Hoofdstuk 8: 8.1| men selecteerde de beste ouders, zodat er betere jongen ontstonden. Dit zorgde ook wel voor veredeling. Genotypen = genen. 8.2| Dihybride kruising = kruising waarbij je op twee verschillende genen let. Je maakt net als bij een monohybride kruising een kruisingsschema. Er is hierbij alleen recombinatie mogelijk als de eigenschappen op twee verschillende chromosomen liggen. Dus als genen gekoppeld op chromosomen liggen zijn er geen nieuwe combinaties mogelijk. Voorbeeld (kansen berekenen): A: zwart a: rood B: effen b: bond Aa x Aa genotypen: AA (1/4), Aa (2/4), aa (1/4). Dit zorgt voor de fenotypen ¾ zwart en ¼ rood. Bb x Bb genotypen: BB (1/4), Bb (2/4), bb (1/4). Dit zorgt voor de fenotypen ¾ effen en ¼ bond. Een kans op zwart en bond is dus ¾ x ¼ = 3/16 Inteelt = verwanten die samen zorgen voor nakomelingen. 8.3| superovulatie = door hormonen toe te dienen, ontstaan er ongeveer 10 à 20 eicellen die kunnen rijpen. Kunstmatige inseminatie = er worden bij de eicellen kunstmatig spermacellen bijgevoegd. Hierna worden de embryo’s uit de (bijvoorbeeld) koe gehaald. Hierna worden ze in draagkoeien geplaatst (= embryotransplantatie). Kloneren = gebeurt ongeslachtelijk door één voorouder. Kerntransplantatie = de kern uit een cel (van het eigen lichaam) wordt in een eicel geplaatst. Hieruit ontstaat dan een kloon. 8.4| transgenen organismen ontstaan door recombinant-DNA-techniek (= door ‘plakken en knippen’ wordt nieuw DNA gevormd). Je kan DNA ook combineren door celfusie (= er worden twee gewone cellen samengesmolten). Je kan ook cellen maken tegen bepaalde ziekten. Dit kan door tumorcellen samen te voegen met cellen die daarvoor antistoffen hebben. Deze maken dan monoklonale antistoffen. 8.5| Dit gaat over ethiek. Verder staat er niet veel in deze paragraaf. Hiervan heb je ook geen opdrachten gemaakt. Je moet wel ethische bezwaren kunnen noemen.