Puberteit: de periode van lichamelijke veranderingen Adolescentie: de periode van je geestelijke veranderingen Hormonen: chemische stoffen die door de hormoonklieren aan het bloed worden afgegeven Celcommunicatie: als cellen informatie uitwisselen Geslachtshormonen: hormonen die een rol hebben bij voortplanting Testosteron: mannelijk geslachtshormoon Primaire geslachtskenmerken: de geslachtskenmerken die een kind bij de geboorte heeft. Secundaire geslachtskenmerken: jongens; gezichtsbeharing, groei penis, lagere stem door groei strottenhoofd. Meisjes; borsten, rondere vormen. Balts: de handelingen die dieren uitvoeren voorafgaande aan de paring Territorium: het gebied van het dier verdedigd Seksuele selectie: Wanneer selectie plaatsvindt op grond van eigenschappen die de kans op voortplanten bevorderen. Intraseksuele selectie: bestaat er concurrentie tussen individuen van het zelfde geslacht. Interseksuele selectie: kiest meestal een vrouwtjesdier op grond van bepaalde kenmerken voor een mannetjes dier, het mannetje doet zijn best om het vrouwtje te versieren. Mutaties: veranderingen in het DNA die bijv bij de replicatie ontstaan Replicatie: verdubbeling van DNA tijdens celdeling Ongeslachtelijke voortplanting: voor voortplanting is maar één organisme nodig Bevruchting: versmelten van twéé celkernen Geslachtscellen: ander woord gameten, cellen die weer de oorspronkelijke chromosomen bevatten. Geslachtelijke voortplanting: fuseren twee cellen tot een nieuwe cel Recombinatie: de erfelijke informatie van beide ouders gemengd Variatie: door recombinatie van de chromosomen zijn nakomelingen niet exact gelijk aan de ouders en onderling verschillen ze. Karyogram: weergave chromosomen koppels Diploïd: cellen met een dubblele set chromosomen Haploïd: cellen met een enkele set chromosomen 2n: aantal 46 chromosomen, n is verschillende chromosomen en 2 dat het om paren gaat. n: het aantal chromosomen word zo aangegeven zygote: bevruchte eicel teelballen: testis eierstokken: ovaria meiose: het proces waarbij geslachtscellen ontstaan, ontstaan 4 haploïde cellen meiose I: de eerste deling, uit een diploïde cel 2 haploïde cellen meiose II: de tweede deling, chromatiden uitelkaar getrokken, daarna nog maar één DNA-keten chromatiden: chromosomen helft zaadlozing: ejaculatie sperma: vocht met zaadcellen follikel: iedere cel is omgeven door een blaasje, blaasje met eicel is follikel. Ovulatie: eisprong, follikel neemt veel vocht op waardoor hij openbarst en de eicel word uitgestoten. Gele lichaam: follikelweefsel dat in de eierstok word achtergelaten Bevruchtingsmembraan: zona pellucida , ondoordringbare laag voor andere zaadcellen.