- Scholieren.com

advertisement
Samenvatting biologie hoofdstuk 5, paragraaf 1 t/m 4
Paragraaf 1: Genotype en fenotype
Zichtbare, uiterlijke kenmerken = het fenotype.
Informatie voor de erfelijke eigenschappen = het genotype.
De informatie voor je erfelijke eigenschappen ligt in de celkern.
In elke celkern liggen chromosomen.
Chromosomen zijn: langgerekte dunne draden.
Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA.
De informatie van je DNA noemen we het genotype.
Cel van een mens bevat 46 chromosomen (dus 23 paren)
Voorbeelden van lichaamscellen zijn: levercellen, spiercellen en huidcellen.
Het fenotype komt tot stand door het genotype en invloed uit het milieu.
Paragraaf 2: Chromosomen en genen
Een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1
erfelijke eigenschap.
Genen kunnen als banden of strepen op een chromosoom te zien zijn.
Een gen kan aan of uit staan, dit hangt samen met de functie die de cellen
hebben.
In geslachtscellen komen de genen enkelvoudig voor.
Een geslachtscel bevat daarom ook maar 23 chromosomen.
De vorming van nieuwe cellen vindt plaats door celdeling.
Een moedercel deelt zich in 2’en en vormt zo 2 dochtercellen.
Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van
bevruchting.
Paragraaf 3: Geslachtelijke voortplanting
Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van 2
geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting.
Bij geslachtelijke voortplanting ontstaan nieuwe genotypen bij de
nakomelingen.
Paragraaf 4: Mutaties
Een plotselinge verandering van het genotype is een mutatie.
Als een gemuteerd gen voorkomt in een geslachtscel kan dit een grote
uitwerking krijgen.
Een organisme waarbij een mutatie te zien is in het fenotype noemen we een
mutant.
Bijv. een albino, bij een albino is het lichaam niet in staat pigment te vormen,
waardoor de kleur van de huid erg bleek is.
Mutagene invloeden zijn: mutaties door chemische stoffen.
Voorbeelden van mutagene invloeden zijn: asbest, sigarettenrook, uv-straling
en röntgen- en radioactieve straling.
Als cellen zich snel en ongeremd gaan delen ontstaat er een gezwel (tumor)
Gezwellen die langzaam groeien en de bouw van de weefsels niet storen
worden goedaardige gezwellen genoemd.
Bij kanker ontstaat er ergens in het lichaam een kwaadaardig gezwel.
Kanker wordt veroorzaakt door bepaalde mutaties in de genen van een cel.
De meeste kankerpatiënten sterven aan uitzaaiing (metastase) cellen van het
eerste gezwel zijn dan terechtgekomen in het bloed of in de lymfe. Deze cellen
worden meegevoerd en komen in andere lichaamsdelen terecht.
Download