Hoofdstuk 3 Tijd van monniken en ridders 500-1000 Intro Willibrord – ‘apostel van de Friezen’, kreeg de opdracht de Friezen te bekeren tot het christendom. Rond 700 na Chr. Middeleeuwen – van 500-1500, word gezien als de tien eeuwen tussen de klassieke oudheid en de nieuwe tijd na 1500. 3.1 Islam - monotheïstisch godsdienst met als god Allah en als heilig boek de Koran, gesticht door Mohammed in 622 na Christus. Overeenkomsten Jodendom, christendom, Islam - hebben allemaal één almachtige God, een heilig boek en geloven in leven na de dood. 3.2 Hofstelsel - Het overheersende landbouwstelsel in de vroege middeleeuwen, waarbij door een heer geregeerde landgoederen vrijwel autarkisch zijn. De boeren werken voor hun heer. In het Romeinse rijk wonen de meeste mensen op het platteland, vanuit de steden werd er geregeerd over het rijk. Het leven was slecht, mensen hadden vaak honger en gebreken, ook heersten er epidemieën en werden de boeren onderdrukt door de adel. Horigen - hadden land, maar mochten het niet verlaten zonder toestemming van hun heer. Ontstaan van hofstelsel - er was altijd gebrek aan voedsel, dus bepaalden de heren dat horigen hun land niet mocht verlaten, boeren voelden zich niet veilig en in ruil voor beschermingen gingen ze verplichtingen aan. Herendiensten – diensten die de boeren voor hun heren deden, zoals smeden of timmeren. Domein – landgoed van een grootgrondbezitter, bestond uit een centrum (het hof), vanaf hier word het gebied beheerst. Domein bestaat uit vroonland, is van de bezitter zelf en het hoevenland is van de boeren. 3.3 Karel de Grote – Frankische koning werd in 800 gekroond tot keizer. Germaanse machthebbers – hadden grote rijken, maar hun gezag was niet groot. Ze lieten lagere heren trouw zweren, die hadden ook lagere heren. Feodalisme - Het bestuurssysteem in West-Europa vanaf de 8e eeuw, waarbij hogere edelen grond of ambten in leen gaven aan vazallen die in ruil daarvoor hun leenheer trouw beloofden. Clovis – krijgsheer van de Germaanse Franken, onderwierp in 500 een aantal veroveringstochten in Gallië. Karels ruiterleger – kreeg betere lansen en zwaarden een maliënkolder (metalen tenue) en stijgbeugel . Hij kreeg geld van edelen en rijke families, hij gaf hen leen. Karel verdeelde zijn rijk in honderd gouwen, die allemaal een eigen graaf of hertog hadden. Vazallen- lagere edelen die leen hadden bij Karel de Grote, de grond of ambt was geleend tot de dood, maar de vazallen gaven hun bezit door. Graven en hertogen – zagen zichzelf steeds meer als heersers, in de 9e eeuw gingen ze zelf land en ambt in leen geven. Die leen werd ook weer erfelijk doorgegeven en daardoor was er in 1000 alleen nog maar macht van de kasteelheren, ze spraken recht, hieven belasting en terroriseerden de bevolking. 3.4 Germaans heidendom – geen zendendrang, alle stammen hadden eigen goden, rituelen en taboes. Splitsing van het Romeinse rijk 395 na Chr. Clovis’ strijd – de Frankische krijgsheer won in 496 een veldslag met een andere Germaanse stam. Hij liet zich met duizenden krijgers open. Hij bevorderde het christendom in Frankrijk. Childeric – koning die afgodsbeelden liet verwijderen, want God voelde zich hierdoor beledigt. Ierse monniken brachten het geloof rond 600 naar Brittannië. Kerstening – dit deed de paus vanuit Rome, het dwingen tot christendom. Willibrord – kreeg de opdracht van de paus het christendom in Friesland te verspreiden. Bonnifatius – landgenoot van Willibrord, hij werd gestuurd naar Duitsland om christendom te verspreiden, werd vermoord door de Friezen in Dokkum in 754. Lebuïnus – opvolger Willibrord en Bonifatius, want zij waren tegen gedwongen bekering. Lebuïnus dreigde de Saksen dat Karel hun gebied zou verwoesten als ze zich verzetten. In 772 werd Lebuïnus’ kerk in de brand gestoken en Karel viel de Saksen aan. Karels aanval – na zijn aanval op de Saksen volgde dertig jaar oorlog. Na een veldslag liet Karel 4500 Saksen onthoofden, hij liet ook Saksen deporteren. Zijn overwinning was in 804, hij versloeg de Saksische leider Widukind. Veel koningen en vorsten lieten zich bekeren tot het christendom. Altijd liet eerst de elite zich bekeren. Breuk tussen oost en west – oost en west beschouwden zichzelf nog als één christenheid, maar door de jaren heen waren ze uit elkaar gegroeid. In Byzantium werd geen Latijn gesproken en westen werd geen Grieks gesproken. In het westen was de paus de baas en in het oosten was de keizer de baas. De paus wou ook baas zijn in het Byzantium, toen kwam het in 1054 tot een breuk. Kenmerkende aspecten; - Het ontstaan en de verspreiding van de islam. - De vervanging van agrarisch-urbane cultuur naar zelfvoorzienend agrarische cultuur in West-Europa, door hofstelsel en horigheid. - Ontstaan van feodale verhoudingen in bestuur. - Verspreiding van het christendom in Europa. Verdieping Monniken – bestonden vanaf de derde eeuw, mannen die zich afzonderden om helemaal op het geestelijke te concentreren. Ze onthielden zich van aardse geneugten en vaak woonden monniken samen in een klooster. Gregorius de Grote – paus die ook monnik was geweest, volgens hem moesten monniken in 600 volgens de regel van Benedictus leven, ze mochten geen bezit hebben en het klooster niet verlaten. Cluny – vanuit deze plaats werden nieuwe kloosters gesticht. Dit was een succes doordat de monniken baden tot het zielenheil van de doden (later feestdag Allerzielen op 2 november). Einhard – schreef de biografie van Karel de Grote, hierdoor hebben we een betrouwbaar beeld van hem. Hij beschreef Karel als een groot veldheer, de vader van Europa. Hoofdstuk 4 Tijd van steden en staten 1000-1600 Intro Hamburg – grote havenstad, handelscentra Noordwest-Europa in 14-15 eeuw. Hanze – officieel vielen de rijke handelssteden als Hamburg en Lübeck onder de Duitse koning, maar omdat ze daar een slechte relatie mee hadden, gingen kooplieden samenwerken. De Duitse Hanze was een soort vereniging van kooplui die hun leden beschermde. Ze hoefden maar een lage belasting te betalen en kregen begeleiding van soldaten. Koning Waldemar IV – was koning aan beide kanten van de Sont, waarlangs schepen voeren, hij wou eraan verdienen door een tol, een belasting in te stellen. De handelaren accepteerden dat niet en versloegen hem in 1470. Reconquista – Christelijke koningen heroverden Spanje en Portugal op de islam. Honderjarige oorlog – machtsstrijd tussen de Franse en Engelse koning van 1337-1453. Statengeneraal – het bij elkaar roepen van de drie standen, adel, geestelijkheid en burgers. 4.1 Overschot –ontstond doordat er steeds meer weidegrond veranderde in akkerland. Er was genoeg voedsel om de snelgroeiende bevolking te voeden. Het overschat kon verhandelt worden. Specialisatie – boeren specialiseerden zich in bijvoorbeeld wijn of vlees, dat verhandelden ze op de marktplaatsen die ontstonden, hier groeiden nieuwe steden. Door de opkomst van steden ontstond opnieuw een landbouwstedelijke samenleving. Ambachtslieden – wevers, timmerlui, bakkers, slagers en smeden. Bevolkingsgroei - tussen 1300 een 1500 daalde het aantal in Europa door honger en de pest. Risterploeg - rond 1000 werd de houten ploeg vervangen door de ijzeren ploegschaar, ook begonnen de boeren in plaats van twee ossen een paard voor de ploeg te spannen. 4.2 Eerste stadbewoners - waren heel erg vrij, de oude feodale heerser had niks meer te zeggen, ze kregen van de hertog of graaf toestemming een eigen gemeenschap te bouwen. Gemeenschap - zo’n gemeenschap had een eigen bestuur en rechtspraak. In ruil voor de vrijheid betaalden ze belastingen. Schout/baljuw - toezichthouder in een stad. Doordat steden steeds zelfstandiger werden, nam de invloed van de adel af. Nieuwe burgers- kwamen van het platteland naar de stad voor vrijheid, ze waren nodig omdat de bevolkingsgroei afnam door ziekte, brand en honger. Stadmuur - koste kapitalen, maar toonde de trots van de burgers en beschermde hen tegen vijandelijke steden en heren. Gilde - hier sloten ambachtslieden zich bij aan, het gilde zorgde voor de lieden van geboorte tot dood, regelde de opleiding in het ambacht, controleerde de kwaliteit van producten, stelde prijzen vast en zorgden ervoor dat buitenstaanders niet hetzelfde beroep in de stad konden uitoefenen. Leken - mensen die niet bij de geestelijkheid hoorden, iemand die geen vakman of deskundige is. Patriciërs - de leden van rijke families die kooplui waren, ze waren het rijkst en machtigst, ze zaten in het stadbestuur en de rechtbank, zij bepaalde wat er gebeurde. Francesco di Marco Datini - rijke koopman in Prato, handelde in laken (wol), zijn complete handelsarchief is gevonden, hieruit is te zien dat er een heel handelsnetwerk was in de 14e eeuw tussen grote steden in Europa. 4.3 Koningsmacht - eerst moesten koningen reizen van hof naar hof om hun macht te bevestigen. Centralisatie - vorsten kozen een centrale stad, om vanuit daar meer macht te krijgen in hun koninkrijk, Duitsland begon hiermee. Staatsvorming - een gebeid werd steeds meer als een eenheid bestuurd, door één overheid, vanuit een hoofdstad, begon in Frankrijk en Engeland. Duitsland - machtige hertogen mochten samen een koning kiezen, soms kozen ze de sterkste, soms juist de slappeling, zodat ze hun gang konden gaan. Om zijn gezag te vergoten moest de koning naar Rome om zich te laten kronen tot keizer. Engeland - hertog Willem de Veroveraar gaf zijn volgelingen hoge posities, maar verkwam erfelijke lenen. Frankrijk - het Franse koninkrijk had eerste niet veel te betekenen, maar werd later de Franse koning de machtigste heerser van Europa. Dit kwam door huwelijken, erfenissen en veroveringen. Franse koning Filips Augustus versloeg zijn hertogen en graven en won de honderdjarige oorlog. Magna Carta – werd getekend door Engelse koning Jan zonder Land in 1215, waarin staat de koning zich aan de wet moet houden en toestemming moet vragen om belastingen te heffen. 4.4 Paus/keizer - de Duitse en keizer en paus zagen zich allebei als de opvolger en erfgenaam van de Romeinse keizers. Paus Gregorius VII - zag zichzelf als opvolger van Petrus, aangewezen door Jezus, als hij vond dat de vorsten tegen zijn wil ingingen, mocht hij ze afzetten. Keizer Hendrik IV - had invloed op de kerk, hij gaf bisschoppen bij hun benoeming de bijbehorende staf en ring, de bisschoppen waren steunpilaren van zijn macht. Ban - de paus verbande keizer uit de kerk, omdat in 1075 de keizer zijn eigen aartsbisschop benoemde, terwijl de kerk al een ander had gekozen. De Duitse vorsten eisten dat keizer Hendrik om vergiffenis ging vragen bij Gregorius, anders zouden ze een andere keizer kiezen. Investituurstrijd - strijd om de vraag wie geestelijken mocht benoemen, met de ring en staf. Compromis - In 1122 werd het compromis gemaakt tussen de opvolgers van Hendrik en Gregorius dat bisschoppen alleen nog gekozen werden door priesters van hun bisdom. De strijd tussen pauzen en keizers liep uit tot een scheiding van kerkelijke en wereldlijke macht. Zielenheil - in 1000-1500 waren veel mensen hiermee bezig, ze zagen over de hand van God en bouwden grote kathedralen. Ketters - mensen die van het pad afweken en die de kerk vervolgde, via de inquisitie werden ze berecht en tot dood gebracht. Geert Groote - in 1300 bestookte deze prediker mensen in Deventer. Hij kreeg een preekverbod, maar veel mensen waren overtuigd, hierdoor ontstonden Broeders en Zusters des Gemenen Levens. 4.5 Kruistochten- mensen maakten kruistochten naar Jeruzalem, zodat ze geen boete meer hoefden te doen voor hun zonden. De Byzantijnse keizer vroeg paus Urbanus christelijke ridders te sturen, om te vechten tegen de Turkmenen. Hij riep een heilige oorlog uit tegen de islam. Barbaarse plunderaars- in 1096 trokken 100 000 kruisvaarders onder leiding van Noord-Franse en Normandische ridders naar Palestina. Al plunderend kwamen ze daar aan, zo was te zien hoe barbaars christelijk Europa was. In 1099 veroverden ze Jeruzalem en vermoorden ze veel inwoners. Kruisvaarderstaatjes - de kruistochten waren soms ook uitlaatklep voor ridders en de lagere adel van Europa omdat ze in Jeruzalem wel hun macht konden uitbreiden. Ze stichten kruisvaarderstaatjes, deze raakten hun macht weer kwijt aan de Turkmenen. Veldheer Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem, dit keer geen bloederige strijd, de christenen konden zo vertrekken. Tempeliers - voor de bescherming van de pelgrims in Palestina werden er ridderorden gesticht, de bekendste en belangrijkste is die van de tempeliers, dit waren monnikridders die ook bankier waren. De Franse koning had zoveel schulden bij hen dat hij hen veroordeelde tot ketters. Kenmerkende aspecten; - Opkomst van handel en ambacht die zorgde voor een herleving van een agrarisch-urbane samenleving. - Opkomst van de stedelijke burgerij en de zelfstandigheid van steden. - Het begin van staatvorming en centralisatie. - Conflict over of de wereldlijke of geestelijke macht het primaat moest hebben. - Expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, door kruistochten. Verdieping Bourgondiërs - beheerste Nederland bijna helemaal in de 15e eeuw. Begon met Filips de Stoute, hij kreeg hertogdom Bourgondië te leen, hij breidde zich verder uit en werd graaf van Vlaanderen. Zijn kleinzoon, Filips de Goede kreeg delen van Holland in handen, zo werd er bijna een Bourgondisch koninkrijk tot stand gebracht. Decamerone - boek geschreven door Boccaccio, geeft een beeld van de Italiaanse burgers in de tijd van de pestepidemie. Boccaccio vertrekt met 7 vrouwen en 3 mannen om de pest te ontlopen. Tien dagen lang vertelt iedereen elke dag een verhaal.