelden zich niet minder dan de keizer
 Paus + Keizer  niet eens over wie op aarde de belangrijkste is.
4.1
Binnen Oost & West  verschillende ontwikkelingen Christelijke geloof.
Verschillen  langzamerhand steeds groter Patriarch van Constantinopel 
wil niet ondergeschikt zijn aan Rome.
1054Paus Leo IX stuurt gezanten naar Constantinopel  wilde zaak regelen.
Leidt tot ruzie: het Oosters Schisma
Kerk scheurt uiteen:
- Rooms Katholieke kerk
- Oosters Orthodoxe kerk
9e eeuw  erfrecht: elke zoon van edelman erft deel bezit  versnippering
Iedereen probeerde zijn gebied (leen) definitief in bezit te krijgen  macht
keizer neemt af (hij had de gebieden in leen gegeven).
10e eeuw  Duitse keizers willen:
- Eenheid in hun rijk
- Macht versterken
Bisschoppen mogen niet trouwen  ideale leenmannen
Na hun dood  leen terug naar de keizer.
De keizer wil zelf bisschoppen benoemen  eigenlijk taak v/d paus.
Koos vaak mensen po bestuurlijke gronden  gevolg misbruiken 
simonie & gehuwd priesterschap
Simonie = verhandel d.m.v. koop, verkoop of ruilhandel van vooral
geestelijke ambten
11e eeuw  reactie hierop  hervormingsbeweging wil invloed van
seculieren (=niet-geestelijken) op benoeming geestelijken uitbannen  vanuit
o.a. Cluny = klooster
Keizer Hendrik III (1039-1056)  steunt de hervormingsbeweging  1045: 3
ruziënde pausen  worden door Hendrik afgezet  vervangen door Clemens
II.
Hendrik III bemoeit zich volgens hervormers te veel met benoemingen 
gevolg  steeds grimmiger strijd tussen de paus en de keizer.  Gregorius VII
(1073-1085) stelt regels vast.
Probleem  Hendrik IV (1050-1106) houdt zich er niet aan  gevolg  ruzie 
Investituurstrijd.
Investituur  paus benoemt bisschop  aantrekkelijke leenmannen 
ongehuwd dus geen kinderen
Hendrik IV krijgt ruzie met de paus  doet Hendrik de ban (excommunicatie)
 gaat naar Canossa  biedt excuses aan.
1122  concordaat van Worms  maakt einde aan Investituurstrijd.
Afgesproken wordt:
 Kerkelijke + wereldlijke zaken worden beter gescheiden
 Paus benoemt bisschoppen, paus mag hierbij wel aanwezig zijn.
De macht+ aanzien v/d paus is toegenomen.
Keizer & keurvorsten
Paus kroont koning tot keizer koning = leenheer= souverein  heeft de
hoogste macht.
Verschillende stamvorsten (=leenman/// stam = volk) kiezen invloedrijkste
vorst tot koning.
Van stam naar staat
Stamvorsten willen over een groter gebied heersen dan hun eigen stand/
gebied.
12e eeuw  het lukt enkele stamvorsten een groter gebied te veroveren 
worden daardoor belangrijker  krijgen meer invloed op de keuze v/d keizer.
1356  Karel IV  vaardigt de “Gouden Bul” uit. 7 belangrijkste (keur)vorsten
kiezen voortaan de keizer
Keizer is afhankelijk van de keurvorsten om zijn positie te behouden.
Keizerstitel is vooral symbolisch geworden
4.2 Kruistochten
Na +/- 630  Palestina in handen van de Islam  daarvoor was Palestina
onderdeel v/h Byzantijnse Rijk  Oost-Romeinse Rijk.
1054  ruzie tussen Rome & Constantinopel. De Chr. Kerk scheurt(RKK/
orthodoxe kerk, zie 4.1)
1071  Byzantijnen raken steeds meer gebied kwijt aan de Seldsjoeken
(=Arabieren)
Keizer stuurt brief aan Paus. Argument: het beschermen en bevrijden van de
heilige plaatsen.  1095 Urbanus op roep bij het concilie van Clermont. Doel:
heilige plaatsen te bevrijden  onverwacht veel gehoor. Leuze: God wil het.
Paus Urbanus II hoopt  oostelijke Christenen weer R-K te maken
Nu  een grote en beter georganiseerde kruistocht.
4 legers trokken naar Constantinopel  men is daar eind 1096.
Jan. 1099  legers naar Jeruzalem  Juli 1099 verovert.
De bevolking werd grotendeels vermoord (ook de Joden).
Het koninkrijk Jeruzalem werd gesticht.
Waarom kruistochten:
 Einde maken aan onderlinge gevechten ridders
 Bescherming pelgrims
 Expansie Christendom in Palestina
 Groei aanzien paus door bescherming Byzantijnse rijk tegen
oprukkende moslims

Einde maken aan Oosters Schisma
Redenen om mee te gaan voor gewone mensen en ridders:
 Vergeving van alle zonden
 Kans om rijkdom en buit te vergaren
 Krijgen aflaat+belastingvrijheid
 Weg van hun (meestal) saaie leven  avontuur
4e kruistocht  Constantinopel vernield door kruistochtlopers (aangespoord
door Venetië).
4.3 Brugge: stade van handel en nijverheid
Kenmerkend aspect: door de opkomst van handel en ambacht ontstonden
nieuwe steden en kwam er een agrarisch- urbane samenleving.
Ontwikkelingen in de landbouw:
Verbeteringen in de landbouw zorgen voor hogere opbrengsten:
 Bevolking groeit
 Overschotten worden verkocht
 Niet iedereen hoeft meer boer te zijn  ontstaan andere beroepen:
handelaar/ambachtsman.
Handige plek voor handelaren om te wonen:
 Veilige plekken  in de buurt van klooster of kasteel
 Knooppunt van wegen
 In de bocht van een rivier
De belangrijkste handelssteden aan de Noord en Oostzee verenigen zich in
de Hanze = organisatie van steden in Europa die samen zaken doen.
4.4
ME  boeren vaak lijfeigenen & horigen (= onvrij), stedelingen zijn vaak vrijer
 door hun aantal zijn ze vaak machtig, kunnen zich met succes verzetten.
Platteland  bestuurlijke & rechterlijke macht  in handen v/d adel.
Stad  de graaf kiest patriciërs (= rijke burgers) als schepen (=wethouders)
om te besturen. Gevolg  de macht in een stad hierdoor vaak in handen
van een kleine kliek
De bevolking (= het gemeen) hier soms tegen in opstand.
Patriciërs, rijke handelaren
Gilde meesters, welvarende burgers
Arme burgers, knechten
bedelaars
het gemeen
bedelaarsfunctie:
- je kunt ze werk geven in geval van nood
- je kunt ze geld geven, dat moet als je Christen bent
Gilde = vereniging van mensen met hetzelfde beroep
- maakt afspraken over prijzen/kwaliteit etc.
- zorgt voor zieke leden, regelen begrafenissen
Je kunt niet zomaar lid worden  eerst ben je leerling
 daarna ben je gezel  moet meesterproef
doen
 als dat lukt, daarna ben je meester, kans is
klein omdat er geen belang is bij bijv. veel
bakkers = concurrentie
1302  guldensporenslag  strijd tussen de gewone Vlamingen (het
gemeen) en de Franse adel (wilde baas in Vlaanderen zijn).
4.5
Uitbreiding rijk door:
 Huwelijken
 Erfenissen
 Oorlogen
 Kopen
Hoe dit rijk te besturen?
Leenmannen geen zin om steeds maar weer in nieuwe oorlogen op te komen
draven
Bourgondische hertogen gaan over op huurlegers  geld nodig
Hoe aan geld te komen?
 Opbrengst tollen
 Bede: geld vragen aan de standen van een gewest (Gewestelijke
Staten)
 Lenen van stede
(Bede: vorst vraagt aan stad/gewest om belasting)
Steeds meer geld nodig handig om dit centraal te regelen
 Overal dezelfde belasting leggen
 Bestuur centraliseren  geschoolde ambtenaren nodig
Filips de Goede wil niet meer langs alle gewesten reizen voor overleg 
vertegenwoordigers alle gewesten komen naar Brugge voor overleg 
Staten Generaal
Welke groepen protesteren tegen de centralisatie politiek van Filips?
Adel & steden protesteren omdat zij minder macht krijgen, hogere
belastingen moeten betalen en hun privélegers worden aangetast.
Download