H4 Paragraaf 1 In 395 werd het Romeinse Rijk opgedeeld in West

advertisement
H4
Paragraaf 1
In 395 werd het Romeinse Rijk opgedeeld in West en Oost. Het oostelijk deel ontwikkelde zich in het
Byzantijnse Rijk. De patriarch van Constantinopel, leider van de Byzantijnse Kerk. Keizer Basilius 2
onderwierp de Russische en Bulgaarse kerk. Maar de Paus in Rome zag zichzelf nog steeds als
hoogste geestelijke. Omdat Rome zo was verarmd twijfelden de mensen hier aan. De westerse kerk
ging verder onder leiding van de Paus en de Oosterse kerk onder leiding van de patriarch van
Constantinopel.
Keizer Karel de Grote gaf gebieden in leen aan getrouwen.
Voordelen leenstelsel:
Hertogen en Graven bestuurden de gebieden.
Hertogen en Graven dienden in het leger.
Nadelen leenstelsel:
Bezittingen raakten versnipperd door zonen die erfden
Macht van keizer nam af, door de erfelijkheid van de gebieden.
Duitse keizers voerde bestuurlijke politiek, gericht op eenheid van Duitse Rijk en macht keizer
versterken. Oudste zoon erfde alle bezittingen en bestuursmacht. Keizer benoemde bisschoppen tot
leenman. Bisschop mocht niet trouwen en had geen kinderen. Na overlijden zouden de lenen
teruggaan naar de keizer. Inwoners en priesters van een bisdom mochten een bisschop kiezen. Dan
volgde het investituur; Plechtigheid waarbij de bisschop door de Paus werd aangesteld.
De Paus was het er niet mee eens dat de Keizer bisschoppen benoemden, hij was bang dat de
bisschop alleen op bestuurlijk gebied geschikt was en niet op religieus gebied.
Hervormingsbeweging ontstond, omdat de monniken tegen; de grote invloed van de keizer op de
kerk waren,
de zucht naar rijkdom, het genot en macht van bisschoppen, priesters en pausen.
Keizer Hendrik 3 steunde de hervormingsbeweging. Hij ‘ontsloeg’ de onwaardige pausen en
bevorderde de benoeming van paus Clemens. Hendrik 3 oefende zeer grote invloed uit op de
benoeming van de pausen en bisschoppen, dat was niet de bedoeling van de hervormingsbeweging.
De strijd tussen de Paus en de Keizer werd grimmiger, beiden stelden bisschoppen aan in eenzelfde
stad. Kloosters hadden 2 abten; één benoemd door de paus en één benoemd door de keizer.
Gregorius, voorstander van hervormingsbeweging, zetten zijn mening op papier. Hendrik wilde zich
niet aan die regels houden. Gregorius deed Hendrik daarom in de kerkelijke ban. Hendrik vroeg om
vergiffenis. Gregorius hief de kerkelijk ban op. Hendrik weigerde alsnog het oppergezag van de Paus
definitief te erkennen, hij wou een ‘tegenpaus’ aanstellen. Weer werd hij in de ban gedaan, maar hij
trok zich er niks van aan. In 1084 lukte het Hendrik om Rome te bezetten en zijn eigen Paus te
benoemen; Clemens 3. Door deze Paus werd Hendrik als Keizer gekroond. In 1122 kwam er een
einde aan de strijd tussen de pausen en keizers. Met het Concordaat van Worms. Bisschop had
geestelijke en wereldlijke taak. Keizer mocht de scepter overhandigen als teken van wereldlijke
macht. Paus mocht de kromstaf overhandigen als teken van geestelijke macht.
Duitse hoge edelen kozen de invloedrijkste vorst tot koning, deze kon door de Paus tot keizer worden
gekroond. De koning of keizer was de hoogste leenheer over de leenmannen. Belangrijke
leenmannen heten stamhertogen. Zij hielpen de keizer met het besturen van het rijk.
De keizer kon opperlandsheer (soeverein) van het hele Duitse Rijk worden, uitbreiding van de macht
kon alleen ten koste van stamvorsten. Frederik I (1152-1190)wilde zijn macht uitbreiden. Hij maakte
aanspraak op steden in Noord-Italië en breidde zijn gebieden in het Duitse Rijk uit. Zo wilde hij
waardigheid krijgen van de keizer. Omdat Frederik vaak weg was gaf hij Hendrik de Leeuw het gebied
in Beieren, hij kon vanuit daar het Rijk besturen als Frederik weg was. Hij had veel macht omdat hij
een groot gebied bestuurde. In de Gouden Bul legde Keizer Karel IV vast dat de zeven aanzienlijke
vorsten voortaan het alleenrecht hadden de Keizer te kiezen. Met de Gouden Bul was de lange strijd
tussen de vorsten en de keizer uiteindelijk beslist in het nadeel van de Keizer. De stamhertogen
werden nu landsheer. Keizer zijn had alleen nog maar symbolische waarde, de macht was weg.
Paragraaf 2
Turkse Nomadenstammen, Islamitsche seldjoeken, namen Arabische gebieden in het Midden-Oosten
in. Ze traden hard op tegen joden en christenen, harder dan tegen Arabieren. Ze veroverden delen
van Klein-Azië. Ze wilden ook het christelijk Byzantijnse-Rijk veroveren. De keizer vroeg de paus om
ridders te sturen om de christenen in het Oosten te redden. Het zou de onderlinge ruzies stoppen, de
pelgrims konden weer veilig naar Palestina en dan konden ze het geloof nog verder uitbreiden.
Ook als de kruisridders het Byzantijnse rijk zouden kunnen beschermen, zou de macht van de Paus in
het oosten groeien. Hiermee hoopte de paus een einde te maken aan het Oostersche Schisma. Hij
vertelde de kruisridders dat ze de hemel zouden verdienen als ze Jeruzalem zouden veroveren.
Door deze belofte gingen veel mensen op kruistocht. Ook om de rijkdom die daar wachtte gingen
veel mensen er heen. In 1097 veroverden de kruisridders Jeruzalem. In de 12e en 13e eeuw moesten
er nog veel kruistochten worden ondernomen om de grenzen van het koninkrijk te behouden
Kruisridders gingen vaak per schip naar Palestina. Venetië hielp graag met het transport van de
mensen en bevoorrading. Dit was goed voor de economie en hun macht. Tijdens de vierde kruistocht
lieten ze de kruisridders Constantinopel veroveren, omdat dat een concurrerende stad was. De Paus
veroordeelde deze actie, omdat er werd verkracht, gemoord en geplunderd. Maar ook omdat hij zelf
niets kreeg van de buit. Een eeuw later werd al dit gebied weer heroverd door de moslims. De kloof
tussen Rome en de gelovigen van de Oosterse Kerk was nu dieper dan ooit.
Paragraaf 4
De boeren op het platteland waren vooral lijfeigenen en horigen, tijdens conflicten en oorlogen
gebruikten ze hun hoge aantal en economische macht, waardoor ze de horigheid wisten af te
werpen.
Aan het begin van de 12e eeuw was er in Vlaanderen een gevecht om de macht tussen adellijke
families. In 1128 won graaf Diederik van de Elzas met de steun van de Vlaamse steden. In ruil voor
die hulp kregen ze een betere rechtspraak, liet hij kanalen graven en gaf hij de steden meer
vrijheden, die in de stadsrechten werden vastgelegd.
Een graaf had de bestuurlijke en rechterlijke macht in handen. In de steden moest de graaf patriciërs
uitkiezen als schepenen om de stedelingen te berechten en te besturen. Een schepen was tot zijn
dood in functie, hierdoor kwam het stadsbestuur steeds meer in macht van een kleine groep die de
macht misbruikte. Het gemeen, de stedelingen die niet tot het patriciaat behoorden, kwam daarom
regelmatig in opstand. Rijke handelaren zonder grond konden geen schepen worden, hier waren ze
boos om. Toen in 1241 de graaf weer zonder geld zat, eisten de rijke handelaren van Brugge dan ook
andere regels. De Vlaamse graaf beperkte toen de macht van het patriciaat. Hij bepaalde dat de
handwerksgilden een stadsraad kregen. Deze werd gekozen door de schepenen uit de leden van de
handwerkersgilden. Zij moesten de schepenen controleren.
Graaf Gwijde koos partij voor het gemeen in de Vlaamse steden, omdat hij steun zocht in de
machtsstrijd tegen de Franse koning Filips de Schone. De rijke burgers steunden de Franse koning.
In 1302 kwam het tot een strijd tussen de Leliaarts (Fransen) en de Klauwaarts (Vlaamse Graaf). Op
17 mei bezetten de Fransen Brugge, maar de volgende ochtend doodden de Klauwaarts de Fransen
al. De Franse koning stuurde uit woede een leger van 6000 man. Op 11 juli werd deze opgewacht
voor de muren van Kortrijk door het Vlaamse volksleger van 500 ridders en 9000 ambachtslieden en
boeren. De Franse ridders waren te arrogant en overmoedig en werden verslagen. De buitgemaakte
500 gulden sporen hingen de Klauwaarts in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Kortrijk. Door de winst
van de Klauwaarts nam de macht van de patriciërs af. De gewone gilden kregen meer macht.
Download