Uit: Het Financieele Dagblad, 2 november 2016 Laat zien dat autonomie en open grenzen elkaar juist niet uitsluiten Strijd tussen gevoel en feiten ontaardt nu in keuze tussen nationalisme of mondialisering Of het nu Clinton of Trump wordt, de nieuwe Amerikaanse president ziet zich geconfronteerd met een groeiend verzet tegen globalisering. Een belangrijk deel van de aantrekkingskracht van Trump is dat hij een stem geeft aan het wantrouwen tegen de vermeende negatieve effecten van migratie uit Mexico of handel met China op de Amerikaanse arbeidsmarkt. Zijn 'oplossing' - een muur tussen Mexico en de VS - symboliseert het onbehagen over open economische grenzen, en staat daarmee volstrekt haaks op bijvoorbeeld de steun voor TTIP van de regering Obama. Opvallend is dat in deze discussie over de effecten van globalisering de economische feiten nauwelijks een rol spelen. Al becijferde het IMF onlangs dat immigratie voor westerse industrielanden economisch positief uitpakt, juist politici die inspelen op de gevoelens van angst voor de komst van buitenlanders lijken een gewillig oor te vinden. Het gevoelde onbehagen over economische openheid beperkt zich niet tot de VS. In het VK moet de (nipte) meerderheid voor een brexit vooral worden gezien als een stem tegen open grenzen, vanuit het gevoel van veel burgers de greep op de eigen toekomst kwijt te zijn. In de aanloop naar het referendum stelden economische experts eensgezind dat het VK slechter af zou zijn met een exit uit de EU. Het mocht dus niet baten. Sterker nog, in die regio's waar de handel met de EU het belangrijkste is, was de 'Leave' stem het krachtigst. Ook in de rest van EU wint de anti-integratiereflex aan kracht, en dit lijkt samen te gaan met een afkeer van politici die zich in sterke mate baseren op economische feiten. Dat zien we ook in Nederland. De rode draad die loopt door het Oekraïne-referendum, de Ceta- en TTIP-protesten en nexit-partijen als VNL, is wantrouwen. Wantrouwen tegen open grenzen, maar ook tegen de politici en experts die voor (verdere) economische integratie zijn. En evenals in de VS of het VK, staan ook in Nederland politici die vooral inspelen op gevoelens van angst en onbehagen hoog in de peilingen. In het politieke midden worstelen politici met hun reactie. Ingeklemd tussen de politieke flanken, waar het verzet tegen de EU en globalisering het luidste klinkt, zie je nu dat ook regeringspartijen proberen om juist het 'gevoel' van de kiezer te bereiken, zoals blijkt uit het 'ik begrijp uw zorgen' van Rutte en de oproep van Asscher tot progressief patriottisme. Zo bezien lijkt de strijd tussen gevoel en de feiten samen te vallen met een keuze tussen nationalisme of globalisering. En daarmee is de wereld van de open grenzen in het huidige politieke klimaat aan de verliezende hand, en werken al die feiten die uitwijzen dat dit op termijn funest is voor onze welvaart schijnbaar alleen maar averechts. Feiten over globalisering, en in het kielzog ook robotisering, lijken er alleen maar toe te leiden dat burgers denken geen grip meer te hebben op hun eigen toekomst. Onzekerheid en angst voor verandering leiden tot weerstand, en weerstand los je niet op door steeds maar weer nieuwe, economische feiten op mensen af te vuren. De ironie is bovendien dat er een - economische! - oplossing is voor deze ontstane tegenstelling tussen nationalisme en openheid. Want de nationale beleidsautonomie is ook in een wereld van globalisering onverminderd groot. Denk aan landen als Canada, Denemarken, of Japan. Dit zijn landen die niet alleen zeer welvarend, maar onderling ook zeer verschillend zijn, en die er in tijden van globalisering in slagen een geheel eigen inrichting aan hun samenleving te geven. In zijn boek De Globaliseringsparadox laat Dani Rodrik haarscherp zien hoe (gematigde) globalisering prima onverkort samen kan gaan met nationale autonomie en beleidsruimte. Een constructieve reactie op het onbehagen zou kunnen zijn duidelijk te laten zien dat autonomie en open grenzen elkaar juist niet uitsluiten. Maar een dergelijk verhaal is niet eenvoudig te vertellen en bovendien ook nog eens vooral economisch van aard. Dat vraagt om meer dan een simpel statement als 'ik begrijp uw zorgen'. Het wachten is op politieke leiders die het gevoel en de economische feiten weten te verbinden, en in staat zijn om nationalisme en openheid niet als tegenstelling maar juist overtuigend als verenigbaar te presenteren. Dat biedt een geheel ander en meer wenkend perspectief dan de politieke spagaat tussen gesloten en open grenzen, die nu in bijna alle westerse industrielanden te zien valt. Het is ook een perspectief dat hoop biedt, nog altijd de beste manier om verkiezingen te winnen. Harry Garretsen en Janka Stoker zijn verbonden aan de faculteit economie en bedrijfskunde van de RU Groningen.