Biologie Samenvatting Thema 3, Genetica

advertisement
Biologie Samenvatting Thema 3, Genetica basisstof 1 t/m 6
* Chormosomen -> Info voor erfelijke eigenschappen v/e organisme
-> Komen in paren voor, 2 chromosomen van zo’n paar = homologe chromosomen. (mens 23
paar chromosomen in een celkern)

Groeperen van chromosomenparen -> karyogram / chromosomenportret.

* Aantal chromosomen per celkern wordt aangegeven met 2n, n geeft het aantal
verschillende chromosomen aan.(aant paren) Mens n=23. Als in kern paren
voorkomen = cel diploïd (2n)genoemd.

* Geslachtscellen ook wel Gameten. Bij bevruchting ontstaat een zygote(bevrucht
eicel)-> paren komen voor in (2n).

* Elk geslachtscel bevat een enkelvoudig stel chromosomen (n) -> Haploïd.
-> bevat 23 chromosomen
-> zygote bevat 46 chromosomen

* Fenotype: waarneembare eigenschappen van een individu. (uiterlijk)

* Genotype: informatie voor de erfelijke eigenschappen. (wat zeggen de genen?)

* Gen of erffactor -> deel van een chromosoom dat de info bevat voor 1 erfelijke
eigenschap.


* Fenotype-> wordt niet alleen door genotype bepaald, maar ook door milieufactoren.
* Modificatie-> verandering, info i/d chromosomen veranderd niet. Wordt niet
doorgegeven aan nakomelingen.
* Locus: plaats van gen in een chromosoom. Homologe chromosomen bevatten genen
voor dezelfde erfelijke eigenschappen.
* Allel: Gen die op een bepaalde locus kan voorkomen. Erfelijke eigenschappen
kunnen verschillende allelen bestaan. Zijn er 2 dezelfde allelen, dan is dit
homozygoot. Zijn er niet 2 dezelfde allelen, maar 2 verschllenden, dan noemen we dat
hetrozygoot. Slechts 1 allel is dominant en die komt dan ook voor in het fenotype, de
andere is recessief. Het kan ook zijn dat ze biede even sterk zijn dan noemen we dat
Intermediair (rood en wit = roze).
* Monohybride kruising: Er wordt slechts gelet op de overerving van één eigenschap
= 1 genenpaar.
* Dihybride kruising: overerving 2 eigenschappen. Hierbij zijn twee genenparen
betrokken.







* Geslachtschromosomen: vrouw (XX), man (XY), hiermee kan het geslacht van een
individu worden bepaald. Ze komen enkelvoudig voor.
- Er kunnen 22 chromosomenparen worden gevormd (= autosomen) -> overgebleven 2
chromosomen zijn bij een man niet gelijk aan elkaar -> Het X en Y chromosoom.
* X-chromosomaal -> genen die niet in het Y-chromosoom voor komen maar wel in
het X-chormosoom.
* Verhouding 1:1 -> genotype: Aa x aa
Download