Uitspraak: 17 februari 2006 Rolnummer: 04/1268 Rolnummer rechtbank: 02/817 HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van WERKNEMER, wonende te X, appellant, hierna te noemen: Werknemer, procureur: mr. S. Tümkaya-Canimoglu, tegen MAATSCHAP A. DE GROOT & H. TERMEULEN, gevestigd en kantoorhoudende te Naaldwijk, gemeente Westland, geïntimeerde, hierna te noemen: De Groot, procureur: mr. Y.K. de Boer. Het geding Bij exploot van 30 juni 2004 is Werknemer in hoger beroep gekomen van het eindvonnis van 1 april 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen. Werknemer heeft bij memorie van grieven (met producties) zeven grieven opgeworpen, die door De Groot bij memorie van antwoord zijn bestreden. Tot slot hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. In het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank onder 1.1 tot en met 1.13 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daartegen is in hoger beroep niet opgekomen, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. 2. Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende. 2.1 Werknemer is op 15 januari 2001 bij De Groot, een paprikakwekerij, in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, en wel tot 15 januari 2002. Hij was laatstelijk werkzaam als productiemedewerker tegen een bruto maandsalaris van € 1.494,75 (ƒ 3.294,-) exclusief emolumenten. 2.2 Op 11 juni 2001 heeft Werknemer zich ziek gemeld. Op 30 juli 2001 diende Werknemer andere passende werkzaamheden te hervatten. Dat is gebeurd. 2.3 Op 2 augustus 2001 heeft Werknemer zich weer ziek gemeld. Na een spoedcontrole op 3 augustus 2001 diende Werknemer op 6 augustus 2001 zijn werkzaamheden (gedeeltelijk) te hervatten. Werknemer is op 6 augustus 2001 op het werk geweest. Hij heeft het werk tegen het einde van de ochtend verlaten. 2.4 Op 7 augustus 2001 heeft Werknemer zich ziek gemeld. Op 8 augustus 2001 heeft Werknemer de Arbo-arts tijdens zijn spreekuur bezocht. 2.5 Op 5 september 2001 heeft De Groot, bij aangetekende brief (die door Werknemer niet in ontvangst is genomen) en telefonisch bericht aan de echtgenote van Werknemer, Werknemer opgeroepen zich (uiterlijk) op 7 september 2001 op zijn werk te melden. 2.6 Bij brief van 10 september 2001 heeft De Groot Werknemer op staande voet ontslagen wegens werkweigering, omdat Werknemer zich niet op zijn werk heeft gemeld. Voorts is in die brief vermeld dat over de periode vanaf 7 augustus 2001 geen loon wordt betaald. 2.7 Op 14 september 2001 heeft Werknemer de nietigheid van het ontslag ingeroepen. 2.8 Werknemer heeft bij de politie aangifte gedaan van bedreiging en discriminatie door de vader van A. de Groot op 6 augustus 2001. 2.9 De Arbo-arts heeft bij brief van 26 september 2001, gericht aan Werknemer, verklaard, dat Werknemer hem op het spreekuur van 8 augustus 2001 heeft meegedeeld dat hij op zijn werk door de vader van de werkgever met een ijzeren staaf is bedreigd, dat Werknemer daarna toenemend in een toestand is geraakt waardoor hij arbeidsongeschikt is, en dat dit toestandbeeld naar zijn mening een gevolg is van de bedreiging. 2.10 De Groot heeft in verband met de ziekmelding van Werknemer op 11 juni 2001 een second opinion aangevraagd. De verzekeringsarts heeft Werknemer op 10 augustus 2001 onderzocht. Zijn verkorte rapportage d.d. 24 augustus 2001 is bij brief van 30 augustus 2001 aan De Groot gezonden. De verzekeringsarts heeft op de vraag of er sprake was van arbeidsongeschiktheid voor het aangeboden/aangepaste werk op en na 7 augustus 2001, geoordeeld dat Werknemer per 7 augustus 2001 geschikt is voor het aangeboden werk. 2.11 Werknemer vordert in dit geding een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven op en na 7 augustus 2001, alsmede veroordeling van De Groot tot betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en niet genoten vakantiedagen, over de periode van 7 augustus 2001 tot en met 15 januari 2002, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente. 2.12 De rechtbank heeft geoordeeld, dat het ontslag onverwijld is gegeven, alsmede dat sprake was van werkweigering die in de gegeven omstandigheden een ontslag op staande voet rechtvaardigde. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven op en na 7 augustus 2001 en wel tot 10 september 2001 en heeft de vorderingen van Werknemer voor het overige afgewezen. 3. De grieven 1 tot en met 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij gaan over de vraag of De Groot al dan niet terecht Werknemer wegens werkweigering op 7 september 2001 heeft ontslagen. Werknemer stelt dat zijn arbeidsongeschiktheid van op en na 7 augustus 2001 op 5 september 2001 nog steeds voortduurde en dat zijn echtgenote in het telefoongesprek met De Groot op 5 september 2001 heeft laten weten dat Werknemer nog steeds niet hersteld was en derhalve niet op 7 september 2001 in staat was om zijn werkzaamheden bij De Groot te hervatten. Werknemer voert aan dat hij sinds augustus 2001 tot mei 2002 in behandeling bij de Riagg was vanwege een depressie. Voorts voert hij aan dat hij heden bij een psychiater loopt. Volgens Werknemer had De Groot Werknemer, na de telefonische mededeling van zijn echtgenote op 5 september 2001, opnieuw moeten laten oproepen door de Arbo-dienst om zo te achterhalen of Werknemer inderdaad nog arbeidsongeschikt was vanwege psychische klachten. 4. Het hof overweegt als volgt. 4.1 Bij brief van 16 oktober 2002 heeft M. Parlak, Riagg-arts, aan de huisarts van Werknemer het volgende medegedeeld: "(…) Patiënt is sinds augustus 2001 in behandeling bij onze Riagg rnw. Hij had in het begin de volgende klachten: Patient toonde regressief gedrag, isoleerde zich, staartde voor zich uit, op aandringen at hij, weigerde om zaken te doen. Hij praatte ook nauwelijks. Hij verdere gesprekken bleek patiënt ook last van slapeloosheid, innerlijke onrust, angstige gevoelens en interesse-verlies te hebben. Hij durfde niet alleen naar buiten te gaan. Hij verdwaalde soms. Hij was ook bang om iets te drinken of te eten. Na enkele maanden medicamenteuze behandeling zijn bepaalde klachten zoals regressief gedrag, niet praten, angstige gevoelens minder geworden. Patiënt is op eigen initiatief gestopt met medicatie in mei 2002. Diagnose: Depressief toestandsbeeld met psychotische kenmerken. Medicatie: Risperdal opgehoogd tot 2 maal daags 4 mg. Per dag. Gestopt per mei 2002. Seroxat 20 mg. 1dd 1,5, gestopt mei 2002. Patient gebruikt nu Loramet 1 mg . per dag voor slaapstoornis. (…)" 4.2 Bij brief van 22 juni 2004 heeft de psychiater van Werknemer, R.W. Jessurun, op verzoek van Werknemer, het volgende over Werknemer gerapporteerd: "(…) Op grond van de inhoudelijke feiten van het dossier van patiënt en m.n. het schrijven van RIAGG Rijnmond d.d. 16 oktober 2002 m.b.t. het klachtenpatroon van patiënt sinds augustus 2001 kan gesteld worden dat er op en na 7 augustus 2001 bij patiënt sprake was van een acuut opgetreden psychiatrische aandoening; een depressie met psychotische kenmerken. Een psychose is een aandoening waarbij patiënt niet langer in staat is onderscheid te maken tussen fantasie en werkelijkheid. Hierdoor kan hij niet in staat geacht worden gerichte taken uit te voeren. Op grond van het ziektebeloop sinds die periode zijn er voldoende aanknopingspunten de toen gestelde diagnose van het RIAGG te bevestigen met de aantekening dat er bovendien sprake geweest moest zijn van een acute stress stoornis die optreedt na een heftige stressfactor die de psychische draagkracht van patiënt ver overschrijdt. Aangezien in de emotionele toestand van patiënt er nog altijd aanwijzingen zijn voor herbeleving en vermijdingsgedrag t.a.v. het voorval waarbij zijn werkgever, c.q. de vader van zijn werkgever hem met een staaf wilde slaan en pallets over hem wilde gooien, past de diagnose PTSS bij het vertoonde klachtenpatroon. Ik ben derhalve van mening dat het ziektebeeld op en na 7 augustus 2001 wel degelijk veroorzaakt is door de geweldsdreiging en de nadelige werkomstandigheden voor patiënt rond die tijd. (…)" 4.3 Uit de weergegeven inhoud van de brieven, alsmede uit de brief van 26 september 2001 van de Arbo-arts, leidt het hof af dat Werknemer vanaf 6 augustus 2001 en ook nog op 7 september 2001 arbeidsongeschikt was vanwege psychische problemen. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking, dat sprake was van een acuut opgetreden psychiatrische aandoening, met psychotische kenmerken, alsmede de omstandigheid dat bepaalde klachten van Werknemer eerst na enkele maanden medicatie minder zijn geworden. Werkweigering wegens arbeidsongeschiktheid levert geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Andere feiten of omstandigheden waarom dit in dit geval anders zou zijn, zijn niet gesteld noch gebleken. Het ontslag op staande voet op 10 september 2001 is derhalve ten onrechte gegeven. Aan dit oordeel kan niet afdoen dat De Groot op grond van het rapport van de verzekeringsarts destijds redelijkerwijs mocht aannemen dat Werknemer arbeidsgeschikt was. De grieven 1 tot en met 4 slagen dus. 5. De grieven 5 tot en met 7 betreffen de vorderingen tot betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag, niet genoten vakantiedagen, wettelijke verhoging en wettelijke rente. Het hof zal deze grieven hierna gezamenlijk behandelen. 6. Het hof overweegt als volgt. 6.1 Nu is komen vast te staan dat Werknemer van 7 augustus 2001 tot 10 september 2001 arbeidsongeschikt was, De Groot op 10 september 2001 zoals Werknemer heeft aangevoerd nietig heeft opgezegd, en gesteld noch gebleken is dat de arbeidsongeschiktheid van Werknemer niet tot 15 januari 2002 heeft voortgeduurd, maakt Werknemer terecht aanspraak op betaling van achterstallig loon, vakantiebijslag en niet genoten vakantiedagen over de periode van 7 augustus 2001 tot 15 januari 2002. De Groot heeft de te dier zake door Werknemer gevorderde bedragen van respectievelijk ƒ 17.225,- (€ 1.816,36, het hof leest: € 7.816,36), ƒ 1.378,- (€ 625,31), ƒ 2.200,- (€ 998,32) als zodanig niet betwist. Deze zijn daarom volledig toewijsbaar. 6.2 Het hof wijst het verzoek tot matiging van de loonvordering af, omdat de arbeidsongeschiktheid van Werknemer geen verband houdt met zijn contactallergie voor blad en bloem van de paprikaplant, en omdat andere omstandigheden die maken dat toewijzing van de loonvordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden, niet zijn gesteld en ook overigens niet zijn gebleken. 6.3 In de omstandigheid, dat thans meer informatie omtrent de arbeidsongeschiktheid van Werknemer beschikbaar is, die dateert van geruime tijd na het ontslag op staande voet, vindt het hof aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. 6.4 Het hof zal de gevorderde en niet betwiste wettelijke rente toewijzen over het gevorderde ter zake van achterstallig loon, vakantiebijslag en niet genoten vakantiedagen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, te weten 1 februari 2002. 6.5 De grieven 5 en 6 slagen, grief 7 slaagt gedeeltelijk. 7. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat De Groot zal worden veroordeeld als hierna vermeld. Voorts zal De Groot als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. Beslissing Het hof: - vernietigt het eindvonnis van 1 april 2004 door de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie Delft, gewezen tussen partijen; en opnieuw rechtdoende: - verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand is gebleven op en na 7 augustus 2001 (tot 15 januari 2002); - veroordeelt De Groot tot betaling aan Werknemer van een bedrag van € 7.816,36 (ƒ 17.225,-) bruto ter zake van loon over de periode van 7 augustus 2001 tot 15 januari 2002, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt De Groot tot betaling aan Werknemer van een bedrag van € 625,31 (ƒ 1.378, -) bruto ter zake van vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt De Groot tot betaling van een bedrag van € 998,32 (ƒ 2.200,-) bruto ter zake van niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 februari 2002 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt De Groot in de kosten van het geding in eerste aanleg tot op 1 april 2004 aan de zijde van Werknemer begroot op € 834,56, waarvan te voldoen: a) aan de griffier van de rechtbank € 814,06 te weten € 61,50 voor in debet gesteld griffierecht, € 77,56 voor dagvaardingskosten en € 675,- voor salaris gemachtigde waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en b) aan Werknemer voor niet in debet gesteld griffierecht € 20,50; - veroordeelt De Groot in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Werknemer begroot op € 956,78, waarvan te voldoen: a) aan de griffier van het hof € 896,53, te weten € 180,75 voor in debet gesteld griffierecht, € 83,78 voor dagvaardingskosten en € 632,- voor salaris procureur waarmee de griffier zal handelen overeenkomstig het bepaalde in art. 243 Rv, en b) aan Werknemer voor niet in debet gesteld griffierecht € 60,25. - verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad; - wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.E. In 't Velt-Meijer, C.G. Beyer-Lazonder en M.H. van Coeverden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2006 in bijzijn van de griffier