- Scholieren.com

advertisement
Aardrijkskunde aantekeningen Paragraaf 4 & Paragraaf 5
4.0 Drie werelden in één: Verdeelde wereld 1950-1990
4.1 Het ontstaan van een Oost-Westtegenstelling
Na de 2e WO ontstaan grote politieke tegenstellingen. Tot 1990 de verdeelde wereld, na de val de
Berlijnse muur komt de netwerksamenleving.
Tegenstellingen:
- Koude Oorlog: Strijd tussen hegemoniale staten en hegemoniale staten: De VS & de SovjetUnie.
- Kapitalisme(vrijemarkteconomie) versus communisme(planeconomie).
Vrijemarkteconomie: de bedrijven.
Planeconomie: de regering.
- Of: Eerste Wereld versus de Tweede wereld en de Tweede Wereld komt in een
overgangssituatie: Politieke transitie (1989).
4.2 Na de 2e WO ontstaan grote economische tegenstellingen:
Door de dekolonisatie werden veel koloniën onafhankelijk, maar hadden moeite om hun eigen
bestuurden economie op te bouwen.
Er ontstond neokolonie situatie, waarin landen economisch kwetsbaar en afhankelijk zin van export
van primaire producten.
Er ontstaat een Noord-Zuidtegenstelling het zuiden ook Derde wereld of ontwikkelingslanden
genoemd.
Door tegenstellingen ontstaat behoefte aan samenwerking tussen landen: globalisering.
3 Kenmerken van ontwikkelingslanden
1. Armoede & Snelgroeiende bevolking.
2. Zwakke & Economische structuur.
3. Fragmentarische modernisering.
Ontwikkelingsland?
Land met grote ontwikkelingsverschillen, een deel modern en een deel traditioneel (fast &
slowworld): Fragmentarische modernisering als gevolg van maatschappelijke hindernissen, die
moeilijk op te lossen. De oorzaken van deze hinderissen liggen in het land zelf (intern), maar kunnen
ook door andere landen worden veroorzaakt (extern).
4.3 Politieke Globalisering
Politieke Globalisering
Intergouvernementele organisaties.
- Verenigde Naties wil tegenstellingen verminderen en heeft daarvoor Milleniumdoelen
geformuleerd.
- Wereldhandelsorganisaties.
- Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds.
- G8, G20, EU, BRIClanden.
5.0 Economische Globalisering: Handelen van bedrijven.
5.1 Global Shift
Rond 1950: Economische centrum in West-Europa en de VS. Vanaf 1970: Uitschuiven van
footlooseindustries naar Oost- en Zuidoost-Azië (Pacific rim) en Latijns-Amerika (van Atlantic naar de
Pacific).
Nieuwe industrielanden (NIC’s):
- In Azië (tijgerlanden).
- Omvangrijke beroepsbevolking.
- Lage lonen.
- Aantrekkelijk voor arbeidsintensieve bedrijven.
- Nieuwe internationale arbeidsverdeling.
5.2 Triadisch netwerk.
- Economische driehoek waarin de meeste wereldhandel en productie plaatsvindt.
5.3 Import vervangende industrialisatie.
- Nieuwe industrielanden importeren meer dan ze exporteren.
- Deze import wordt vervangen door in eigen land vervaardigen producten (import substitutie).
- Dit vermindert afhankelijkheid van de buiteland.
- Nadelen: Markt is klein en bescherming (protectie) van eigen markt zorgt voor weinig concurrentie
en lage kwaliteit producten en invoer van kapitaalgoederen.
5.4 Toyotisme bevordert de exportindustrie.
- Exportgerichte industrie ontstaat door:
- Meer vrijhandel (WTO), industrie maakt daar meer gebruik van toeleveranciers (toyotisme).
- Nadelen importvervaning.
- Overheden stimuleren dit proces: binnenhalen van bedrijven (vaak MNO’s) door aanwijzen van
exportindustriezones met voordelige voorwaarden.
- Nadelen: Afhankelijk van MNO’s en economische schommelingen.
Download