Hoofdstuk 6 - Pearsoncmg.com

advertisement
Hoofdstuk 6
Leidinggeven en macht
Managementvaardigheden, 3e editie
door Phillip L. Hunsaker
Copyright © 2010 Pearson Education
1
Leerdoelen







Onderscheid maken tussen kansen voor management en
kansen voor leiderschap
Bepalen hoe en wanneer je moet optreden als
transactioneel leider of transformationeel leider
Je leiderschap afstemmen op de behoeften van je
medewerkers
Medewerkers faciliteren om doelstellingen te bereiken
Een politieke diagnostische analyse maken
Machtstactieken toepassen om te krijgen wat je wilt
Defensieve strategieën gebruiken om je macht te
beschermen
2
Leiders

Leiders kunnen
organisaties maken,
laten groeien en
transformeren
3
Wat doen leiders?
Ze:
 geven leiding aan
veranderingsprocessen
 zorgen ervoor dat mensen
zich kunnen concentreren
op producten,
technologieën en
werkwijzen
 zijn gericht op groei
4
Managers



Order te handhaven
Productiviteit te
bevorderen
Efficiëntie te
waarborgen
5
Wat is leiderschap?

Het proces waarbij supervisie wordt geboden,
anderen worden gemotiveerd en mensen ertoe
worden aangezet zich vrijwillig bij de visie
van de leider aan
te sluiten
Dwang kan alleen eindigen in
chaos (M. Ghandi)
6
Wat is het verschil tussen leider en
managers?



Managers oefenen gezag uit
Leiders beïnvloeden anderen zodat
die hen volgen
Managers doen de dingen goed,
leiders doen de goede dingen
7
Gezag – Het recht om
beslissingen te nemen en
middelen van de
organisatie in te zetten op
basis van de positie die
de gezagdrager inneemt
in de
organisatiehiërarchie
8
Transactionele
leiders houden zich


bezig met:
Een organisatie zo
soepel en efficiënt
mogelijk te maken
Handhaven de
stabiliteit binnen de
organisatie

Transformationele
leiders hebben
gewoonlijk meer visie
en formuleren graag
missies en richtingen
9
Vier besluitvormingsstijlen van
leiders




Autocratische
Democratische
Laissez-faire
Parcticiperende
Effective leadership is putting first things first. Effective
management is discipline, carrying it out.
(S. Covey)
10
Het model voor situationeel
leiderschap



Taakgedrag
Relatiegedrag
Afhankelijk van de motivatie van volgers om
de verantwoordelijkheid op zich te nemen
voor het bereiken van doelstellingen
11
Charismatisch leiderschap

Charismatische leiders hebben het vermogen
om mensen te inspireren en motiveren om
meer te doen dan ze normaal zouden doen
12
Dienend leiderschap

Dienende leiders zetten
hun eigenbelang opzij
om de belangen van
anderen te dienen,
anderen te helpen
groeien en zich te
ontwikkelen
13
Wat is macht?

Het vermogen een
persoon of een
groep personen
zodanig te
beïnvloeden dat ze
zich anders
gedragen dan ze uit
zichzelf zouden
doen
14
Waarom is macht belangrijk?
Het helpt de manager:




Doelen te bereiken
Problemen op te lossen
Strategieën te
ontwikkelen
Prestaties te evalueren
• Functies te
ontwerpen
• Anderen te
motiveren
• Teams te leiden
15
Positiemacht
 Gezag
 Beloningen
 Straffen
16
Persoonlijke macht




Expertise
Charisma
Toegang tot informatie
Referentiemacht
17
Politiek bedrijven

Politieke diagnostische
analyse



Beoordeel de
organisatiecultuur
Beoordeel de macht van
anderen
Beoordeel je eigen
macht
18
Welke specifieke machtstactieken kun je
toepassen







Redeneren
Vriendelijkheid
Coalities
Onderhandelen
Steun van hogerhand
Assertiviteit
Sancties
19
Moet je defensief gedrag gebruiken om je
macht te beschermen?




Actie vermijden
Vermijden dat je de
schuld krijgt
Veranderingen vermijden
Effecten van defensief
gedrag
20
Download