- Scholieren.com

advertisement
4.1 Hoe kwamen de steden tot bloei?
4.1.1 Ontginnen en jaarmarkten
Vanaf het eind van de 10e eeuw werden er in grote delen van Europa woeste gronden tot
landbouw gebieden gemaakt. Sloten werden gegraven in veengebieden en bossen en
hellingen werden in gebruik genomen. Een voorbeeld is Nederland, waar de boeren achter
de duinen ook al moerassen droog legde. Er moest veel overlegd worden en er moesten
goede afspraken worden gemaakt. In dit overleg zou het Nederlandse poldermodel zijn
ontstaan. Een traditie van compromissen en overleggen sluiten. Sommige gebieden waren
minder geschikt voor de akkerbouw. Maar in deze gebieden zaaiden ze meer, en gebruite
ze een betere ploeg om te plaggen. Al deze vernieuwingen zorgden ervoor dat de
bevolking toenam. Omdat er genoeg eten was konden somiggen zich specialiseren in de
nijverheid, zoals oa bier brouwen. Na enkele eeuwen ontstond er een bloeiende
internationale handel. Die vooral vroeg in de Italiaanse steden tot bloei kwam. Waar men
comtacten ontwikkelden met het Byzantische rijk en het midden oosten. Vanaf Italie liep
een handelsroute via Frankrijk naar Duitsland en Vlaanderen naar Engeland. In de 13e
eeuw ontstonden er Hanze steden aan de Oostzee. Ook Nederlandse steden als:
Deventer,Kampen en Zwolle waren daarbij. Toch bleef de regionale handel het
belangrijkst. Het platteland was zo aangewezen op de nijverheid en andersom ook.
'Handelaren hebben steden nodig' dat zij: Godric van Finchdale handelaar rond 1100 en
later kluizenaar en heilige.
Het leven van Godric van Finchdale.
Godric wilde koopman worden maar begon als marskramer.
Eerst verkocht hij producten met een geringe waarde, daarna leerde hij hoe hij producten
met een grotere waarde kon verhandelen. Eerst zwierf hij rond dorpjes en boerderijen
maar later besloot hij om te gaan samenwerken met kooplieden uit de stad. Toen hij wat
ouder was ging hij met zijn compagnons naar steden en kastelen om daar op markten en
in hallen handel te drijven. Verder ging hij ook als schipper naar gebieden waar hij
zeldzame en kostbare goederen vond die hij in andere gebieden verkocht. Zo maakte
Godric grote winst.
Kooplieden reisden liever niet in de winter en lieten hun vooraden in pakhuizen of
gebouwen van steen, oa kerk en kasteel.
Voor de handel was de mond van de rivier en kruisingen tussen landwegen en
waterwegen in trek.
Landsheren zagen dat de komst van handelaren welvaart met zich meebracht.
Door jaarmarkten bij hun vestigingen te houden probeerden zij mensen aantetrekken.
Zo ontstonden de eerst nederzettingen of wijken.
4.1.2 Stadsrecht en werk
Nieuwe omwonenden hadden weinig aan de nieuwe rechtsregels van een landsheer, zij
hielden zich namelijk met hele andere dingen bezig. Stedelingen wilden wetten die de
samenleving in een wijk regelde. Vaak sloten de handelaren samen een verbond om te
gaan handelen met een bisschop of graaf, eerst kregen ze privileges zoals tolvrijheid of
vrijheid van dienstplicht. Beter was het stadsrecht, een contract waarin staat dat ze zelf
regels mogen maken en mogen berechtigen. De landsheer wilde die rechten wel geven
maar dan moetsen de inwoners hem financieël en millitair steunen. En een nieuwe muur
daaromheen betekende weer meer veiligheid voor de burgers en als een nieuwe
versterking voor de heer.
De landsheer wees een groep mensen aan om de stad te besturen: schepenen. Dit waren
mensen die grond bezaten. De voorzitter van de schepenen en de vertegenwoordiger van
de landsheer was een schout of baljuw. De schepenen maakten beslissingen bij een
vonnis, bij een nieuw vonnis maakte hij weer beslissingen op basis van zijn vorige vonnis,
zo ontstonden er algemene normen ookwel keuren. De inwoners die afspraken hadden
met een vorst wilden zelf ook een bestuur hebben, dit werd het vroedschap onder leiding
van burgemeesters. De burgemeesters en de schepen hielpen elkaar wel eens met
rechtspraken. Vaak was het zo dat de gene die al een jaar lid waren van een
schepenbank het jaar daarop meteen in de raad zaten. Door deze eigen wetten werd er
ook onderscheid gemaakt tussen verschillende groepen, zo hadden sommige het
burgerrecht. Een nieuwe stand dus. Burgers werden door de overheid beschermd.
Daarnaast leefden er in de stad ook mensen zonder het burgerrecht, dat waren meestal
armere niet geschoolden.
Kooplieden die in dezelfde goederen handelden stichten een soort vereninging: het gilde,
later vormden ook ambachtslieden gilden. Kleine beroepsgroepen werden bij andere
gilden ondergebracht. Alleen als je lid van het gilde was mocht je het beroep uitoefenen
als je een meesterproef had afgelegd. Doordat het gilde werktijd, prijs en grondstoffen vast
stelde beperkte zij concurentie. Buiten de economische doelstellingen hadden ze ook
sociale doelstellingen zoals het verzorgen van zieke, ouderen enz. Ook had het een
godsdienstige functie zo stond op het altaar altijd de beschermheilig van hun beroep.
Verder hielden zij ook van feesten en hielpen zij bij de verdediging vande stad. In somigge
steden kwamen gilden in opstand en werd hun invloed op het stadsbestuur vastgelegd, :
gildedemocratieën. Dankzij een ingewikkelde procedure van stemmen en loten kwamen
de patriciërs toch weer aan de macht.
4.2 Waardoor kreeg de kerk grote macht?
4.2.1 De kerk wordt sterk.
In de 11e eeuw ontstond er de gregoriaanse beweging onder paus Gregorius VII.
Gregorius streefde vooral naar meer macht voor de paus en kerk, strijden tegen armoede
zien we nergens in terug. De Gregoriaanse beweging had de volgende gevolgen:
- De kruistochten, om het heilige land van de moslims te winnen.
- De bedelorden, er werden kloosteorden opgericht waarin de mensen hun bezittingen
inleverden en van het bedelen gingen leven.
- De keters, mensen die niet volgens de ideale stroming leefden werden vervolgd.
- De inquisitie, voor het vervolgen van de keters werden kerkelijke rechtbanken opgericht.
In maart 1095 verschenen er Byzantijnse gezanten aan het pauselijk hof. Zij wilden hulp
tegen de Turkse stammen die deels de Arabische wereld veroverd hadden. En zowel het
Byzantijnse Rijk als het christendom bedreigden. Paus Urbanus maakte in Clermont
bekend dat hij een plan had om het Heilige Land te veroveren. Door een leger aan de
Byzantijnse keizer te sturen hoopte hij dat hij het Christendom zou accepteren.
De toestroom van de kruisvaarders was meer dan gedacht. Daarvoor zijn er de volgende
mogelijkheden:
- Door bevolkingsgroei, moest de welvaart meer gedeeld worden. In Palestina hoopten ze
op een beter bestaan.
- De paus, beloofde iedereen die deelnam aan de kruistocht een plekje in de hemel.
- Voor de edelen en ridders zonder erfenis was er de mogelijk om macht, roem en
(leengebied) te veroveren.
In 1096 begon de eerste kruistocht, in Juli 1099 namen de kruisvarders Jeruzalem in. Bij
de inname van de stad maakte ze veel buit en werden er veel moslims gedood. De
moslimvorsten zagen in dat ze meer samen moesten werken, om weer land terug te
veroveren. Uiteindelijk zijn er 7 grote kruistochten geweest. In de 2 eeuwen van de
kruistochten was het niet altijd oorlog. De moslims en de christenen werden soms weleens
vrienden en namen veel van elkaar over. Op den duur werden de Christenen verdreven en
in 1291 ging de laatste kruisvaarderstad Akko verloren. De kruistochten hadden tot
gevolgen:
- De Italiaanse handelssteden wreerden rijk van het vervoer en kruisvaarders.
- Europa maakte intensiever kennis van de hoogontwikkelde cultuur van de Islam.
Mede door invloed van de Arabische beschaving begon de cultuur in Europa tot nieuwe
bloei te komen. Een kenmerk was de opleving als navolgen van de oudheid. Deze
stroming noemeen we de Renaissance ofwel wedergeboorte, dit is duidelijk te zien aan de
gebouwen die destijds in de stijl van de Grieken en de Romeinen werden gebouwd. Naast
geloof werd ook het aardse leven erg belangrijk. De Renaissance zou in de 16e eeuw ook
kunstenaars als Michelangelo en da Vinci voortbrengen.
Onder de Gregorianse bewegingen waren de armoedebewegingen van de Dominicanen
en de Franciscanen erg belangrijk. Rond 1206 gaf de rijke Franciscus van Assisi al zijn
bezittingen af en ging bedelen. Omdat vele anderen (fransiscanen) zijn levenswijze
opvolgden moest er al snel een orderegel worden opgesteld. Een vergelijkbare bedelorde
was die van de Dominicanen, opgericht door Dominicus de Guzman. De dominicanen
vonden preken nog belangrijker als armoede, daarom hadden ze net als de Franciscanen
veel aan onderwijs. Beide hebben een belangrijke rol gespeeld aan de Universiteiten en
de ontwikkeling van de wetenschap.
4.2.2 Brandstapels en ballingschap.
De gelovigen geloofden in een nieuwe geest van de kerk, wat fors tegenviel.
Omdat de bisschoppen en abten niet meededen met het ideaal van armoede en
nederigheid waren somiggen teleurgesteld. In Noord Italie en Zuid Frankrijk ontstond de
armoedebeweging van de Katharen, dat waren mensen die afwijkten van de officieele
geloofsleer. Kenmerkend van het geloof van de Katharen was dat ze al het stoffelijke bezit
verwerpten. Zij vonden dat Christus slechts een afgezant was van god, omdat het in het
lichaam van christus geboren werd. De hoge geestelijken zagen de Katharen als een
bedreiging op het katholieke geloof omdat de Katharen werkelijk het armoede ideaal van
Christus naleefden. Omdat prediken niet hielp, riep paus Innocentius in 1209 de gelovigen
op tot een kruistocht tegen de Katharen. Een leger uit Noord Frankrijk vermoorden vele
Zuiderlingen. Een andere armoedebeweging was de sekte van de Waldenezen omdat zij
vonden dat iedereen priester kon worden trad te kerk flink tegen hen op.
De paus vond dat onderzoek naar ketterij door bisschoppen weinig opleverde, daarom
richtte in 1227 de Inquistitie (kerkelijke rechtbank) op. In deze rechtbank maakte men
vooral gebruik van Franciscanen en Dominicanen. Bij de rechtbank hadden verdachten
weinig recht en macht en konden ze dan ook gefolteerd worden. De meesten vonden
bekeren belangrijker dan strafen zoals de doodstraf. Zo deed Bernard Gui slechts in5%
van de vonissen de doodstraf geven.
De pausen stonden in de 13e eeuw aan de top van hun macht. Dit veranderde, zo werd
paus Bonifatius in 1296 door de Franse koning opgepakt omdat hij had gezegd dat de
geestelijken geen belasting aan hem moesten betalen en vooral de paus moesten
gehoorzamen. De paus na Bonifatius was een Fransman die zich vestigde in Avignon.
De pausen verloren het respect van gelovigen. De peroide in Avignon wordt de
Babylonische balingschap genoemd (1309-1377). In 1378 vond de pauskeuze weer plaats
in Rome. Maar de meerderheid van de kardinalen kreeg spijt en koos alsnog voor een
Fransman die zich opnieuw in Avignon vestigde. Jarenlang waren er 2 pausen die door
bepaalde landen werden gesteund. Deze periode noemen we de periode van het
Westerse schisma. Pas in 1417 werd er weer een paus over de hele kerk benoemd.
Inmiddels was duidelijk geworden dat de bisschop van Rome zijn macht niet kon
waarmaken. Het werd een politiek figuur die zijn gebied in Midden Italie wou verdedigen.
4.3 Hoe ontwikkelen zich de staten van Europa?
4.3.1 Het Duitse Rijk.
De nadelen van het leenstelsel waren dat de Duitse keizer systematisch bisschoppen koos
als de leiders van zijn rijk, dit ging niet altijd ten goede van de geestelijkheid. Het voordeel
van een bisschop i.t.t een graaf was dat het ambt niet erfelijk werd. Het geven van
kerkelijke ambt gebeurde door het overhandigen van een staf (investituur).
De nieuwe kerkleiders vonden dat de macht over de investituur bij de paus moest liggen.
Hierdoor omtstond de investituurstrijd. Hendrik IV was een keizer die zelf bisschoppen
benoemde, dit vond de paus maar niets, omdat de paus de macht hierover eiste en
Hendrik dit niet goed vond liet hij de paus in 1076 afzetten. De paus deed Hendrik direct in
de ban. De grote leenmannen konden nu ook in opstand komen. Hij moest wel naar de
paus vragen om vergiffenis, dit deed hij ook in Canossa. Het was een meesterlijke zet van
Hendrik. De paus nam hem weer op. Waarna hij de leenmannen versloeg en alsnog de
paus afzette. Later sloot keizer Hendrik V een akkoord met de paus, het concordaat ban
Worms (1122). Degenen die voortaan de bisschoppen kozen waren de hoge geestelijken.
De edelen kregen voortaan meer macht over de benoeming van de bisschoppen.
Voortaan waren de zeven keurvorsten en de grote leenmannen diegene die de keizer
kozen. Vanaf de 15e eeuw werden er alleen maar Habsburgers benoemd, zij hadden
slechts maar een klein beetje macht in Oostenrijk. Destijds was Nederland niet erg
bevolkt. De karolingen hadden het gebied verdeeld in een groot aantal kleine gouwen. De
bisschop van Utrecht had de werkelijke macht over veel van die gouwen, in zijn gehele
bisdom had hij alleen geestelijke macht. Vanaf de 9e eeuw wisten enkele graven
gebiedjes tot grotere gebieden te voegen als: Friesland, Brabant, Holland en Gelre. De
keizer was niet meer in staat sterke leiders vasttestellen. Daardoor verloor de Bisschop
het van de gouwen en kreeg het door oorlogen schulden. Omstreeks 1100 begonnen
machtshebbers zich graven van Holland te noemen, ze gingen naar Vlaanderen toe tol
heffen voor de scheepvaart en gebruikte hun voordeel van stadsrechten voor
verschillende Hollandse steden. Holland en Zeeland werden na 1300 geërfd door de
graven van Henegouwen, later zouden ze net als Brabant en Vlaanderen in de 15e eeuw
in handen komen van Bourgondiërs. De Franse koningszoon Filips de Stoute kreeg van
zijn vader het Franse hertogdom Bourgondië, zijn zonen erfden dan weer Vlaanderen,
Holland en Brabant. Nederland was voortaan in een hand. Hertog Filips de Grote
reorganiseerde de belastingen en zorgde in ieder gewest voor rechtbanken. Toen Filips
plannen maakten om op kruistochten gaan, al zijn gebieden hadden inmiddels een
statenvergadering. De afgevaardigden schrokken daarom riepen zij in 1464 alle
afgevaardigden van alle staten, de staten generaal. Het enige samenbindende element
van de gebieden was dat ze allemaal van de gemeenschappelijke hertog van Bourgondië
waren. Toch ontstonden er gemeenschappelijke gebieden als: rechtspraak en belastingen.
4.3.2 Engeland tegen Frankrijk
Engeland werd bewoont door de Angelsaksen. De koning van de Angelsaksen, Edward de
Beleijder deed een belofte aan neef Willem (hertog van Normandie) dat hij hem mocht
opvolgen. De Engelsen benoemden Harold tot koning, die werd toch weer verslagen door
Willem bij de slag bij Hastings. Deze Willem de Veroveraar voerde toen het leenstelsel in
waardoor hij veel macht kreeg. Hij en zijn opvolgers voerden een centrale administratie in,
en de rechtspraak werd zo gereegeld dat de koning kon controleren. De koning bezat een
kwart van de grond en had nog altijd veel gebied als leenman in Frankrijk. De Franse
koningen namen allerlei maatregelen om hun macht te versterken. In 1328 waren de
Carpets in de mannelijke lijn uitgestorven. Edward III maakte aanspraak maar de Franse
vergadering koos familielid Filips VI van Valois tot koning. In 1337 viel Edward Franrijk
binnen om zijn troon op te eisen, dit duurde tot 1453. Dit is de tachtig jarige oorlog. Franse
leenmannen als de hertogen van Bourgondië hadden hun eigen belangen en vochten met
de Engelsen mee. Voor de Franse kroonprins stonden de zaken er in 1429 slecht voor, de
Engelse koning werd benoemt tot koning van Frankrijk en de troepen bezaten grotendeels
het land. Destijds dacht boerendochter Jeanne d'Arc 15 a 16 dat ze stemmen hoorde, dit
vertelde ze aan de wanhopige Karel die wel een overwinning kon gebruiken. Onder de
indruk van Jeanne namen de Fransen 4 steden in. In Reims werd hij tot koning gezalfd.
Jeanne werd gepakt door de Engelsen en tot de brandstapel veroordeeld in 1431. Door
haar hadden de Fransen het gevoel dat ze een volk waren tegn andere volken. Frankrijk
was een van de meest Nationale staten geworden.
Download