Inhoudsopgave Afsluitingsovereenkomst / 4 Deel I CAO-bepalingen / 6 Algemene bepalingen / 7 1.1 Begripsbepalingen / 7 1.2 Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd / 8 Arbeidsduur / 8 2.1 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang / 8 2.2 Spaarverlof / 8 2.3 Seniorenverlof / 8 2.4 Werktijden / 8 2.5 Compensatie in verband met overwerk OOP / 9 2.6 Compensatie in verband met verschuiving werkzaamheden OOP / 9 2.7 Taakbeleid / 10 Aangaan van het dienstverband / 10 3.1 Dienstverband / 10 3.2 Dienstverband voor bepaalde tijd / 10 3.3 Leraar in opleiding met een dienstverband / 11 3.4 Uitzendarbeid / 11 Functies en functiewaardering / 11 4.1 Functies / 11 4.2 Functiewaardering / 11 Salaris / 12 5.1 Salaris en carrièrepatroon / 12 5.2 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding / 12 5.3 Vaststelling maandsalaris bij benoeming na vooraf gaande onderwijsfunctie(s) / 12 5.4 Vaststelling maandsalaris bij benoeming in geval van aangehouden onderwijsfunctie(s) / 13 5.5 Vaststelling maandsalaris bij benoeming in geval van onderbroken dienstverband / 13 5.6 Beoordeling salarisachterstand in geval van onderbroken dienstverband / 13 5.7 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs / 13 5.8 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op onbetaalde relevante ervaring / 13 5.9 Salarisniveau in- en doorstroombanen / 13 5.10 Salarisniveau leraar in opleiding met dienstverband / 14 5.11 Aanvang en einde dienstverband, doorbetaling / 14 5.12 Salarisuitbetaling / 14 5.13 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand / 14 5.14 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel / 14 5.15 Bindingstoelage / 15 5.16 Dertiende maand / 15 5.17 Eindejaarsuitkering OOP / 15 5.18 Toelage in verband met onregelmatige diensten OOP / 16 5.19 Garantietoelage onregelmatige dienst OOP / 16 5.20 Toelage bedrijfshulpverlener / 16 5.21 Uitkering overlijden / 16 5.22 Jubileumgratificatie / 16 5.23 Waarneming hogere functie / 17 5.24 Beloningsdifferentiatie / 17 5.25 Omzetting van maandsalaris leraren naar per 1 augustus 2002 geldend carrièrepatroon (overgangsbepaling) / 17 5.26 Overgangsbepaling functiewisseling / 17 Vergoedingen en financiële regelingen / 17 6.1 Vergoeding verplaatsingskosten / 17 6.2 Spaarloonregeling / 17 1 6.3 Kinderopvang / 18 Vakantie en verlof / 18 7.1 Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren / 18 7.2 Vakantie en verlof voor de functiecategorie OOP / 18 7.3 Kortdurend verzuimverlof / 19 7.4 Kortdurend zorgverlof / 20 7.5 Lang buitengewoon verlof / 20 7.6 Mede in het algemeen belang / 20 7.7 Overwegend in het algemeen belang / 20 7.8 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 7.5, 7.6 en 7.7 / 21 7.9 Lang buitengewoon verlof voor politieke functies / 21 7.10 Verlof in verband met overleg- en advieswerkzaamheden / 21 7.11 Ouderschapsverlof zonder behoud van bezoldiging / 22 7.12 Betaald ouderschapsverlof / 22 7.13 Combinatie onbetaald en betaald ouderschapsverlof / 22 Scholing en persoonlijke ontwikkeling / 22 8.1 Integraal personeelsbeleidsplan en sociaal jaarverslag / 22 8.2 Doelgroepen / 22 8.3 Professionele ontwikkeling / 23 8.4 Persoonlijk ontwikkelingsplan / 23 8.5 Faciliteiten scholing / 23 8.6 Functioneringsgesprek / 23 8.7 Beoordeling / 23 Werkgelegenheid / 23 9.1 Werkgelegenheidsbeleid / 23 9.2 Overplaatsing / 23 Overige rechten en plichten / 24 10.1 Informatievoorziening / 24 10.2 Functievervulling / 25 10.3 Nevenwerkzaamheden / 25 10.4 Geheimhouding / 25 10.5 Intellectueel eigendom / 25 10.6 Preventie seksuele intimidatie, racisme en geweld / 25 Beëindiging van het dienstverband en disciplinaire maatregelen / 25 11.1 Beëindiging van het dienstverband / 25 11.2 Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege / 26 11.3 Opzegging / 26 11.4 Opzeggingstermijn / 26 11.5 Gronden voor opzegging / 27 11.6 Schorsing als ordemaatregel / 27 11.7 Disciplinaire maatregelen / 27 Medezeggenschap / 28 12.1 Overleg met personeel / 28 12.2 CAO Interpretatiecommissie / 28 12.3 Faciliteiten medezeggenschap / 28 12.4 Vakbondsfaciliteiten / 29 12.5 Fusiegedragsregels / 29 Overgangs- en slotbepalingen / 29 13.1 HOS-overgangsrecht / 29 13.2 Integratie vso-vo / 29 13.3 BAPO / 29 13.4 Invoering FUWA VO 2002 / 29 13.5 Uitvoeringsregelingen en bijlagen / 29 2 Deel II Uitvoeringsregelingen / 30 1 Spaarverlof / 31 2 BAPO / 35 3 Betaald ouderschapsverlof / 37 4 Verplaatsingskosten / 39 5 Werkgelegenheidsbeleid / 54 6 Integratie vso-vo / 55 7 Beschikbaarheid parttimers / 57 8 Taakbeleid / 58 9 Invoering FUWA VO 2002 / 62 Deel III Bijlagen / 63 A Salaris en carrièrepatroon / 64 B Akte van aanstelling voor het openbaar onderwijs / 78 C Model Akte van aanstelling LIO openbaar onderwijs / 80 D Model Leerarbeidsovereenkomst LIO / 81 E Feestdagen / 83 F Diensttijd voor jubileumgratificatie / 84 3 Afsluitingsovereenkomst Preambule Vanaf 1999 heeft de Stichting door verhoging van het schoolprofielbudget extra middelen van de rijksoverheid ontvangen bestemd voor werkdrukverlaging en het creëren van de mogelijkheid van functiedifferentiatie. Deze extra middelen zijn in principe toereikend om een verlaging van de maximale lessentaak van 26 naar 25 voor alle leraren te bekostigen. Door terugloop van de leerlingenaantallen op een aantal scholen van de Stichting heeft de laatste jaren bij het opstellen van het bestuursformatieplan behoud van werkgelegenheid echter in hoge mate de inzet van het bestuur bepaald. De Stichting heeft zich voorts beperkt tot het inzetten van een deel van de extra middelen ten behoeve van de inzet van extra OOP in functies als (assistent)-systeembeheerder, (assistent)-applicatiebeheerder, (assistent)-mediathecaris en extra conciërges/toezichthouders. Ten slotte was € 150.000,- gereserveerd voor de pre-BAPO-regeling. Gezien de beperkte financiële ruimte van de Stichting ligt voor Centrales en werkgever voor het schooljaar 2002-2003 de nadruk op het terugbrengen van de werkdruk van lesgevende en het maken van afspraken over het functiebouwwerk. Daarnaast hebben partijen zich beperkt tot het aanbrengen van technische wijzigingen in de CAO, die noodzakelijk zijn om te voldoen aan gewijzigde wet- en regelgeving en afspraken uit de Onderwijs-CAO. Mede daarom is gekozen voor een looptijd van 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2003. Door inzet van de extra, nog niet geoormerkte rijksbekostiging en door afschaffing per 1 augustus 2002 van de pre-BAPOregeling blijft grofweg een derde deel van de werkdrukverlaging ongedekt. Bekostiging daarvoor is gevonden via het niet langer op voorhand faciliteren van de overige schooldagen waarop geen lessen worden verzorgd. Verder treedt de werkgever in overleg met het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad om in het overzicht van de overige schooltaken taken te komen tot het schrappen en/of herwaarderen van taken, en wel totdat in de volledige bekostiging van de werkdrukverlaging is voorzien. De maximale formatieve uitgaven voor het schooljaar 2002/2003, zoals reeds geaccordeerd door de PGMR, blijven dus zowel op bestuursniveau als op schoolniveau onverkort van kracht. Voor zover de werkgever en het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad niet tot overeenstemming komen over een wijziging van het overzicht van de overige schooltaken, treedt het overleg met de bonden in hun plaats, en dragen de werkgever en de centrales zorg voor een wijziging in het overzicht van de overige schooltaken waardoor een volledige bekostiging van de werkdrukverlaging ontstaat. Daarbij rust op de werkgever een maximale inspanningsverplichting uiterlijk per 1 augustus 2003 de totale uitgaven t.b.v. management en managementondersteunende functies zowel op bestuursniveau als op schoolniveau op of onder het niveau van de inkomsten te brengen. De huidige systematiek waarin leraren met de taak coördinator of afdelingsleider een toelage ontvangen, is niet conform de CAO en dient uiterlijk per 1 augustus 2003 te worden verlaten door het waarderen van deze functie conform FUWA VO 2002. Voor het schooljaar 2002/2003 dient in overleg met de PGMR een overgangsregeling voor de huidige coördinatoren en afdelingsleiders te worden getroffen. Voorts streeft de stichting naar een (verdere) ontwikkeling van assistentenfuncties t.b.v. de ondersteuning c.q. vermindering van de werkdruk van leraren. De werkgever stelt z.s.m. beleid op om het percentage van het ziekteverzuim te verlagen. Dit beleid wordt geconcretiseerd in een plan van aanpak, inclusief budget. Ondertekening CAO Hierbij verklaren Het bestuur van de Stichting openbaar voortgezet onderwijs Noord-Holland-Noord, te dezen statutair of wegens volmacht vertegenwoordigd door dr. R.A. Gase; hierna te noemen: de werkgever te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om een CAO af te sluiten, en 4 - de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), gevestigd te Zoetermeer te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door A.A. Rolvink; de Christelijke Centrale van Overheids en Onderwijspersoneel (CCOOP), gevestigd te ‘s-Gravenhage, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door P.C.G. van Galen; de Centrale van Middelbare en Hogere functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), gevestigd te ‘s-Gravenhage, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door C.B.D. Smit; hierna te noemen: de centrales het volgende te zijn overeengekomen: de Collectieve Arbeidsovereenkomst Stichting OVON 2002-2003, welke van kracht wordt op 1 augustus 2002. Aldus in vijfvoud opgemaakt en ondertekend te ………………………….. op ………………………….. door: Namens het bestuur van de stichting OVON, Namens ACOP, Namens CCOOP, Namens CMHF, 5 Deel I CAO-bepalingen 6 Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 1.1 Begripsbepalingen BBWO Besluit Bovenwettelijke Werkloosheidsregeling voor Onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (Staatsblad 2001,61) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. Benoeming De aanstelling bij de werkgever. Bezoldiging De som van het salaris en de toelagen bedoeld in de artikelen 5.1.1, 5.14 tot en met 5.20 en 13.1 van deze CAO. CAO De regeling van de rechtspositie van het personeel zoals bedoeld in artikel 38a Wet op het voortgezet onderwijs. Carrièrepatroon De wijze waarop de werknemer het maximumsalaris van de bij zijn functie behorende maximumschaal bereikt, als aangegeven in de bijlagen onder A. van deze CAO. Centrales De vakorganisaties te weten ACOP, CCOOP en CMHF. Dienstverband De aanstelling van de werknemer bij de werkgever. Functie Het samenstel van werkzaamheden, dat de werknemer krachtens zijn dienstverband moet verrichten. FUWA VO 2002 Het systeem volgens welk de werkgever de functie beschrijft en waardeert. Instelling De school voor voortgezet onderwijs of de centrale dienst ex artikel 53B Wet voortgezet onderwijs, die door de werkgever in stand wordt gehouden. Kaderbesluit Kaderbesluit rechtspositie VO (Staatsblad 1995,371) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. Partijen De werkgever en de centrales. Werkdag Dag niet zijnde een zaterdag, zondag of een in bijlage E genoemde erkende feestdag. Werkgever Stichting openbaar voortgezet onderwijs Noord-Holland-Noord. Werknemer Het personeelslid dat een dienstverband heeft bij de werkgever. Werktijdfactor Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor de werknemer is benoemd, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma. WMO De Wet medezeggenschap onderwijs 1992 (Staatsblad 663) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. 7 WVO De Wet op het voortgezet onderwijs 1963 (Staatsblad 40 ) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld. 1.2 Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd 1 2 3 4 5 6 Deze CAO is van toepassing op alle werknemers in dienst van de werkgever. Indien en voor zover een bepaling in deze CAO niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voorschriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. Omtrent het treffen van een voorlopige voorziening voor de periode tot de vervanging van de in lid 2 bedoelde bepaling en over de vervanging zelf komen partijen op de kortst mogelijke termijn in overleg bijeen. Een eventuele vervangende bepaling treedt op het in lid 2 bedoelde tijdstip in werking. De CAO treedt in werking op 1 augustus 2002 en loopt tot en met 31 juli 2003. Indien tenminste zes maanden voor het verstrijken van de in lid 4 genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partijen is kenbaar gemaakt dat de CAO wordt opgezegd, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen. De wijzigingen die partijen gedurende de looptijd van deze CAO uitbrengen maken deel uit van deze CAO. Hoofdstuk 2 Arbeidsduur 2.1 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang 1 2 3 4 5 6 7 8 9 De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd in een normbetrekking bedraagt 1659 uur op jaarbasis. Indien en voor zover noodzakelijk wordt met betrekking tot de toepassing van wet- en regelgeving in het kader van de sociale zekerheid uitgegaan van een arbeidsduur van 36,86 uur per week. De werknemer wordt benoemd in een normbetrekking of een deel daarvan. De wederzijdse rechten en verplichtingen van de werkgever en de werknemer ingevolge deze CAO gelden naar rato van de betrekkingsomvang, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 2.2, 7.3 en 8.8 lid 3. Het bepaalde in de Wet aanpassing arbeidsduur (Stb. 2000 nr. 114) is van toepassing, met dien verstande dat de werknemer in afwijking van deze wet jaarlijks een verzoek om aanpassing van de betrekkingsomvang kan indienen. De omvang van de betrekking van de werknemer die een vast dienstverband heeft, wordt niet tegen zijn wil verminderd, behoudens de mogelijkheid van verval van rechtswege als bedoeld in lid 8 en artikel 11.2. De betrekkingsomvang van de werknemer mag niet meer bedragen dan 120% van de normbetrekking genoemd in lid 1. Als de uitbreiding van de betrekkingsomvang leidt tot een betrekkingsomvang die uitstijgt boven de normbetrekking genoemd in lid 1, geschiedt deze uitbreiding voor telkens een schooljaar en vervalt deze van rechtswege. Een dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.2 lid 3 met in achtneming van de daarbij gestelde condities. 2.2 Spaarverlof 1 2 3 De werknemer, met uitzondering van die in lid 3 genoemd, heeft het recht om verlof te sparen en dit vervolgens op te nemen. Het maximaal aantal uren te sparen verlof bedraagt 60 uur op jaarbasis. De voorwaarden voor de opname van spaarverlof zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling Spaarverlof van deze CAO. Van deze bepaling zijn de volgende werknemers uitgezonderd werknemers die tijdelijk zijn benoemd in verband met vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer; werknemers die tijdelijk zijn benoemd in verband met het voorzien in een tijdelijke vacature werknemers die tijdelijk zijn benoemd als leraar in opleiding. 2.3 Seniorenverlof De werknemer van 52 jaar en ouder heeft jaarlijks recht op verlof conform de voorwaarden en voorschriften van de Uitvoeringsregeling BAPO van deze CAO. 2.4 Werktijden 1 De werkgever stelt een arbeids- en rusttijdenregeling vast, waarin onder meer geregeld worden: het aantal werkdagen per week 8 2 3 4 5 de werktijd en openingstijden van de instelling de rustpauze tussen twee dagdelen tenminste 9 uur rust na het verrichten van avondwerk. Voor de beschikbaarheid van parttimers geldt de Uitvoeringsregeling Beschikbaarheid Parttimers behorende bij deze CAO. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer die werkt in deeltijd zoveel mogelijk aaneengesloten wordt ingeroosterd op herkenbare dagen of dagdelen, rekening houdend met andere verplichtingen van de werknemer. De dagen waarop de werknemer in deeltijd zijn werkzaamheden moet vervullen worden in overleg met de werknemer éénmaal per jaar door de werkgever vastgesteld, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met andere verplichtingen van de werknemer. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer. De werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel kan kiezen voor toepassing van een van de volgende arbeidstijdenmodellen: een rooster van 40 uur per week een rooster van 38 uur per week een rooster van 36 uur per week een regeling in onderling overleg overeen te komen tussen de werknemer en de werkgever. 2.5 Compensatie in verband met overwerk onderwijsondersteunend personeel 1 2 3 4 Onder overwerk wordt verstaan door of namens de werkgever opgedragen arbeid buiten de met de werknemer op grond van artikel 2.5 lid 5 overeengekomen wekelijkse arbeidsduur, voor zover de normale dagelijkse vastgestelde werktijd met meer dan een half uur wordt overschreden. De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht komt in aanmerking voor de volgende compensatie: a verlof, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur. b extra verlof, dat voor elk uur een percentage van die overschrijding is. De in lid 2 onder b bedoelde percentages zijn als volgt: Overwerk verricht tussen op zondag op maandag op dinsdag, woensdag, donderdag, of vrijdag op zaterdag 0 en 6 uur 6 en 18 uur 18 en 20 uur 20 en 24 uur 100% 100% 100% 100% 100% 25% 25% 50% 50% 25% 25% 50% 50% 50% 75% 75% Voor zover op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur langer dan twee uur overwerk is verricht, wordt voor het meerdere in afwijking van de tabel het percentage op 50% gesteld. Het percentage wordt in afwijking van de tabel 100%, indien het overwerk is verricht op een met de zondag gelijkgestelde dag, dan wel op de daarop volgende dag tussen 0.00 en 6.00 uur. Voor het vaststellen van de duur van de overschrijding gelden de uren waarop krachtens lid 2 onder a. of b. of krachtens artikel 7.2 vakantie of verlof is genoten, als uren waarop is gewerkt. 2.6 Compensatie in verband met verschuiving werkzaamheden onderwijsondersteunend personeel 1 2 De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 10 heeft recht op verlof in verband met verschuiving van werkzaamheden als: - de werknemer in opdracht van de werkgever werkzaamheden verricht op een ander tijdstip dan oorspronkelijk was ingeroosterd en; - de opdracht minder dan 96 uur voor de aanvang van de te verrichten werkzaamheden wordt gegeven en; - de werknemer ten aanzien van deze werkzaamheden geen recht heeft op een compensatie als bedoeld in artikel 2.5. Het verlof bedraagt 50% van de percentages genoemd in artikel 2.5. 9 2.7 Taakbeleid 1 2 De werkgever voert een taakbelastingsbeleid gebaseerd op de omvang van de normjaartaak van 1659 uur. De werkgever past de Uitvoeringsregeling taakbeleid van deze CAO toe. Hoofdstuk 3 Aangaan van het dienstverband 3.1 Dienstverband 1 2 3 4 5 6 7 8 Bij zijn indiensttreding ontvangt de werknemer een akte van aanstelling volgens het in de bijlage B of C opgenomen model. Het dienstverband wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd. Behoudens het bepaalde in artikel 3.2 wordt het dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd. Ten minste twee maanden voor de einddatum van het dienstverband voor bepaalde tijd welk dienstverband een tijdsduur had van tenminste 12 maanden1 en waarbij door de werkgever schriftelijk uitzicht is gegeven op een dienstverband voor onbepaalde tijd beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum een dienstverband voor onbepaalde tijd, nog één maal een nieuw (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd dan wel geen nieuw dienstverband zal aanbieden. Van deze beslissing ontvangt de werknemer binnen een week schriftelijk bericht. Indien de werkgever nalaat de in lid 4 bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd c.q. aangesteld in een verlengd tijdelijk dienstverband onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband. Indien een dienstverband op grond van het gestelde in artikel 3.2 lid 3 onder a. tenminste onafgebroken 24 maanden heeft geduurd en nadien wordt voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie. De totale duur van elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd bedraagt ten hoogste drie jaar, met uitzondering van een dienstverband voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.2 lid 4. Wordt het dienstverband nadien voortgezet dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd. Bij een eerste indiensttreding direct voor onbepaalde tijd kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen als bedoeld in artikel 7: 652 jo. 7: 676 van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens deze proeftijd kan het dienstverband door beide partijen zonder opzeggingstermijn worden opgezegd. 3.2 Dienstverband voor bepaalde tijd 1 2 3 4 Een dienstverband voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij wijze van proef met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. De duur van dit dienstverband bedraagt ten hoogste 12 maanden2. In bijzondere gevallen kan de in het eerste lid genoemde periode met ten hoogste 12 maanden worden verlengd. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen: a bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer telkens voor ten hoogste één jaar; b als voorziening in een tijdelijke vacature voor ten hoogste één jaar; c indien de werknemer uitsluitend belast is met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar; d indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar; Een dienstverband voor bepaalde tijd wordt in elk geval overeengekomen wanneer: a de werknemer met een onderwijsgevende functie geen wettelijke onderwijsbevoegdheid bezit; of b enige andere wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een dienstverband voor onbepaalde tijd verzet. 1 Toelichting: Met een dienstverband van 12 maanden wordt gelijk gesteld: a een dienstverband voor de duur van één schooljaar b elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd waarvan de totale duur 12 maanden bedraagt. 2 Zie 1 10 3.3 Leraar in opleiding met een dienstverband 1 2 3 4 De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage D van deze CAO wordt benoemd in tijdelijke dienst voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1,0000. Deze periode dient te eindigen voor de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar te zijn gelijk gesteld. De artikelen 2.2, 2.7, 5.1 tot en met 5.9, 5.11, 5.14, 5.15, 5.21, 5.22, 7.5 tot en met 7.13 en de artikelen van hoofdstuk 8 van deze CAO zijn niet op de leraar in opleiding met een dienstverband van toepassing. 3.4 Uitzendarbeid 1 2 3 4 5 Uitzendarbeid is mogelijk in geval van: a vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof b activiteiten van kennelijk tijdelijke aard c kennelijk onvoorziene omstandigheden. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van de artikelen 2.1, 2.4, 2.7, 7.1, 7.2, 10.2, 10.4 en 10.5 op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze CAO vallen. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft de beloning, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling. De werkgever is op grond van deze CAO verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten. CAO-partijen brengen dit artikel ter kennis van de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU) zoals dit op grond van de betreffende CAO voor Uitzendkrachten is vereist. Hoofdstuk 4 Functies en functiewaardering 4.1 Functies 1 2 3 4 5 De werkgever formuleert zijn op 4 jaar betrekking hebbend meerjarenformatiebeleid, dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een formatieplan. Indien de werkgever meerdere instellingen onder zich heeft, formuleert hij: a een meerjarenformatiebeleid en formatieplan voor de desbetreffende instellingen gezamenlijk; b in samenhang daarmee een meerjarenformatiebeleid en een jaarlijks te actualiseren formatieplan per instelling. De werkgever bepaalt in het formatieplan jaarlijks voor 1 mei op basis van de organisatiedoelstellingen de voor de uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijke functies, in aard en omvang en maakt daarbij onderscheid in functies, die - structureel gewenst zijn; - verband houden met een project waarvoor gedurende 3 jaar of minder additionele middelen beschikbaar zijn. Het meerjarenformatiebeleid en het formatieplan voor de desbetreffende instelling worden ter instemming voorgelegd aan het personeelsdeel van de MR. Het meerjarenformatiebeleid en formatieplan voor alle instellingen van de werkgever gezamenlijk worden ter instemming voorgelegd aan het personeelsdeel van de GMR. Bij het ontbreken van een GMR is overeenstemming met de centrales vereist. De werkgever verstrekt aan het personeelsdeel van de (G)MR, dan wel aan de centrales de voor de beoordeling van het formatieplan noodzakelijke informatie, waaronder de begroting en de jaarrekening. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij horende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden. 4.2 Functiewaardering 1 2 3 Voor de functiebeschrijving- en waardering maakt de werkgever gebruik van FUWA VO 2002. De invoering van FUWA VO 2002 geschiedt op de wijze als is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invoering FUWA VO 2002 van deze CAO. De werkgever is aangesloten bij een landelijke bezwarencommissie inzake functiewaardering. 11 Hoofdstuk 5 Salaris 5.1 Salaris en carrièrepatroon 1 2 3 4 5 Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt elke werknemer bezoldigd volgens het bij zijn functie behorende carrièrepatroon (actuele loonpeil) vermeld in bijlagen A1 tot en met A4. Behoudens het gestelde in lid 3 en 4 wordt het salaris van de werknemer volgens het voor hem geldende carrièrepatroon jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd. De werkgever kan éénmalig de werknemer een jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen een dergelijk besluit van de werkgever kunnen dragen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt tenminste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel alsmede in de artikelen 5.2 tot en met 5.9 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ’s Rijks belastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt. 5.2 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding 1 2 3 4 5 6 Het maandsalaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag zoals die voorkomen in het bij zijn functie behorende carrièrepatroon. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in het bij een functie behorende carrièrepatroon wordt het maandsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag. Bij de vaststelling van het maandsalaris bij indiensttreding kan de werkgever, in voor de werknemer gunstige zin, afwijken van de navolgende bepalingen. Het maandsalaris van de werknemer die voor de eerste keer wordt benoemd in een onderwijsfunctie wordt, voor elke periode van vier jaar na het verwerven van de vereiste bevoegdheid met één periodiek verhoogd. Als de voorafgaande functie een leraarsfunctie in het voortgezet onderwijs was, die is beëindigd vóór 1 augustus 2002 wordt voorafgaande aan de toepassing van artikel 5.3 en 5.5 (het bedrag van) het maandsalaris in de voorafgaande functie vastgesteld overeenkomstig de conversietabel van bijlage A5.2. Als de voorafgaande functie een leraarsfunctie was in het primair onderwijs of de BVE, die is beëindigd vóór 1 augustus 2002, wordt na de toepassing van artikel 5.3 en 5.5 (het bedrag van) het maandsalaris in de voorafgaande functie vastgesteld overeenkomstig de conversietabel van bijlage A5.2. 5.3 Vaststelling maandsalaris bij benoeming na voorafgaande onderwijsfunctie(s) 1 2 3 4 5 6 7 8 Voor de werknemer die reeds in een schooljaar in één of meer onderwijsfuncties gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest, vindt de vaststelling van het maandsalaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden. Indien het carrièrepatroon in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming plaats heeft in hetzelfde schooljaar wordt het maandsalaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie. Indien de in lid 2 bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd wordt het maandsalaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat in het carrièrepatroon van de nieuwe functie één periodiek hoger is. Indien het carrièrepatroon in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming plaats heeft in hetzelfde schooljaar wordt het maandsalaris vastgesteld op een bedrag dat onmiddellijk gelegen is boven het maandsalaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie. Indien de in lid 4 bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd wordt het maandsalaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat onmiddellijk gelegen is boven het maandsalaris in de voorafgaande functie en vervolgens in het nieuwe carrièrepatroon met één periodiek verhoogd. Bij de toepassing van het vorengaande wordt uitgegaan van het laatste schooljaar waarin de werknemer gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest. Indien in het schooljaar als bedoeld in lid 6 sprake is geweest van meer dan één onderwijsfunctie wordt uitgegaan van de functie met het hoogste carrièrepatroon waarin de werknemer tezamen met één of meer andere onderwijsfunctie(s) voldoet aan het gestelde in lid 1. Waar in de voorgaande leden sprake is van het maandsalaris (actueel loonpeil) in de voorafgaande functie wordt dit als volgt bepaald: als het maandsalaris in de voorafgaande functie is uitgedrukt in een schaalpositie die voorkomt in de bijlagen A1 tot en met A4 wordt het bij die schaalpositie behorende actuele bedrag genomen; 12 als het maandsalaris in de voorafgaande functie niet is uitgedrukt in een schaalpositie die voorkomt in de bijlagen A1 tot en met A4 wordt het nominale bedrag van dit maandsalaris op het actuele loonpeil gebracht met behulp van de omrekentabel in bijlage A5.3. 5.4 Vaststelling maandsalaris bij benoeming in geval van aangehouden onderwijsfunctie(s) 1 2 Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) vervult, wordt voor de vaststelling van het maandsalaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in artikel 5.3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijk gesteld wordt aan een vorige functie. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan het carrièrepatroon gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd wordt het maandsalaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dat gelijke carrièrepatroon. 5.5 Vaststelling maandsalaris bij benoeming in geval van onderbroken dienstverband 1 2 3 Indien de werknemer wordt benoemd in een functie na gedurende vier of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld wordt zijn maandsalaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 5.3. Voor elke periode van vier jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd. De in lid 1 bedoelde periode van vier schooljaren wordt verkort tot drie schooljaren gedurende de eerste zes schooljaren waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld. Voor de toepassing van het gestelde in lid 1 en lid 2 wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd is geweest gelijk gesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld. 5.6 Beoordeling salarisachterstand in geval van onderbroken dienstverband 1 2 3 Op verzoek van de werknemer beoordeelt de werkgever of op basis van het functioneren het nog gerechtvaardigd is dat voor betrokkene een salarisachterstand als gevolg van een onderbroken dienstverband is ontstaan, in vergelijk met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken. Een dergelijk verzoek kan gedaan worden vanaf het tweede jaar na herintreding. Het salaris van de werknemer voor wie als gevolg van een onderbroken dienstverband een salarisachterstand is ontstaan die naar het oordeel van de werkgever niet meer gerechtvaardigd is wordt, voor zover dit binnen het carrièrepatroon van de functie mogelijk is, stelselmatig vastgesteld op een hoger salarisbedrag, teneinde binnen redelijke termijn de geconstateerde achterstand in te lopen. De beslissing op het verzoek om aanpassing van de inschaling wordt door de werkgever schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer meegedeeld. 5.7 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs 1 2 Het maandsalaris van de werknemer die een inkomen geniet of heeft genoten voor werkzaamheden, al dan niet in een dienstbetrekking, buiten het onderwijs, wordt vastgesteld op een bedrag dat één periodieke verhoging hoger is dan dit inkomen, indien voor de onderwijsfunctie relevante ervaring is opgedaan. Voorafgaand aan de toepassing van lid 1 wordt (het bedrag van) het laatstgenoten maandinkomen vastgesteld overeenkomstig de omrekentabel in bijlage A5.3. 5.8 Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding in aansluiting op onbetaalde relevante ervaring 1 2 Bij de toepassing van de artikelen 5.2 tot en met 5.7 wordt het salaris van een werknemer, die naar het oordeel van de werkgever voorafgaand aan een benoeming per 1 augustus 2002 of later relevante ervaring heeft opgedaan in werkzaamheden waaraan geen inkomen was verbonden, vastgesteld op een hoger salarisbedrag, voor zover dit binnen het carrièrepatroon van de functie mogelijk is. Een besluit van de werkgever dat er geen sprake is van relevante onbetaalde ervaring wordt schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer meegedeeld. 5.9 Salarisniveau in- en doorstroombanen 1 Bij de functie van de werknemer die is benoemd in het kader van de Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (Staatscourant 1998, nr. 246, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld) behoort voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1 en voor wat betreft de doorstroombaan maximumschaal 2 en 3. 13 2 3 Voor de werknemer benoemd in een instroombaan als bedoeld in lid 1 geldt een aanlooptraject conform bijlage A4.1. Het salaris wordt bij zijn aanstelling vastgesteld op het laagste bedrag van het aanlooptraject. Op de werknemer bedoeld in lid 2 is het bepaalde in de artikelen 5.2 tot en met 5.8 niet van toepassing. 5.10 Salarisniveau leraar in opleiding met dienstverband Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband bedraagt bij een normbetrekking, 50% van het salaris genoemd in bijlage A4.2. 5.11 Aanvang en einde dienstverband, doorbetaling 1 2 3 4 5 6 Behoudens het gestelde in de navolgende leden over de functiecategorie leraren, gaan de benoeming en de bezoldiging in op de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden begint. Voor de leraar die zijn werkzaamheden in een nieuw dienstverband begint op de eerste dag na de zomervakantie gaan de benoeming en de bezoldiging in op de eerste dag van het nieuwe schooljaar indien: de functie in het nieuwe dienstverband vanaf het begin van het schooljaar beschikbaar is, en hij in het voorafgaande schooljaar gedurende een aaneengesloten periode van langer dan twee maanden benoemd is geweest bij een instelling bekostigd door de minister welke benoeming geëindigd is op of na 1 juni van het voorafgaande schooljaar. De leraar die in tijdelijke dienst is benoemd heeft aanspraak op bezoldiging tot en met de dag waarop zijn tijdelijke benoeming afloopt onverminderd het gestelde in artikel 7.1 lid 10. In geval de benoeming bedoeld in het derde lid zich uitstrekt over het volgende schooljaar ontstaat weer aanspraak op bezoldiging met ingang van de eerste dag na de zomervakantie, onverminderd het in lid 2 bepaalde. De in vaste dienst benoemde leraar die in verband met ontslag zijn werkzaamheden na de zomervakantie niet voortzet heeft aanspraak op bezoldiging uiterlijk tot en met de laatste dag van het schooljaar. De leraar die gedurende een gedeelte van de zomervakantie benoemd is geweest, heeft in afwijking van het in lid 3 bepaalde alsnog recht op bezoldiging, indien hij in een periode van 12 achtereenvolgende maanden gedurende alle schoolweken bij een werkgever benoemd was en aan een of meer scholen zijn functie heeft vervuld. 5.12 Salarisuitbetaling 1 2 3 4 5 De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris bij eerste berekening en bij elke wijziging daarvan en zorgt ervoor dat hij uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand dan wel over een voorschot daarop kan beschikken. De werkgever is gerechtigd bedragen, die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10 procent van het netto maandsalaris mag bedragen. In tegenstelling tot hetgeen in lid 2 is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald. Indien de werknemer zonder meer had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald dient de werknemer het teveel of ten onrechte betaalde onverwijld en geheel terug te betalen. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling. 5.13 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand Indien een maandsalaris voor een werknemer moet worden vastgesteld over een gedeelte van een maand wordt het voor hem vastgestelde maandsalaris vermenigvuldigd met een breuk waarin: de teller gelijk is aan het totaal van het aantal klokuren zoals dat uit het dienstverband met de werknemer gedurende die maand voortvloeit en wordt vermenigvuldigd met het aantal dagen dat in de week gewerkt is en gedeeld door het totaal aantal werkdagen per week dat is overeengekomen; de noemer gelijk is aan dertien maal het overeengekomen aantal klokuren gedeeld door drie. 5.14 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 1 De werknemer behorend tot de functiecategorie leraar die op 31 december 1999 en op 1 januari 2000 in dienst was bij dezelfde werkgever in dezelfde functie met dezelfde maximumschaal, en die op 1 januari 2000: langer dan een schooljaar bezoldigd werd volgens het hoogste bedrag van de hoogste aanloopschaal, of bezoldigd werd volgens de bij de functie behorende maximumschaal, of een salaris ontving hoger dan het reguliere maximumsalaris van de functie (15-jaarsuitzicht/salarisgarantie) 14 2 3 4 5 6 7 heeft recht op een maandelijkse uitlooptoeslag. De in het eerste lid bedoelde werknemer ontvangt de maandelijkse uitlooptoeslag met ingang van 1 augustus volgend op het schooljaar waarin hij bezoldigd wordt volgens het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon. De hoogte van de in het tweede lid bedoelde uitlooptoeslag wordt bepaald in bijlage 1E van het kaderbesluit en is opgenomen in bijlage A6 van deze CAO. De uitlooptoeslag is gebaseerd op een normbetrekking. Als er sprake is van een betrekking met een omvang anders dan die van een normbetrekking wordt de uitlooptoeslag naar rato van de betrekkingsomvang berekend. De uitlooptoeslag maakt onderdeel uit van de bezoldiging en werkt als zodanig door in de vakantie-uitkering en in de berekening van de premies voor ouderdoms-, nabestaanden- en invaliditeitspensioen en FPU. De werknemer die op 1 januari 2000 bij een andere werkgever in dienst is getreden, en die overigens voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in het eerste lid. De werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de voorgaande leden behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in het eerste lid als hij op enig moment van werkgever verandert en aansluitend bij een nieuwe werkgever wordt benoemd in eenzelfde functie met dezelfde maximumschaal. Onder de term ‘aansluitend’ wordt mede verstaan de periode waarin betrokkene gebruik maakt van een BBWO-uitkering. De leraar met een LB-functie die een salaris heeft dat hoger is dan het reguliere bijbehorende maximumsalaris en die op enig moment wordt benoemd in een LD-functie wordt voor de toepassing van dit artikel geacht dezelfde functie te houden. 5.15 Bindingstoelage 1 2 3 4 De bindingstoelage is bestemd voor leraren, directieleden (directeuren en adjunct-directeuren) en de leden van het onderwijsondersteunend personeel in een functie met maximumschaal 9 die op 1 augustus van het desbetreffende jaar bezoldigd worden volgens het maximumsalaris van hun functie dan wel een hoger salarisbedrag op grond van een garantieregeling. De bindingstoelage wordt jaarlijks toegekend, tenzij er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren en wordt uitsluitend toegekend voor zover en zolang de leraar niet wordt benoemd in een hogere leraarsfunctie op grond van functiedifferentiatie met een hoger maximumsalaris. In alle overige gevallen krijgt de betrokkene de bindingstoelage toegekend in augustus van het jaar waarin hij bezoldigd wordt naar het maximumsalaris. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking voor de in lid 1 genoemde werknemers staan aangegeven in bijlage A7. De berekeningswijze en de doorwerking van deze bindingstoelage vindt plaats conform het bepaalde in de voorlichtingspublicatie AB/A&A/2001/26666 zoals gepubliceerd in Uitleg nummer 18a, deel 1, van 25 juli 2001. 5.16 Dertiende maand 1 2 3 De werknemer, die in een kalenderjaar op enig moment in dienst is (geweest) bij een instelling ontvangt in de maand december een 13e maand. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt bij ontslag van de betrokkene de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot en met de datum van ontslag van het desbetreffende kalenderjaar. De berekeningswijze en de doorwerking van de 13e maand vindt plaats conform het bepaalde in de voorlichtingspublicatie AB/A&A/2002/20139 zoals gepubliceerd in Uitleg nummer 17 van 26 juni 2002. 5.17 Eindejaarsuitkering OOP 1 2 3 4 De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel die in een kalenderjaar is benoemd of benoemd is geweest in één of meer functies met één der maximumschalen 1 tot en met 8 ontvangt, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, een eindejaarsuitkering. De in het eerste lid bedoelde eindejaarsuitkering bedraagt bij een normbetrekking met ingang van 1 januari 2002: € 747 bruto voor de werknemer benoemd in een functie met één van de maximumschalen 1 tot en met 5 € 702 bruto voor de werknemer benoemd in een functie met één van de maximumschalen 6 tot en met 8. Voor elke kalendermaand van het desbetreffende kalenderjaar waarin de werknemer in de desbetreffende functies werkzaam is geweest en salaris heeft genoten, wordt per functie het bedrag berekend door de toe te passen bedragen bij een normbetrekking te vermenigvuldigen met het bedrag van het door de werknemer in die maand genoten salaris en te delen door het salaris bij een normbetrekking behorende bij de desbetreffende functie. De uitkering wordt vastgesteld op de som van de volgens het derde lid berekende bedragen en wordt rekenkundig afgerond op centen. 15 5 6 7 De uitkering wordt eenmaal per jaar uitbetaald in de maand december over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand december. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot en met de datum van ontslag van het desbetreffende kalenderjaar. De in het tweede lid bedoelde uitkering wordt aangemerkt als bezoldiging en maakt deel uit van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement. 5.18 Toelage in verband met onregelmatige diensten onderwijsondersteunend personeel 1 2 De werkgever kent aan de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en voor wie het salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 10 en die anders dan bedoeld in artikel 2.5.1 regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur een toelage toe. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur. De volgende percentages worden gehanteerd: 20% op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur, indien de arbeid is aangevangen vóór 7.00 uur respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur; 40% op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur; 45% op zaterdag; 70% op zondag; 100% voor de uren op feestdagen; met dien verstande dat de percentages worden berekend over ten hoogste het salaris per uur dat is afgeleid van het salaris behorende bij salarisnummer 10 van schaal 7. 5.19 Garantietoelage onregelmatige dienst onderwijsondersteunend personeel 1 2 De werknemer wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 5.18 lid 1, een blijvende verlaging ondergaat welke tenminste 3% bedraagt van de bezoldiging, wordt een aflopende toelage toegekend, mits hij de eerstgenoemde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van eerder genoemde beëindiging of vermindering, gedurende tenminste twee jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten. Aan de werknemer van 60 jaar en ouder, wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 5.18 lid 1 een blijvende verlaging ondergaat kent de werkgever een blijvende toelage toe. De blijvende toelage wordt toegekend als de werknemer direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering van de toelage gedurende tenminste 10 jaren zonder wezenlijke onderbreking de toelage heeft genoten. 5.20 Toelage bedrijfshulpverlener De werkgever verleent de werknemer die is aangewezen als bedrijfshulpverlener en in het bezit is van een EHBO-diploma een maandelijkse toelage van € 8,77 (prijspeil 1 juli 2002). 5.21 Uitkering overlijden 1 2 3 De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het met de vakantietoeslag verhoogde maandsalaris, dat voor de werknemer gold op de dag van het overlijden. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde: de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, daarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten; de minderjarige kinderen van de overledene; de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene kostwinner was. Onder kinderen in de zin van lid 2 worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. 5.22 Jubileumgratificatie 1 De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie. 16 2 3 De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40-, of 50-jarig jubileum 100% van de bezoldiging. Het percentage wordt berekend over het bruto maandsalaris, verhoogd met vakantietoeslag. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt in dit verband verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking als bedoeld in bijlage F van deze CAO. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet dat overwegend of mede in het algemeen belang is verleend, wordt de jubileumgratificatie uitgekeerd na afloop van het verlof. 5.23 Waarneming hogere functie Voor de reeds aan de instelling verbonden werknemer die bij wijze van waarneming wordt belast met de volledige vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer voor wie een hogere maximumschaal geldt en die gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn functie te verrichten, wordt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd. 5.24 Beloningsdifferentiatie 1 2 3 4 De werkgever kan op grond van een beoordeling van de werknemer, in bijzondere omstandigheden gratificaties en toelagen verstrekken. De werkgever die gebruik wil maken van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid hanteert criteria en procedures die hij vastlegt in een regeling. Een extra beloning tast de werkgelegenheid van het zittend personeel niet aan. In geval van toekenning van een toelage vermeldt de werkgever de hoogte en de duur van de toelage. 5.25 Omzetting van maandsalaris leraren naar per 1 augustus 2002 geldend carrièrepatroon (overgangsbepaling) 1 2 Voor de werknemer die op 31 juli 2002 en 1 augustus 2002 als leraar is benoemd in het voortgezet onderwijs, in dezelfde functie met hetzelfde maximum salarisbedrag wordt het salaris met ingang van 1 augustus 2002 vastgesteld volgens de conversietabellen in bijlage A5.1. Het eerste lid is niet van toepassing op de werknemer, die een bezoldiging geniet op basis van een 15-jaarsuitzicht als bedoeld in artikel 13.1. 5.26 Overgangsbepaling functiewisseling 1 2 Een werknemer die bij zijn werkgever op of na 1 januari 2000 is of wordt benoemd in een functie met eenzelfde maximumschaal of een hogere maximumschaal dan zijn voorgaande functie, terwijl de nieuwe functie een ten opzichte van die voorgaande functie tijdelijk ongunstiger carrièrepatroon kent, wordt - in afwijking van de vorengaande bepalingen- zodanig ingeschaald dat het negatieve salaire effect van deze benoeming zich niet voordoet of zal voordoen. In geval van de werknemer bedoeld in het eerste lid die benoemd is vóór 1 augustus 2002 vindt de hogere inschaling plaats met ingang van 1 augustus 2002. Hoofdstuk 6 Vergoedingen en financiële regelingen 6.1 Vergoeding verplaatsingskosten 1 2 3 4 De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, op basis van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten van deze CAO. De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer, op basis van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten van deze CAO. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer indien de leraar in opleiding gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in artikel 32a van de Wet op de studiefinanciering. De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten die worden gemaakt in door de werkgever opgedragen dienstreizen, op basis van de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten van deze CAO. 6.2 Spaarloonregeling 1 De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid deel te nemen aan een spaarloonregeling. 17 2 De werkgever kan in overleg met de (P)MR een premiespaarregeling treffen. 6.3 Kinderopvang Op verzoek van de werknemer verleent de werkgever medewerking aan een aanvraag voor kinderopvang als bedoeld in de Regeling Kinderopvang Onderwijspersoneel. Hoofdstuk 7 Vakantie en verlof 7.1 Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 Tenzij anders is bepaald geniet de werknemer behorend tot de functiecategorieën directie of leraren gedurende de schoolvakanties vakantieverlof met behoud van bezoldiging. De werkgever kan op verzoek, na omzetting van de dienst, verlof verlenen op andere tijdstippen aan de directeur, adjunct-directeur, voorzitter of lid van de centrale directie. De werkgever verleent op verzoek van de werknemer behorend tot de functiecategorie leraren, na overeengekomen omzetting van de dienst, verlof op andere tijdstippen. De werknemer behorend tot de functiecategorie directie houdt zich zo nodig gedurende een week van het verlof ter beschikking van de werkgever ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard. De werknemer behorend tot de functiecategorie leraren houdt zich zo nodig gedurende twee dagen van het verlof ter beschikking van de werkgever ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard. Voor die vermindering komen slechts in aanmerking de eerste en de laatste dagen van de zomervakantie. De werkgever bepaalt tijdig na overleg met de betrokkene of, en zo ja, welke dagen van toepassing zijn in verband met het in lid 4 bepaalde. De werknemer die werkzaam is in deeltijd bij meer dan één instelling waarvan de zomervakanties ten gevolge van de vakantiespreiding niet in dezelfde periode vallen, heeft aanspraak op een aaneengesloten lesvrije periode van ten minste drie weken. De werknemer van de instelling of instellingen waar de zomervakantie het laatst aanvangt, verleent desgewenst aan de werknemer bedoeld in lid 6 zoveel dagen bijzonder vakantieverlof dat genoemde termijn wordt bereikt. Dit bijzonder verlof wordt verleend in de periode die direct voorafgaat aan de aanvang van de zomervakantie van bedoelde instelling. Voor de werknemer aan wie dit bijzonder vakantieverlof wordt verleend zijn de bepalingen van lid 2 tot en met 5 van dit artikel niet van toepassing. Voor de werknemer die benoemd is voor minder dan één jaar geldt dat alleen in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste en de laatste dag van zijn werkzaamheden. Als de werknemer is benoemd voor 1 maart en zijn werkzaamheden voortzet tot aan de zomervakantie dan komen de vakanties die gelegen zijn tussen de eerste dag van zijn werkzaamheden en het einde van het schooljaar in aanmerking voor bezoldiging. Het bepaalde in lid 9 en 10 laat onverlet de aanspraak op een evenredig gedeelte van vier weken vakantieverlof per schooljaar. Bij rampen en in andere zeer bijzondere omstandigheden kan de werkgever het vakantieverlof intrekken. Directe materiële schade die de werknemer lijdt als gevolg van de intrekking van het vakantieverlof wordt door de werkgever vergoed. De vrouwelijke werknemer behoudt aanspraak op het vakantieverlof dat samenvalt met vakantie en het tijdvak van het zwangerschaps- en bevallingsverlof. Dit vakantieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof genoten, tenzij partijen anders overeenkomen. 7.2 Vakantie en verlof voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel 1 2 3 4 De werkgever verleent de werknemer, behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel vakantieverlof met behoud van bezoldiging. Het vakantieverlof is inclusief de algemeen erkende en christelijke feestdagen zoals genoemd in bijlage E van deze CAO. Het verlof wordt bij voorkeur in de schoolvakanties verleend. Als de werkgever verlofdagen of (een) periode(n) aanwijst, wordt de werknemer voor die beperking gecompenseerd. De werkgever stelt hiertoe een compensatieregeling vast. Het vakantieverlof bedraagt: a bij een werkweek van 40 uur 426 uur verlof per jaar 18 5 6 7 8 9 10 11 b bij een werkweek van 38 uur 322 uur verlof per jaar c bij een werkweek van 36 uur 218 uur verlof per jaar d bij een werkweek van 36,86 uur 266 verlof per jaar. Indien de werknemer een dag verlof opneemt wordt de omvang van het verlof bepaald op basis van de spreiding van de arbeidsuren over de week. Dit is van overeenkomstige toepassing op het verlof in verband met de erkende en christelijke feestdagen. Op basis van de leeftijd van de werknemer wordt het vakantieverlof uitgebreid waarbij de normjaartaak wordt verkleind op basis van de onderstaande tabel: 50 t/m 54 jaar 32 uur 55 t/m 59 jaar 40 uur 60 jaar en ouder 48 uur De leeftijdsuren zoals bedoeld in het vorige lid worden niet in mindering gebracht op het BAPO-verlof. Op verzoek van de werknemer en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten verleent de werkgever hem het vakantieverlof ononderbroken. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend. In geval van samenloop van vakantieverlof met ziekteverlof behoudt de werknemer aanspraak op vakantieverlof over het tijdvak van de laatste zes maanden waarin de arbeid niet werd verricht, met dien verstande dat tijdvakken worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen. Op verzoek van de werknemer trekt de werkgever in geval van samenloop van vakantieverlof met andere vormen van verlof dan ziekteverlof, voor zover deze niet samenvallen met algemeen erkende en christelijke feestdagen, en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen, het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de werknemer opnieuw verleend. 7.3 Kortdurend verzuimverlof 1 De werknemer heeft recht op verlof met behoud van bezoldiging voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de invulling niet in vrije tijd kon plaatsvinden; b de uitoefening van het actief kiesrecht, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is; c het voldoen aan een wettelijke verplichting of het afleggen van een van rijkswege afgenomen of erkend examen of tentamen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is; d het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is benoemd of gekozen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden; e het voldoen aan een verzoek om als getuige of deskundige te worden gehoord in een juridische procedure, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is; f het uitoefenen van het lidmaatschap van een van rijkswege ingestelde of erkende examencommissie of het optreden als rijksgecommitteerde bij een examen, in totaal ten hoogste veertien dagen per jaar in overleg met de werkgever vast te stellen; g verhuizing in geval van verandering van standplaats, twee dagen, in bijzondere gevallen vier dagen; h het zoeken van een woning in geval van verandering van standplaats, twee dagen; i verhuizing anders dan in geval van verandering van standplaats, twee dagen; j ondertrouw voor een huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer, één dag; k huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer, in totaal vier dagen, voor zover de huwelijksdag of dagen hier binnen vallen; l huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van bloed of aanverwanten van de eerste of tweede graad, één dag of ten hoogste twee dagen, al naar gelang dit huwelijk dan wel de partnerregistratie wordt gesloten in of buiten de woonplaats van de werknemer; m overlijden van de partner, ouders of kinderen, stief-, schoon- of pleegfamilieleden daaronder begrepen, vier dagen; van bloed- of aanverwanten in de tweede graad, twee dagen; van bloed- of aanverwanten in de derde of vierde graad, één dag; is de werknemer in de twee laatstgenoemde gevallen belast met de regeling van de begrafenis of nalatenschap, dan wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen; n bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont, twee dagen; o kraamverlof na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene met wie hij het kind erkent, de eerste zeven dagen na de bevalling; 19 p 2 het 25-, 40- en 50-jarig ambts- of huwelijksjubileum dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van zijn ouders, stief-, schoon- of pleegouders daaronder begrepen, één dag. Eveneens van toepassing bij ambtsjubileum van de partner van de werknemer; q adoptie van een kind, vier weken; in geval van adoptie van een buitenlands kind wordt tevens, indien verlof noodzakelijk is om de werknemer in staat te stellen in het desbetreffende land het nodige te verrichten, éénmaal per geval van adoptie verlof verleend voor zes weken. Indien aantoonbaar is dat genoemde zes weken niet toereikend zijn kan de werkgever het verleende verlof verlengen; r religieuze feestdagen, anders dan genoemd in bijlage E van deze CAO, voor ten hoogste twee dagen. Indien de in lid 1 onder d en f genoemde omstandigheid zich voordoet en de werknemer een vaste vergoeding ontvangt in verband met de activiteiten waarvoor hem verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd, dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen de werknemer kan worden geacht te ontvangen als vaste vergoeding voor de activiteiten verricht gedurende de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven. 7.4 Kortdurend zorgverlof 1 2 3 4 5 6 De werknemer heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid. Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week, tenzij blijkens een aan de werkgever te overleggen geneeskundige verklaring gedurende een langere termijn de voortdurende aanwezigheid van de werknemer bij de zieke, anders dan ter verpleging, noodzakelijk is. Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan: a de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont; b een inwonend kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat; c een inwonend kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont; d een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 39 van de Wet op de jeugdhulpverlening; e een bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind. De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in lid 1 opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de werknemer ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan. Het verlof gaat in op het tijdstip waarop de werknemer het opnemen ervan meldt aan de werkgever. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Een werkgever die nadat een melding door de werknemer hem bereikt heeft en naar aanleiding daarvan geen beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin. 7.5 Lang buitengewoon verlof De werkgever kan aan de werknemer op diens verzoek vanwege het persoonlijk belang, voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof verlenen. Dit verlof wordt verleend zonder behoud van bezoldiging. 7.6 Mede in het algemeen belang De werkgever kan de werknemer op diens verzoek studieverlof verlenen, dan wel aan een werknemer ten behoeve van het vervullen van een andere functie die naar het oordeel van de werkgever mede het algemeen belang dient buitengewoon verlof verlenen, voor ten hoogste één jaar, met dien verstande dat deze termijn ten hoogste tweemaal met maximaal één jaar kan worden verlengd. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging. 7.7 Overwegend in het algemeen belang 1 De werkgever kan op diens verzoek de werknemer buitengewoon verlof verlenen dat in overwegende mate het algemeen belang dient, en hem in staat stelt anders dan in vaste dienst een functie te vervullen: a in dienst van een volkenrechtelijke organisatie; 20 2 3 b ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba; c als deskundige van een vreemde mogendheid; d in het kader van internationale hulpverlening aan ontwikkelingslanden. Het in lid 1 bedoelde buitengewoon verlof wordt verleend voor ten hoogste drie jaren en kan ten hoogste tweemaal verlengd worden met maximaal een jaar. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van bezoldiging. 7.8 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 7.5, 7.6 en 7.7 1 2 3 4 De werkgever kan aan het toekennen van lang buitengewoon verlof voorwaarden verbinden. De voorwaarden bevatten in ieder geval een regeling met betrekking tot de betaling van de door de werknemer wegens pensioenbijdrage aan de werkgever verschuldigde premie. Het verlof strekt zich naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk uit over de schoolvakantie, dan wel wordt het verlof naar evenredigheid verminderd. Het verlof gaat niet in dan nadat de werknemer zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de voorwaarden waaronder het verlof wordt verleend. 7.9 Lang buitengewoon verlof voor politieke functies 1 2 3 De werkgever verleent, zonder behoud van bezoldiging, lang buitengewoon verlof aan de werknemer die: a het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten Generaal, b de functie van lid van Gedeputeerde Staten of c de functie van substituut-ombudsman aanvaardt. De werkgever verleent de werknemer die de functie van wethouder aanvaardt op zijn verzoek voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging. Voor zover de uitoefening van de functie bij de werkgever door het wethouderschap wordt geschaad kan de werkgever bedoeld verlof eigener beweging verlenen mits de werknemer tevoren is gehoord. Beëindiging van het buitengewoon verlof bedoeld in dit artikel geschiedt met ingang van het nieuwe schooljaar. 7.10 Verlof in verband met overleg- en advieswerkzaamheden 1 2 3 4 De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden: a voor het verrichten van werkzaamheden van rechtspositionele en/of onderwijskundige aard ten behoeve van een centrale van verenigingen van overheids- en onderwijspersoneel of een bij zo'n centrale aangesloten vereniging waarvan hij lid is; b voor het op uitnodiging van een centrale of vereniging als bedoeld onder a, als cursist deelnemen aan een cursus voor ten hoogste 6 dagen per twee schooljaren, voor zover omzetting van de dienst niet mogelijk is; c als de werknemer behoort tot de functiecategorie leraar, voor het deelnemen aan incidentele vergaderingen van statutaire organen van personeelsorganisaties, aangesloten bij een van de centrales, dan wel van dergelijke vergaderingen van die centrales zelf, en eventuele andere zeer incidenteel voorkomende en moeilijk vooruit te plannen activiteiten voor ten hoogste 15 dagen per schooljaar, mits de werknemer aan die incidentele vergaderingen of activiteiten deelneemt als bestuurslid van die betrokken vereniging dan wel als kaderlid of afgevaardigde; d als de werknemer behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel, voor ten hoogste 208 uur per jaar indien hij door een centrale of vereniging als bedoeld onder a. is aangewezen om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of vereniging, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. De aanspraak op buitengewoon verlof als bedoeld onder a. en b. bedraagt te samen ten hoogste 240 uur per jaar. Indien de werknemer als bedoeld in de eerste volzin lid van het hoofdbestuur van een centrale is, bedraagt de aanspraak voor verlof op grond van a. en b. tezamen ten hoogste 320 uur per jaar. De werkgever verleent de werknemer, op verzoek van CEVO of CITO, kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke examens in het voortgezet onderwijs. Het verlof, bedoeld in lid 1 onder a en lid 2, wordt verleend met behoud van bezoldiging voor zover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals door partijen is overeengekomen. In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt het verlof, bedoeld in lid 1, dat met name het doel heeft de werknemer in staat te stellen de functie van bezoldigd bestuurder van een onder a van dit artikel bedoelde centrale of vereniging te vervullen, voor ten hoogste twee jaren en zonder behoud van bezoldiging verleend. 21 7.11 Ouderschapsverlof zonder behoud van bezoldiging 1 2 3 4 5 6 7 De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek en met toepassing van het bepaalde in de volgende leden van dit artikel buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging in verband met ouderschap. Het buitengewoon verlof als bedoeld in lid 1 wordt verleend indien de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat tot een kind of blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen. Indien de ter zake van de aanspraak op verlof in de eerste volzin gestelde voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van betrokkene met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat de aanspraak op verlof slechts ten aanzien van één van de kinderen. Het recht bestaat slechts indien de arbeidsovereenkomst tenminste een jaar heeft geduurd. De omvang van het verlof bedraagt bij een normbetrekking maximaal 830 uur per kind, en wordt voor de werknemer in deeltijd aan de hand van de werktijdfactor berekend, en afgerond op hele uren. Het verlof strekt zich uit over een aaneengesloten periode van maximaal 12 maanden. Geen aanspraak op verlof bestaat over de periode gelegen na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt. Over de periode en voor de omvang van het verlof geniet de werknemer geen bezoldiging. De betaling van de pensioenbijdrage door de werkgever en de werknemer heeft plaats alsof er geen verlof wordt genoten. 7.12 Betaald ouderschapsverlof De werknemer heeft recht op betaald ouderschapsverlof conform de voorwaarden in de Uitvoeringsregeling Betaald ouderschapsverlof van deze CAO. 7.13 Combinatie onbetaald en betaald ouderschapsverlof 1 2 3 4 De werknemer kan de werkgever verzoeken om zijn betaald ouderschapsverlof te combineren, aan te vullen of te verlengen met het aantal uren onbetaald ouderschapsverlof waar de werknemer op grond van artikel 7.11 recht heeft. Tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten stemt de werkgever in met een dergelijk verzoek. De combinatie van betaald en onbetaald ouderschapsverlof bedraagt gezamenlijk genomen ten hoogste het aantal uren onbetaald ouderschapsverlof bedoeld in artikel 7.11. Het gecombineerde verlof wordt in principe aaneensluitend genoten tenzij zulks in redelijkheid niet van de werknemer kan worden verlangd. Hoofdstuk 8 Scholing en persoonlijke ontwikkeling 8.1 Integraal personeelsbeleidsplan en sociaal jaarverslag 1 2 De werkgever formuleert personeelsbeleid waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan de volgende gebieden: a functioneren en beoordelen b taakbeleid c personeelsvoorziening d arbeidsomstandigheden e professionele ontwikkeling f beloningsbeleid en legt dit neer in een integraal personeelsbeleidsplan. De werkgever evalueert het gevoerde integraal personeelsbeleid en legt de resultaten hiervan neer in het sociaal jaarverslag. De werkgever geeft eveneens, mede op basis van deze evaluatie in het sociaal jaarverslag zijn voornemens met betrekking tot het integraal personeelsbeleid aan. 8.2 Doelgroepen 1 2 De werkgever streeft een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand na. Daartoe legt de werkgever in overleg met het personeelsdeel van de MR streefcijfers vast voor groepen die zich maatschappelijk gezien in een achterstandspositie bevinden, waarbij het met name gaat om vrouwen, gedeeltelijk arbeidsongeschikten en allochtonen. 22 3 4 Over het daarbij te gebruiken instrumentarium voert de werkgever overleg met het personeelsdeel van de MR. In het sociaal jaarverslag van de werkgever wordt het resultaat van het doelgroepenbeleid vermeld. 8.3 Professionele ontwikkeling 1 2 De werkgever formuleert meerjarenbeleid met betrekking tot de professionele ontwikkeling van de werknemers en evalueert dit jaarlijks. In het meerjarenbeleid wordt aandacht besteed aan: de beoogde ontwikkelingsdoelen van de organisatie; de beoogde ontwikkelingsdoelen van de werknemers; de wijze waarop deze doelen op elkaar worden afgestemd; de beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld. 8.4 Persoonlijk ontwikkelingsplan 1 2 3 4 Het persoonlijk ontwikkelingsperspectief van de werknemer wordt vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan. In het persoonlijk ontwikkelingsplan vindt wederzijds afstemming plaats tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en worden afspraken gemaakt over zijn toekomstige inzetbaarheid, scholing en doorstroming naar andere interne of externe functies. In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens afspraken vastgelegd over de aard en omvang van de door de werkgever beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld. Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste eenmaal per vier jaar opgesteld c.q. geactualiseerd en komt in het functioneringsgesprek aan de orde. 8.5 Faciliteiten scholing 1 2 3 4 De werkgever stelt met inachtneming van de leden 2 tot en met 4 een regeling vast omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop scholingsfaciliteiten door de werkgever beschikbaar worden gesteld, en in welke gevallen de werknemer gehouden is de kosten van de scholing terug te betalen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen opgedragen en niet opgedragen scholing. Opgedragen scholing vindt plaats binnen de jaartaak van de werknemer. De kosten van opgedragen scholing komen voor rekening van de werkgever. Toegekende faciliteiten in tijd kunnen niet voor terugbetaling in aanmerking komen. 8.6 Functioneringsgesprek Door of namens de werkgever wordt periodiek met alle werknemers een functioneringsgesprek gevoerd. De werkgever stelt hiertoe een regeling vast. 8.7 Beoordeling Door of namens de werkgever worden periodiek alle werknemers op hun functioneren beoordeeld. Aan een beoordeling kunnen rechtspositionele gevolgen worden verbonden. De werkgever stelt een regeling vast waarin het doel, de onderwerpen, de procedures en de frequentie van de beoordeling zijn vastgelegd. Hoofdstuk 9 Werkgelegenheid 9.1 Werkgelegenheidsbeleid 1 2 De werkgever bevordert naar vermogen het behoud van werkgelegenheid. De werkgever voert het werkgelegenheidsbeleid, hieronder begrepen het overplaatsingsbeleid ingeval van reorganisatie, conform de Uitvoeringsregeling Sociaal Statuut behorende bij deze CAO en het in artikel 9.2 bepaalde. 9.2 Overplaatsing 1 2 Overplaatsing van de werknemer geschiedt in principe met instemming van de werknemer. Onvrijwillige overplaatsing van de werknemer van de ene naar een andere instelling of instellingen van de werkgever is alleen mogelijk: 23 a b 3 4 5 6 7 8 in geval van een formatietekort op een bepaalde instelling; in geval van een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst; c bij disfunctioneren; d op advies van de bedrijfsarts; e in andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden. f om een personele wisseling mogelijk te maken in gevallen b, c, d en e. De werkgever die voornemens is om een werknemer over te plaatsen treedt in overleg met de werknemer om te bezien onder welke condities de overplaatsing zal geschieden. De hierbij gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, en de werkgever desalniettemin tot een onvrijwillige overplaatsing besluit, geeft deze bij zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werknemer en de belangen van de organisatie tegen elkaar heeft afgewogen. De werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, zal de als gevolg hiervan noodzakelijk te maken extra reiskosten vergoed krijgen door de werkgever op basis van de kosten van openbaar vervoer binnen de grenzen van de in de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten. Voor iedere werknemer die als gevolg van overplaatsing van de ene naar een andere instelling op dezelfde dag werkzaam is op meerdere locaties, zullen de noodzakelijk te maken extra reiskosten worden vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten. Extra reistijd voor de werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, wordt verdisconteerd in de taakbelasting van de desbetreffende werknemer. Extra reistijd op dezelfde dag tussen instellingen die voortvloeit uit overplaatsing wordt in de taakbelasting van de werknemer verdisconteerd. Ingeval in het Sociaal Statuut behorende bij deze CAO ten aanzien van overplaatsing in het kader van het werkgelegenheidsbeleid wordt afgeweken van het bepaalde in onderhavig artikel, geldt het Sociaal Statuut. Hoofdstuk 10 Overige rechten en plichten 10.1 Informatievoorziening 1 2 3 4 De werkgever draagt er zorg voor dat op een voor de werknemer vrij toegankelijke plaats in de instelling in ieder geval aanwezig zijn: statuten en overige reglementen van de rechtspersoon; een exemplaar van deze CAO; verordeningen en overige reglementen van het bestuursorgaan, voor zover van toepassing; de instructies en/of reglementen als bedoeld in artikel 10.2 lid 2; het directiestatuut; de andere van toepassing zijnde reglementen of voorschriften, die betrekking hebben op (een nadere precisering van) de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsomstandigheden; de voor de instelling relevante onderwijswetgeving, alsmede beleidsregels en bekostigingsvoorwaarden zoals die zijn gepubliceerd door de minister; regeling kinderopvang onderwijspersoneel; de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 en de toepasselijke medezeggenschapsreglementen; adres en reglement van: - de Commissie voor geschillen medezeggenschap onderwijs; - overige voor de werknemer relevante commissies; naam en adres van: - de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid waarbij de werkgever is aangesloten; - de ARBO-dienst; - bezwarencommissie Functiewaardering. Binnen twee maanden na eerste indiensttreding verstrekt de werknemer de werkgever de gegevens die noodzakelijk zijn voor het opstellen van het diensttijdoverzicht. Deze opgave van de diensttijd kan in een later stadium niet meer worden gewijzigd. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bekostigingsvoorwaarden en overige wettelijke voorschriften, alsmede voor de uitvoering van het in deze CAO bepaalde. Met inachtneming van het gestelde in de Wet Bescherming Persoonsgegevens en de daarop gebaseerde regelingen zal de werkgever gegevens met betrekking tot de persoon van de werknemer met zorg behandelen. 24 10.2 Functievervulling 1 2 3 4 5 6 De werknemer vervult zijn functie in overeenstemming met de grondslag en doelstelling van het openbaar onderwijs zoals omschreven in artikel 42 WVO. De werknemer houdt zich bij de vervulling van de functie mede aan de regels, welke ten behoeve van de goede gang van zaken door de werkgever door middel van instructies en/of reglementen zijn vastgesteld en voorts aan de nadere aanwijzingen ter zake, hem door of vanwege de werkgever verstrekt. Over onderdelen van de concrete taakinhoud en over wijziging daarvan pleegt de werkgever overleg met de werknemer. De werkzaamheden moeten redelijkerwijs aan de werknemer kunnen worden opgedragen. Indien de werknemer verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever. De werknemer is verplicht de werkzaamheden behorende bij de functie waarin hij is benoemd op zich te nemen. De werknemer ontvangt geen bezoldiging over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten. 10.3 Nevenwerkzaamheden 1 2 3 4 De werknemer zal van het aanvaarden van een dienstverband aan andere onderwijsinstellingen dan wel van alle andere werkzaamheden waarvoor de werknemer salaris dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, kennis geven aan de werkgever. De werknemer zal eveneens van elke wijziging in de aard en de omvang van de in lid 1 bedoelde werkzaamheden kennis geven aan de werkgever. Indien de in lid 1 bedoelde werkzaamheden naar het oordeel van de werkgever redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling, zijn zij niet toegestaan. Nevenwerkzaamheden waarvoor de werknemer geen salaris dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, worden door de werknemer niet langer verricht, indien deze redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling. 10.4 Geheimhouding 1 2 Zowel de werkgever als de werknemer zullen met betrekking tot hetgeen in of uit hoofde van hun functie vertrouwelijk te hunner kennis is gekomen de nodige zorgvuldigheid en geheimhouding in acht nemen. De in het eerste lid van dit artikel genoemde verplichting geldt ook na beëindiging van het dienstverband. 10.5 Intellectueel eigendom Indien en voor zover de functie van de werknemer mede omvat het, in opdracht van de werkgever, vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, berust het auteursrecht van die werken bij de werkgever, tenzij anders wordt overeengekomen. 10.6 Preventie seksuele intimidatie, racisme en geweld De werkgever voert een beleid dat gericht is op voorkoming van seksuele intimidatie en racisme gedurende werktijd of in verband met de arbeid, onder meer door het (doen) geven van voorlichting. Hoofdstuk 11 Beëindiging van het dienstverband en disciplinaire maatregelen 11.1 Beëindiging van het dienstverband 1 Het tussentijds beëindigen van een (verlengd) tijdelijk dienstverband, het beëindigen van een verlengd tijdelijk dienstverband, niet zijnde een verlengd tijdelijk dienstverband in verband met vervanging, en het beëindigen van een dienstverband voor onbepaalde tijd geschiedt: a door opzegging; b door onverwijlde opzegging wegens een voor de werkgever of de werknemer dringende reden als bedoeld in art. 7:678 en art. 7:679 van het Burgerlijk Wetboek; c door ontbinding van het dienstverband op grond van art. 7:685 dan wel art. 7:686 van het Burgerlijk Wetboek, indien en voor zover er sprake is van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; d met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip; 25 e 2 3 door opzegging op verzoek van de werknemer voor een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering op grond van de FPU en art. 1.5 van het Pensioenreglement van de stichting ABP, tenzij het belang van de school zich daar tegen verzet. Van rechtswege eindigt: a het eerste dienstverband voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; b het verlengd tijdelijk dienstverband in verband met vervanging door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; c het dienstverband van de werknemer die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt, en voor zover door partijen niet anders wordt overeengekomen; d het dienstverband van de werknemer die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen, vanaf het moment van de rechterlijke uitspraak; e het dienstverband bij overlijden van de werknemer; f het dienstverband van de werknemer die ingevolge artikel 44 tweede lid van de WVO voor onbepaalde tijd is geschorst. Bij opzegging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd zijn de opzeggingsverboden genoemd in de leden 1 en 3 van art. 7: 670 van het BW niet van toepassing. 11.2 Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit: a uren boven de normbetrekking; b tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging; c tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar; d tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met een project waarvoor door de werkgever of minister gedurende drie of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen; e tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met contractactiviteiten die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer. 11.3 Opzegging 1 2 Opzegging door de werkgever c.q. de werknemer dient bij aangetekend schrijven dan wel bij brief, die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd, en met redenen omkleed te geschieden met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn. Opzegging, anders dan bedoeld in artikel 11.1 lid 1 onder b, geschiedt tegen de eerste van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen. 11.4 Opzeggingstermijn 1 2 3 4 In geval van opzegging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd, van een dienstverband voor onbepaalde tijd en in geval van tussentijdse opzegging van een (verlengd) tijdelijk dienstverband neemt zowel de werkgever als de werknemer, tenzij er sprake is van opzegging op grond van artikel 11.1 lid 1 onder b., de volgende opzeggingstermijn in acht: tenminste een maand indien het dienstverband zes maanden of minder heeft geduurd; tenminste twee maanden indien het dienstverband meer dan zes maanden doch minder dan twaalf maanden heeft geduurd; tenminste drie maanden indien het dienstverband twaalf maanden of meer heeft geduurd. Indien de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van art. XXI van de Wet van 14 mei 1998 (Stb. 300, 1998) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde Wet. Met wederzijds goedvinden kan van de in lid 1 en 2 genoemde termijnen worden afgeweken. De werkgever kan in geval van ontslag als disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 11.7 lid 1 onder c. bij de opzegging de opzeggingstermijn achterwege laten. 26 11.5 Gronden voor opzegging Opzegging van een dienstverband voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een dienstverband voor bepaalde tijd kan plaatsvinden op grond van: a plichtsverzuim als bedoeld in artikel 11.7 lid 2; b onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken; c opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat het dienstverband van de werknemer zal worden opgeheven; d het feit dat na afloop van lang buitengewoon verlof de werknemer bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst bij de werkgever kan worden hersteld; e ziekte of arbeidsongeschiktheid, indien dat tenminste 24 maanden heeft geduurd, en herstel binnen zes maanden na deze 24 maanden niet te verwachten is en er bovendien geen reële plaatsingsmogelijkheden bij de werkgever zijn; f een onherroepelijk geworden vonnis waarbij de werknemer is veroordeeld tot vrijheidsstraf wegens een misdrijf; g het feit dat de werknemer in verband met de benoeming opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, zonder welke handelwijze niet tot benoeming zou zijn overgegaan. h het feit dat met betrekking tot de overurenbetrekking van de werknemer is komen vast te staan dat in redelijkheid de overuren aan een andere werknemer binnen een normbetrekking kunnen worden opgedragen; i andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die redelijkerwijs geacht moeten worden met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs de mogelijkheid van het dienstverband uit te sluiten; 11.6 Schorsing als ordemaatregel 1 2 3 4 5 De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Voordat de werknemer wordt geschorst wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De opvattingen van de werknemer omtrent de schorsing worden opgenomen in de brief, waarin de schorsing wordt bevestigd. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de werkgever de werknemer schorsen: a voor de duur van de vervolging wanneer een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen de werknemer is ingesteld; b tot het moment dat er sprake is van een onherroepelijk vonnis wanneer de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen in een nog niet onherroepelijk vonnis; c voor de duur dat de werknemer op grond van artikel 44 van de WVO is geschorst; d indien de werknemer krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd; e voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van een voornemen tot opzegging als bedoeld in artikel 11.5 onder a., b. en i. f in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert voor ten hoogste drie maanden, daaronder begrepen de termijn genoemd in lid 1. Deze termijn van drie maanden kan ten hoogste één keer met drie maanden worden verlengd. Tijdens de schorsing heeft de werknemer slechts toegang tot de school na verkregen toestemming van de werkgever. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren. 11.7 Disciplinaire maatregelen 1 2 De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan een plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen: a schriftelijke berisping; b schorsing met behoud van salaris; c ontslag; d inhouding bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris. Desgewenst wordt een inhoudingsregeling overeengekomen. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen. 27 Hoofdstuk 12 Medezeggenschap 12.1 Overleg met personeel 1 2 3 4 5 6 7 8 De CAO geldt als resultaat van het door partijen gevoerde overleg over de aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel als bedoeld in de artikelen 38a en 40a van de WVO. Het overleg over de nadere concretisering van de aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, wordt binnen de kaders van de CAO opgedragen aan het personeelsdeel van de (G)MR, met uitzondering van de aangelegenheden bedoeld in lid 7. Het personeelsdeel van de (G)MR heeft m.b.t. de in het vorige lid genoemde aangelegenheden een instemmingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8 van de WMO. Indien de werkgever het overleg over de concretisering van de CAO in afwijking van hetgeen is bepaald in lid 2 wenst te voeren met de centrales voert hij hierover overleg met centrales. Eventuele geschillen in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de (G)MR, zoals bedoeld in lid 2, worden voorgelegd aan de geschillencommissie WMO. Indien in bijzondere omstandigheden en/of wegens zwaarwegende redenen geen uitvoering kan worden gegeven aan één of meer bepalingen van deze CAO dan wel indien, naar het oordeel van de werkgever of één of meer centrales, het overleg als bedoeld in lid 2 zich kennelijk buiten de kaders van de CAO voltrekt komt, in spoedeisende gevallen op de kortst mogelijke termijn, het DGO bijeen en neemt terzake een besluit. Over de navolgende aangelegenheden wordt in elk geval overleg gevoerd met de centrales: a de personele gevolgen van fusie, omvorming naar OPDC dan wel omvorming van LWOO zijnde ex-ivbo naar praktijkonderwijs; b de rechtspositionele gevolgen van reorganisatie, anders dan fusie, waaronder begrepen opheffing van een school in oprichting van een centrale dienst; c het invoeren of wijzigen van een systeem van beloningsdifferentiatie; d overheveling van meer dan 15% personele middelen naar materiële kosten; e werkgelegenheidsbeleid; f vaststellen meerjarenformatiebeleid en formatieplan bij ontbreken van een GMR; g de personele gevolgen van de keuze voor vrijwillige lumpsum door scholen voor praktijkonderwijs. Wanneer de minister aanvullende financiële middelen beschikbaar stelt ten behoeve van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers worden tussen overlegpartijen kaderstellende afspraken gemaakt op basis waarvan, voorzover relevant, op het niveau van de werkgever in overleg met het personeelsdeel van de (G)MR keuzen worden gemaakt. Dit geldt niet voor zover deze middelen zodanig zijn geoormerkt dat dit het maken van kaderstellende afspraken overbodig maakt. 12.2 CAO Interpretatiecommissie 1 2 3 4 5 Indien zich problemen voordoen rondom de interpretatie van deze CAO trachten partijen in overleg tot een eensluidend standpunt te komen omtrent de bestaande onduidelijkheid. Indien het overleg zoals bedoeld in lid 1 niet leidt tot een eensluidend standpunt van partijen kan de bestaande onduidelijkheid door elke partij worden voorgelegd aan de CAO-interpretatiecommissie. De commissie is samengesteld uit vijf personen, niet zijnde leden van de CAO-onderhandelingsdelegatie. Twee personen worden aangewezen door de werkgever, twee personen worden aangewezen door de centrales. De aangewezen leden van de interpretatiecommissie benoemen in gezamenlijkheid een onafhankelijk voorzitter. De commissie hoort de partijen, zowel apart als in gezamenlijkheid, alvorens tot een oordeel te komen. De commissie adviseert bindend. 12.3 Faciliteiten medezeggenschap 1 2 De werkgever stelt op basis van een activiteitenplan van de (G)MR faciliteiten beschikbaar, waarbij uitgangspunt is dat de faciliteiten zodanig dienen te zijn dat daarmee een (G)MR goed kan functioneren. De faciliteiten bedragen voor het personeelsdeel van de MR en de GMR (indien aanwezig) gezamenlijk ten minste 0,35% van de feitelijke personele kosten van het voorafgaande schooljaar. Het lidmaatschap van de PMR leidt tot vermindering van de lessentaak bij leden van de PMR met een onderwijstaak en tot vermindering van de werktijd indien het PMR-lid behoort tot het OOP Behalve een aantal lestaakverminderende eenheden heeft een lid van de (G)MR ook recht op vijf scholingsdagen specifiek bedoeld voor het werk voor de (G)MR. 28 12.4 Vakbondsfaciliteiten De werkgever stelt vergaderfaciliteiten ter beschikking. Voorts stelt de werkgever de centrales in de gelegenheid hun publicatie binnen de instelling bekend te maken of te verspreiden, zulks onder de beperking dat er geen strijdigheid mag zijn met de grondslag en/of doelstelling van de organisatie. 12.5 Fusiegedragsregels Bij fusie van besturen en/of bestuursoverdracht van de instelling(en) hanteert de werkgever lid 5 van artikel 4 van de SER Fusiegedragsregels 2000. Hoofdstuk 13 Overgangs- en slotbepalingen 13.1 HOS-overgangsrecht De aanspraken, voor zover van belang, van de werknemer op 31 juli 1996 in gevolge Titel V van het Rechtspositiebesluit Onderwijspersoneel, blijven per 1 augustus 2002 op dezelfde voet van kracht. 13.2 Integratie vso-vo De rechtspositionele en arbeidsvoorwaardelijke aspecten betreffende de integratie van het voortgezet speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs zijn geregeld in de Uitvoeringsregeling integratie vso-vo behorende bij deze CAO. 13.3 BAPO De werkgever stelt de werknemer die in de jaren voorafgaand aan deze CAO recht op BAPO-verlof heeft opgebouwd en nog niet opgenomen, in de gelegenheid om zijn besluit tot uitstel van opname van dit verlof tot uiterlijk 3 maanden na het afsluiten van deze CAO bij de werkgever te melden. 13.4 Invoering FUWA VO 2002 Zolang de herziening van het functiebouwwerk op basis van FUWA VO 2002 niet is afgerond, geldt voor de beschrijving en waardering van functies het bepaalde in de artikelen B3 tot en met B5 van de CAO VO 1998-1999. 13.5 Uitvoeringsregelingen en bijlagen De bij deze CAO behorende uitvoeringsregelingen en bijlagen maken onderdeel uit van deze CAO. 29 Deel II Uitvoeringsregelingen 30 Uitvoeringsregeling 1 Spaarverlof Artikel 1 Deelname SVO-werknemers Voor werknemers afkomstig uit het speciaal voortgezet onderwijs (svo-lom en svo-mlk) wordt bij omzetting naar een OPDC dan wel na fusie met een vo-school deze CAO en daarmee deze regeling spaarverlof van toepassing. Het in het svo conform de regeling in het primair onderwijs opgebouwde spaartegoed kan worden meegenomen naar het voortgezet onderwijs, voorzover dit gepaard gaat met een dekkende waardeoverdracht naar de werkgever in het VO. Artikel 2 Voorwaarden voor deelname 1 2 3 Het toekennen van de mogelijkheid tot sparen mag op generlei wijze direct of indirect leiden tot uitkeringen krachtens het BBWO. De werknemer die in enig schooljaar het BAPO-verlof opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof. Bij de beslissing over de toekenning van de mogelijkheid tot sparen maakt de werkgever een afweging tussen het individuele belang en het schoolbelang. Bij het schoolbelang betreft het in ieder geval formatieve en organisatorische mogelijkheden. De beslissing wordt schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mede gedeeld. Artikel 3 Voorwaarden voor sparen 1 2 3 4 5 De minimale spaartermijn is 4 jaar, de maximale spaartermijn is 12 jaar. De spaartermijn wordt in overleg tussen de werknemer en het bevoegd gezag bij aanvang van het sparen bepaald. De spaartermijn gaat in beginsel bij aanvang van enig schooljaar in en eindigt bij einde van een schooljaar. Het sparen kan alleen lopende een schooljaar aanvangen, indien sprake is van een nieuwe dienstbetrekking en de werknemer reeds gebruik maakt van spaarverlof. Bovendien dient voldaan te worden aan de voorwaarden voor deelname als vermeld in artikel 2. In overleg tussen werkgever en werknemer kan de overeengekomen spaartermijn eenmaal worden onderbroken in verband met onvoorziene omstandigheden, niet zijnde terugloop van formatieve ruimte zoals vermeld in lid 4. De spaartermijn kan niet lopende een schooljaar worden onderbroken. Voor hervatting van het sparen na onderbreking gelden dezelfde voorwaarden voor deelname als vermeld in artikel 2. Indien deze onderbrekingsregeling leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens de werknemer kan van het bovengestelde worden afgeweken. Indien terugloop van het leerlingenaantal leidt tot RDDF-plaatsing/werking van het sociaal plan en gedwongen ontslag, kan in overleg tussen werkgever en werknemer worden besloten tot onderbreking van de overeengekomen spaartermijn dan wel in overleg met de centrales tot collectieve onderbreking. Het sparen wordt hervat indien de formatieve noodzaak van de onderbreking is verdwenen. In overleg tussen werkgever en werknemer kan, met inachtneming van de maximale spaartermijn, de overeengekomen spaartermijn worden verlengd. Artikel 4 Voorwaarden voor verlofopname 1 2 3 Het spaarverlof kan in twee vormen worden opgenomen: a sabbatsverlof; het gespaarde verlof wordt in een keer in z’n geheel opgenomen voor een aaneengesloten onderbreking van de loopbaan van minimaal 240 klokuren. b seniorenverlof: voor personeel van 52 jaar en ouder kan het verlof ook in de vorm van een taakvermindering per week worden opgenomen. De minimale omvang van dit verlof bedraagt 60 klokuur per schooljaar ongeacht de betrekkingsomvang van de werknemer. De opname van het seniorenverlof, al dan niet tezamen met het BAPO-verlof, wordt zodanig opgenomen dat het gelijkmatig over het schooljaar wordt gespreid. De omvang van het seniorenverlof, al of niet gecombineerd met BAPO-verlof dat wordt opgenomen direct voorafgaand aan het feitelijk gebruikmaken van de FPU-regeling, is bij voorkeur gelijk aan en in geen geval groter dan de omvang waarmee de betrekking na afloop van dat verlof als gevolg van het gebruikmaken van de FPUregeling wordt verminderd. De aanvang van de verlofopname wordt bepaald in onderling overleg tussen werkgever en werknemer. Het verlof wordt in beginsel in het schooljaar volgend op de overeengekomen spaartermijn opgenomen. In overleg tussen de werknemer en de werkgever kan een later tijdstip worden overeengekomen. De periode van opname van het verlof begint uiterlijk in het derde schooljaar volgend op de overeengekomen spaartermijn, anders vervalt de opnamemogelijkheid. 31 Artikel 5 Bijzondere omstandigheden 1 2 3 4 5 6 Bij ziekteverlof gelden de volgende voorwaarden voor de opbouw van spaarverlof: a De werknemer die geheel of gedeeltelijk verlof geniet wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid blijft verlof opbouwen gedurende een jaar na de kalendermaand waarin de verhindering is ontstaan; b De onder lid a vastgestelde periode komt te vervallen indien de werknemer ten minste 4 weken volledig arbeidsgeschikt is geweest; c Indien de werknemer na de onder lid a vastgestelde periode zijn volledige werkzaamheden hervat, wordt de opbouw van het spaarverlof hervat vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de laatste dag van de eerste 4 weken van volledige arbeidsgeschiktheid valt. Bij ziekteverlof gelden de volgende voorwaarden voor de opname van het spaarverlof: a Als de werknemer geheel of gedeeltelijk ziek is op het moment dat het spaarverlof ingaat, wordt het spaarverlof volledig opgeschort; b Het opnemen van het spaarverlof wordt bij gehele of gedeeltelijke ziekte die aanvangt tijdens de verlofperiode, na 4 weken opgeschort voor de omvang in klokuren van het ziekteverlof. De werknemer neemt na 4 weken alleen spaarverlof op voor het aantal uren waarvoor hij/zij arbeidsgeschikt is. Het verbruik van het verlofsaldo wordt in deze situatie overeenkomstig aangepast. Bij volledig lang buitengewoon verlof wordt het sparen volledig opgeschort. Bij gedeeltelijk buitengewoon verlof wordt de opbouw van spaarverlof niet gewijzigd. Als sprake is van gedeeltelijk buitengewoon verlof moet het spaarverlof worden opgenomen alsof er geen sprake is van buitengewoon verlof. Bij vrijwillig ontslag, vrijwillig ontslag i.v.m. het betrekken van een functie elders en onvrijwillig ontslag i.v.m. opheffing instelling of betrekking heeft de werknemer in overleg met de werkgever de keuze uit drie (elkaar uitsluitende) mogelijkheden: a Het verlof wordt, voorafgaande aan beëindiging van de dienstbetrekking opgenomen, ongeacht of de minimale spaartermijn is volgemaakt. b De actuele geldswaarde van het verlofsaldo wordt op verzoek van de werknemer overgedragen aan de nieuwe werkgever. Voorwaarde hierbij is dat de nieuwe werkgever een spaarverlofregeling kent. De waardeoverdracht geschiedt op basis van de onder artikel 8 genoemde genormeerde bedragen. Bij waardeoverdracht tussen werkgevers in het voortgezet onderwijs dient sprake te zijn van volledig behoud van het opgebouwde verlofsaldo in uren. c Uitbetaling van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde (inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo (zie artikel 8). Bij onvrijwillig ontslag anders dan op grond van artikel 11.5 onder c van deze CAO vindt uitbetaling plaats van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde(inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo (zie artikel 8). Bij overlijden, ontslag wegens blijvende arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek vindt uitbetaling plaats van een genormeerd bedrag. De bruto geldswaarde (inclusief werkgeverslasten) is gelijk aan 70% van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo (zie artikel 8).Bij ontslag vanwege gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid blijft bij (her)aanstelling bij de huidige werkgever, overeenkomstig de restcapaciteit van de werknemer, het verloftegoed volledig gehandhaafd. Bij ontslag en heraanstelling bij een andere werkgever staan voor de werknemer de mogelijkheden open genoemd in lid 4 onder b en c. Artikel 6 Aanvraagprocedure 1 2 3 4 5 De werknemer maakt voor 1 februari aan de werkgever de wens kenbaar om met ingang van het nieuwe schooljaar aan het spaarverlof deel te nemen. De werknemer geeft bij de aanvraag van het spaarverlof de gewenste spaarperiode aan. De werkgever toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei, zijn besluit mede. De werkgever registreert de door de werknemer in elk schooljaar gespaarde uren. Voor 1 februari van het laatste schooljaar van de overeengekomen spaartermijn kan de werknemer aan de werkgever kenbaar maken dat hij deze spaartermijn wenst te verlengen. De werkgever toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. Na afloop van de overeengekomen spaarperiode kan het verlof worden opgenomen, in de vorm van: a sabbatsverlof: voor 1 februari voorafgaande aan het betreffende schooljaar, meldt de werknemer dat deze het verlofsaldo wil benutten voor sabbatsverlof. De werkgever toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. b seniorenverlof: voor 1 februari voorafgaande aan het betreffende schooljaar meldt de werknemer dat deze het verlofsaldo wenst te benutten voor seniorenverlof. De werknemer geeft bij de aanvraag aanvullend seniorenverlof aan: 32 de gewenste omvang per jaar met inachtneming van de minimumnorm; het gewenste opnamepatroon binnen het schooljaar. De werkgever toetst het verzoek aan de eisen en voorwaarden en deelt het personeelslid zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 mei zijn besluit mede. Artikel 7 Reservering middelen De werkgever pleegt per werknemer een financiële reservering ter dekking van de herbezetting van de verlofuren. Artikel 8 Genormeerde bedragen Voor de bepaling van de actuele geldswaarde van het verlofsaldo ingeval van waarde-overdracht of uitbetaling worden bindende genormeerde bedragen gehanteerd. Deze bedragen zijn gerelateerd aan: 1 de salarisschaal die op dat moment van toepassing is op de (vertrekkende) werknemer 2 een opslagpercentage dat bepaald wordt door de werkgeverslasten. Deze genormeerde bedragen worden ieder jaar op 1 augustus aan de loonontwikkeling aangepast. De actuele geldswaarde wordt bepaald door het aantal verlofuren te vermenigvuldigen met het genormeerde bedrag dat op dat moment van toepassing is op de (vertrekkende) werknemer. BEDRAGEN PER 1 AUGUSTUS 2002 Schaal Oop en directie. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 Leraren LB LC LD LEV Per uur (€) 13 15 16 17 19 20 22 26 28 31 36 41 45 48 52 58 31 36 41 45 Artikel 9 Aanvullende faciliteiten Studiefaciliteiten Indien de werknemer het verlof benut voor scholing die in dienst staat van zijn functioneren binnen de organisatie, draagt de werkgever bij aan de daaraan voor de werknemer verbonden kosten. De werkgever stelt in overleg met de (P)MR hiertoe een regeling vast. 33 Artikel 10 Integratie opfrisverlof De regeling opfrisverlof blijft van kracht als een (aflopende) afzonderlijke regeling. Personeel dat thans nog deelneemt aan de regeling opfrisverlof blijft onder de huidige condities deelnemen. In voorkomende gevallen is een gecombineerde opname van spaarverlof en opfrisverlof mogelijk waarbij de voorwaarden voor verlofopname uit deze regeling van toepassing zijn. Toelichting op artikel 4 Sabbatsverlof onderwijzend personeel; a. Voor het bepalen van de lengte van het sabbatsverlof in termen van weken of delen daarvan, wordt het gespaarde aantal klokuren gedeeld door 36,86 bij een volledige betrekking. Het sabbatsverlof loopt door tijdens vakanties en erkende feestdagen. b. De 10% deskundigheidsbevordering wordt berekend over de resterende jaartaak. c. De resterende jaartaak wordt vervuld in het deel van het schooljaar waarin geen sabbatsverlof wordt genoten. Voor de toedeling van lessen gedurende deze periode geldt de maximum lessentaak naar rato voor de werknemer. Sabbatsverlof voor het onderwijsondersteunend personeel; Voor het bepalen van de lengte van het sabbatsverlof in termen van weken of delen daarvan, wordt het gespaarde aantal klokuren gedeeld door de voor de werknemer in het jaar van opname van toepassing zijnde weektaak in klokuren. Het sabbatsverlof wordt opgeschort tijdens vakanties en erkende feestdagen. 34 Uitvoeringsregeling 2 BAPO Artikel 1 Seniorenbeleid 1 2 In het kader van zijn personeelsbeleid besteedt de werkgever extra aandacht aan de arbeidsomstandigheden van de oudere werknemer, en voert hiertoe seniorenbeleid. Over de hoofdlijnen daarvan vindt overleg plaats met het personeelsdeel van de (G)MR. Oudere werknemers hebben recht op extra verlof conform de voorwaarden en voorschriften van deze uitvoeringsregeling BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Onderwijspersoneel). Het BAPO-verlof vormt een onderdeel van het seniorenbeleid, en heeft als doel het verminderen van de werkdruk. Artikel 2 Omvang BAPO-verlof 1 2 3 De werknemer van 52 jaar en ouder heeft jaarlijks recht op BAPO-verlof, indien en voorzover hij direct voorafgaande aan het door hem gewenste moment van opname van dat verlof gedurende tenminste vijf jaren aaneengesloten in dienst is geweest bij een bestuur van een door de minister van OC&W bekostigde onderwijs- of onderzoekinstelling dan wel door de minister van LNV bekostigde onderwijsinstelling. Indien in die periode van vijf jaren een werkloosheidsuitkering is genoten als bedoeld in het BBWO geldt deze periode niet als onderbreking van deze periode, doch evenmin als diensttijd voor de bepaling van het recht op BAPO-verlof. De omvang van het verlof bedraagt per jaar: - bij een leeftijd van 52 jaar 170 uur bij een normbetrekking - bij een leeftijd van 56 jaar 340 uur bij een normbetrekking. Het verlof en de uitbreiding van het verlof gaan in per 1 augustus van het schooljaar waarin de werknemer de leeftijd van 52 respectievelijk 56 jaar bereikt. Artikel 3 Opname BAPO-verlof 1 2 De werkgever stelt de werknemer van 52 jaar en ouder jaarlijks in de gelegenheid zijn besluit om al dan niet gebruik te maken van de BAPO-regeling aan de werkgever kenbaar te maken. De werknemer is verplicht om jaarlijks, uiterlijk drie maanden voor de aanvang van het schooljaar, kenbaar te maken dat hij: a. geen gebruik maakt van de BAPO-regeling. b. gebruik maakt van de BAPO-regeling en het verlof opneemt volgens onderstaande tabel. De werknemer wordt in het betreffende schooljaar 52 jaar op of na 1 november 52 jaar in augustus t/m oktober 53 jaar 54 jaar 55 jaar 56 jaar op of na 1 november 56 jaar in augustus t/m oktober 57 jaar of ouder 3 4 5 6 7 Omvang BAPO-verlof (uren bij een normbetrekking) Vermindering van de lessentaak functie leraar 127,5 170 170 170 170 297,5 340 340 2 3 3 3 3 5 6 6 Voor de werknemer, niet zijnde leraar, wordt in overleg met de werkgever bepaald op welke wijze het BAPO-verlof in mindering wordt gebracht op de jaartaak en wordt omgezet in herkenbaar verlof. De opname van het verlof wordt, al dan niet tezamen met het spaarverlof, zodanig opgenomen dat het gelijkmatig over het schooljaar wordt gespreid. De werknemer die in enig schooljaar het BAPO-verlof opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof. BAPO-rechten kunnen in principe niet worden gespaard. Ziekte of lang buitengewoon verlof van de werknemer tijdens het opnemen van het BAPO-verlof schort het verlof niet op. De werknemer wordt in staat gesteld het BAPO-verlof op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrij dagdeel (52 t/m 55 jaar) dan wel twee vrije dagdelen (56 jaar en ouder). 35 Artikel 4 Kosten BAPO-verlof 1 2 3 4 5 De werknemer die besluit om van het recht op BAPO-verlof gebruik te maken, draagt bij in de kosten van dat verlof. Deze bijdrage geschiedt door middel van inhouding door de werkgever van een percentage van het bij het verlof behorende salaris van de werknemer, welk percentage bedraagt: - bij een functie met een maximumschaal 1 tot en met 8: 25%; - bij een functie met een maximumschaal 9 of hoger: 35%. Vanaf 1 januari 2000 is de in lid 1 genoemde bijdrage voor werknemers van 61 jaar en ouder: - bij een functie met een maximumschaal 1 tot en met 8: 10%; - bij een functie met een maximumschaal 9 of hoger: 20%. Voorzover de werknemer op of na 1 januari 2000 deze leeftijd heeft bereikt gelden deze percentages met ingang van de eerste van de maand volgend op het bereiken van de 61 jarige leeftijd. De in dit artikel genoemde percentages hebben uitsluitend betrekking op het BAPO-verlof dat de werknemer opbouwt na het bereiken van de leeftijd van 61 jaar. Bij ziekte tijdens het opnemen van het verlof bedraagt het salaris gedurende de eerste 18 maanden van ziekte volgend op de kalendermaand waarin de ziekte is ontstaan, 100% van het oorspronkelijke salaris verminderd met de inhouding bedoeld in lid 1 en 2. Na deze periode bedraagt het salaris 80% van het oorspronkelijke salaris, zonder vermindering met de eerdergenoemde inhouding. Een vermindering van de omvang van het BAPO-verlof mag op generlei wijze direct of indirect leiden tot uitkeringen krachtens het BBWO. Alle aan het salaris gerelateerde aanspraken blijven berekend op basis van het salaris dat de werknemer zou hebben genoten wanneer hij geen gebruik van de regeling had gemaakt. 36 Uitvoeringsregeling 3 Betaald ouderschapsverlof Artikel 1 Recht op betaald ouderschapsverlof 1 2 3 4 De werknemer heeft recht op betaald ouderschapsverlof; per kind geboren op of na 1 augustus 1999 met wie de werknemer in een familierechtelijke betrekking staat of op hetzelfde adres woont en voor wie de werknemer duurzaam de verzorging en opvoeding op zich heeft genomen. en voor zover het dienstverband bij dezelfde werkgever ten minste een aaneengesloten periode van twaalf maanden heeft geduurd op de ingangsdatum van het verlof. Het verlof bedraagt bij een normbetrekking maximaal 415 uur per kind. Bij een betrekking met een omvang die afwijkt van een normbetrekking wordt de omvang van het ouderschapsverlof naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op hele uren. Over de uren waarvoor verlof als bedoeld in lid 2 is verleend, behoudt de werknemer 75% de bezoldiging. Artikel 2 Omvang verlof 1 2 De omvang van het verlof wordt berekend op grond van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. Het verlof kan echter niet meer bedragen dan zou gelden op grond van de betrekkingsomvang 12 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. De werkgever heeft de mogelijkheid op dit laatste punt anders te beslissen en dus toch rekening te houden met de grotere betrekkingsomvang. Indien de omvang van de betrekking gedurende de ouderschapsverlofperiode wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de omvang van de betrekking is gewijzigd en de tijd die sinds het opnemen van het verlof is verstreken. Artikel 3 Opname verlof 1 2 3 De termijn waarbinnen dit verlof mag worden opgenomen, bedraagt maximaal acht jaar na de geboorte van het desbetreffende kind. Het verlof wordt in beginsel opgenomen in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden. Een werknemer kan de werkgever echter verzoeken om het verlof te mogen opnemen over een langere periode dan zes maanden. De werkgever stemt in met een dergelijk verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De werkgever stelt de werknemer in staat het ouderschapsverlof op een herkenbare wijze op te nemen. Desgewenst kan de werknemer het verlof aaneengesloten opnemen in de vorm van een vrije dag respectievelijk dagdelen per week. Artikel 4 Procedure 1 2 3 4 5 6 Het verlof moet schriftelijk worden aangevraagd bij de werkgever, ten minste acht weken voor het gewenste tijdstip van ingang van het verlof. De werknemer geeft daarbij aan de gewenste verlofperiode, het aantal verlofuren per week en de spreiding daarvan over de week. Daarbij kan de werknemer de tijdstippen van ingang en einde van het ouderschapsverlof afhankelijk stellen van de datum van bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging. De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken waarmee het recht op verlof en de omvang van dat recht worden aangetoond en wordt afgehandeld uiterlijk 4 weken nadat deze door de werkgever is ontvangen. De werkgever neemt een beslissing op de aanvraag van verlof uiterlijk vier weken nadat de aanvraag is ontvangen. Wanneer een werknemer verlof aanvraagt in een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden en het gevraagde verlof overigens aan de in de in deze regeling gestelde voorwaarden voldoet, stemt de werkgever daarmee in, tenzij de werkgever in overleg met de werknemer besluit om op grond van gewichtige redenen het verlof op een ander tijdstip te laten ingaan. Indien de werkgever niet instemt met een verzoek van de werknemer om het verlof te mogen opnemen over een langere periode dan zes maanden worden bij die beslissing de gewichtige redenen opgegeven. De werkgever kan na overleg met de werknemer, de spreiding van de verlofuren over de week op grond van gewichtige redenen wijzigen tot vier weken voor het beoogde tijdstip van ingang van verlof. De werknemer kan op grond van een dergelijke wijziging het verzoek intrekken. Indien een werknemer verzoekt om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, stemt de werkgever daarmee in, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De werkgever beslist uiterlijk vier weken nadat het verzoek is gedaan, en geeft, als dit geval zich voordoet, ook aan wat de gewichtige redenen zijn waarom de werkgever niet instemt met het verzoek. In het geval dat het ouderschapsverlof 37 op verzoek van werknemer niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof en de daarbij behorende bezoldiging tenzij het verlof wegens ziekte van de werknemer wordt opgeschort Artikel 5 Terugbetalingsverplichting 1 2 Een werknemer kan in bepaalde gevallen worden verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging tijdens de verlofperiode. Die plicht bestaat indien de werknemer binnen een jaar nadat hij ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten ontslag neemt of hij wegens plichtsverzuim wordt ontslagen en wanneer de betrekkingsomvang binnen een jaar na afloop van de verlofperiode wordt verkleind tot de helft of minder van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. In die gevallen is de werknemer verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging die hij gedurende het ouderschapsverlof heeft ontvangen over het aantal uur waarmee de betrekkingsomvang is verkleind. Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien de werknemer ontslag neemt omdat hij een betrekking aanvaardt bij een andere onderwijsinstelling die door de rijksoverheid wordt bekostigd. 38 Uitvoeringsregeling 4 Verplaatsingskosten Artikel 1 Begripsbepalingen Dienstreis De reis, welke, anders dan bedoeld in artikel 9 van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten in het belang van het onderwijs dan wel van de instelling en in opdracht van de werkgever in of buiten de standplaats wordt gemaakt. Dienstwoning De door de werkgever aan de werknemer in verband met de uitoefening van de functie ter bewoning aangewezen woning, waarvoor van rijkswege een tegemoetkoming in de stichtingskosten of onderhoudskosten aan de werkgever is verleend. Echtgeno(o)t(e) De persoon met wie de werknemer een huwelijkse relatie onderhoudt dan wel de partner van de werknemer zoals bedoeld in de Wet geregistreerd partnerschap (Staatsblad 1997, 324). Gebouw De plaats waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht. Gezamenlijke jaarbezoldiging De jaarbezoldiging vermeerderd met de inkomsten onder welke benaming dan ook genoten, door de echtgenoot die geen betrokkene is. Met de echtgenoot wordt gelijkgesteld de partner met wie de werknemer een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst heeft gesloten. Hoofdinstelling Indien de werknemer is tewerkgesteld aan: één instelling: de desbetreffende instelling; twee of meer instellingen: de instelling waaraan hij de meeste tijd werkzaam is; twee of meer instellingen waaraan hij dezelfde tijd werkzaam is: de instelling met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer. Jaarbezoldiging De bezoldiging of de som van de bezoldigingen in de maand van verhuizen, tot ten hoogste de bezoldiging verbonden aan een normbetrekking vermeerderd met het percentage van de vakantie-uitkering met inachtneming van het minimumbedrag, in voorkomende gevallen verhoogd met: 1. Een eventueel in die maand genoten uitkering als bedoeld in het BBWO, alsmede de daarmede overeenkomende uitkeringsregelingen ten laste van de minister. 2. Een eventueel in die maand genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag of de Uitkeringswet gewezen militairen, zoals deze uitkering is of zou zijn vastgesteld indien de leeftijd van 50 jaar nog niet is of zou zijn bereikt; een en ander herleid tot een jaarbedrag. Plaats van tewerkstelling Het gebouw van de hoofdinstelling in de standplaats waar de werknemer werkzaam is. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere gebouwen is de plaats van tewerkstelling het gebouw waar de werknemer de meeste werkzaamheden verricht. Wanneer in de standplaats binnen de hoofdinstelling sprake is van meerdere gebouwen, waar door de werknemer evenveel werkzaamheden worden verricht, wordt het gebouw met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer als plaats van tewerkstelling aangemerkt. Indien de uitoefening van de functie van betrokkene aan de hoofdinstelling zich uitstrekt over een meer of minder omvangrijk geografisch gebied (rayon of regio)dan is de door de werkgever aangewezen plaats de plaats van tewerkstelling. RPBO Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel. Standplaats De gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waarin door de werknemer voor de hoofdinstelling de meeste werkzaamheden worden verricht. Indien door de werknemer voor de hoofdinstelling in verschillende gemeenten evenveel werkzaamheden worden verricht: de gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, met de kleinste afstand tot de woning van de werknemer. 39 Standplaatsbetrekking Een betrekking of een combinatie van betrekkingen met een omvang van tenminste 6/10e deel van de normbetrekking. Verplaatsing Verandering van de standplaats in opdracht van de werkgever. Voor het eerst in dienst treden In dienst treden bij een werkgever anders dan in geval van een overgang binnen een maand: 1. van de ene naar een andere werkgever, 2. van de overheid naar een werkgever, terwijl de tijd gedurende welke een ontslaguitkering wordt genoten niet als een onderbreking tussen beide benoemingen wordt beschouwd. Woonplaats De gemeente of het met name bekende afzonderlijk liggend deel van die gemeente, waar de werknemer metterwoon is gevestigd. Zone De eenheid waarin het bus- en tramlijnennet is verdeeld en die de basis vormt van de strippenkaart in het stad en streekvervoer. Artikel 2 Standplaatsbetrekking bij vervangingswerkzaamheden en contractactiviteiten Voor het ontstaan van een standplaatsbetrekking blijven vervangingswerkzaamheden en werkzaamheden die voor een periode van drie of minder aaneengesloten schooljaren aan een werknemer zijn toegekend in het kader van contractactiviteiten, buiten beschouwing. Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten 1 2 3 De werknemer die is verhuisd en een woning heeft betrokken die gelegen is op of binnen een afstand van 5 zones van de plaats van tewerkstelling, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend indien: a hij is benoemd in een standplaatsbetrekking; b hij voor tenminste één jaar is benoemd; c hij op een afstand van 6 of meer zones woonde van de plaats van tewerkstelling; d de reisafstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling als gevolg van de verhuizing met tenminste 5 zones is bekort. Een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt slechts éénmaal in de vijf jaar verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een verandering van betrekking die het gevolg is van een ontslag of van het vooruitzicht op ontslag, dat niet op eigen verzoek is verleend en niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten. De tegemoetkoming in verhuiskosten wordt verleend onder de voorwaarde dat de werknemer vooraf schriftelijk heeft verklaard dat hij bekend is met de terugbetalingsverplichting bedoeld in artikel 8 van deze uitvoeringsregeling. Artikel 4 Aanspraak op een tegemoetkoming in verhuiskosten ter zake van het betrekken of verlaten van een dienstwoning 1 2 De werknemer die in opdracht van de werkgever, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend, tenzij het verlaten van de dienstwoning het gevolg is van een ontslag, dat op zijn verzoek anders dan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of anders dan met recht op uitkering voor vervroegd uittreden is verleend, of aan schuld of toedoen van de betrokkene is te wijten. Indien het verlaten van een dienstwoning verband houdt met het overlijden van de werknemer wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden. Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming in verhuiskosten 1 De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit: a Een tegemoetkoming in de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de werknemer en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in en uitpakken van breekbare zaken, en in de te maken reiskosten ter bezichtiging van woonruimte en in de eventuele opknapkosten aan de nieuwe woning en dubbele woonkosten, van in totaal € 2036,72 (bedrag 1 juli 2002) 40 b 2 3 4 5 Een tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, die, afhankelijk van het aantal woon/slaapvertrekken, dat de achter te laten woning telde, gesteld wordt op een percentage van de jaarbezoldiging die de werknemer genoot op de dag waarop de nieuwe woning kon worden betrokken, te weten, bij (bedragen 1 juli 2002): - 1 woon/slaapvertrek: 6% (minimaal € 910) - 2 woon/slaapvertrekken: 9% (minimaal € 1.365) - 3 of meer woon/slaapvertrekken: 12% (minimaal € 1.820) van de berekeningsbasis (bruto jaarsalaris en vakantie-uitkering) met een maximum van € 5.460. Indien de verhuizing door de werknemer in eigen beheer wordt uitgevoerd, ontvangt hij slechts de helft van het in het eerste lid, onder a, bedoelde bedrag. Voor de werknemer die inwonend was bij de ouders is het laagst genoemde percentage zoals aangegeven in lid 1 onder b van toepassing. De werknemer die een woning heeft betrokken op een reisafstand van meer dan 2 zones van de plaats van tewerkstelling, ontvangt slechts 80% van het bedrag van de in het eerste lid onder a en b bedoelde tegemoetkomingen. De tegemoetkoming in de verhuiskosten voor de werknemer die voor het eerst bij een instelling in dienst treedt en op enig tijdstip wordt benoemd in een standplaatsbetrekking, bedraagt in afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid, de helft van de vergoeding waarop hij ingevolge die leden aanspraak zou hebben. Artikel 6 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 1 2 3 Bij een verhuizing van een gezin, waarvan beide echtgenoten terzake van de verhuizing aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling en/of het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel ontvangt, met overeenkomstige toepassing van artikel 5: ieder van beiden de helft van de in artikel 5, eerste lid, onder a en b bedoelde vergoedingen. De volgens artikel 5 eerste lid onder b vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. Indien het betreft een verhuizing van een gezin waarvan een van de echtgenoten aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling en de andere echtgenoot uit anderen hoofde terzake van deze verhuizing aanspraak maakt op een tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in verhuiskosten aan de werknemer slechts verleend voorzover deze de tegemoetkoming welke uit anderen hoofde wordt ontvangen te boven gaat. De berekening van de tegemoetkoming voor de in het tweede lid bedoelde werknemer geschiedt door, met overeenkomstige toepassing van artikel 5 het totaal van de tegemoetkomingen bedoeld in artikel 5, eerste lid, te verminderen met de tegemoetkoming die de echtgenoot uit anderen hoofde ontvangt. De volgens artikel 5 eerste lid onder b vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. Artikel 7 Geen aanspraak op verhuiskostenvergoeding Aan de werknemer wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten voor een verhuizing verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen drie jaar na de datum waarop de werknemer is benoemd in een standplaatsbetrekking, doch binnen twee jaar na benoeming voor onbepaalde tijd in een standplaatsbetrekking. Aan de werknemer wordt geen tegemoetkoming in de verhuiskosten voor een verhuizing in verband met een verplaatsing verleend, indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na de datum van de verplaatsing. Artikel 8 Terugbetaling tegemoetkoming verhuiskosten 1 2 3 De werknemer, aan wie een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt verleend, is, behoudens het bepaalde in het tweede lid, gehouden de ontvangen tegemoetkoming terug te betalen indien zijn dienstverband op zijn verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten feiten of omstandigheden wordt beëindigd, tenzij deze beëindiging ingaat twee jaren of langer na de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd of is verplaatst en deze beëindiging heeft plaatsgevonden één jaar of langer na de datum van verhuizing. Er bestaat geen terugbetalingsverplichting, indien de werknemer bedoeld in het eerste lid, ontslag neemt uit een standplaatsbetrekking teneinde aansluitend een zodanige betrekking aan een andere instelling te aanvaarden, mits de plaats van tewerkstelling binnen of op een afstand van 5 zones van zijn woonplaats is gelegen. De werknemer die binnen twee jaar na de verhuizing, anders dan in verband met het beëindigen van het dienstverband bij de instelling waarvoor hem deze tegemoetkoming werd toegekend of wegens een verplaatsing van deze instelling, verhuist naar een woonplaats die verder weg is gelegen van de plaats van tewerkstelling, is gehouden de ontvangen tegemoetkoming in de verhuiskosten terug te betalen: 41 a b gedeeltelijk, indien hij zich in een woonplaats binnen of op een afstand van 5 zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft en wel voor zover de tegemoetkoming meer bedraagt dan de tegemoetkoming die hem zou zijn toegekend indien hij zich direct in deze woonplaats zou hebben gevestigd; geheel, indien hij zich in een woonplaats op een afstand van meer dan 5 zones van zijn plaats van tewerkstelling gevestigd heeft. Artikel 9 Aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten 1 2 3 Aan de werknemer wordt door de werkgever maandelijks, onverminderd het bepaalde in artikel 11, een tegemoetkoming in de reiskosten tussen de woning en het gebouw of de gebouwen verleend, indien de te reizen afstand tussen de woning en het gebouw of de gebouwen meer dan twee zones bedraagt. De tegemoetkoming wordt per dienstverband, en voor elk gebouw binnen het dienstverband afzonderlijk, afhankelijk van de reisafstand in zones tussen de woning en het gebouw of de gebouwen en van het aantal dagen dat per week naar dit gebouw of deze gebouwen wordt gereisd, vastgesteld aan de hand van de in de bijlage 1 bij deze regeling opgenomen tabel. De in het tweede lid bedoelde tabel is slechts van toepassing indien in een maand gemiddeld ten minste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. Voor de toepassing van de tabel in hiervan afwijkende gevallen zijn in de toelichting 1 richtlijnen gegeven. Artikel 10 Evenredige vermindering tegemoetkoming in de reiskosten 1 2 Indien door een werknemer over een aaneengesloten tijdvak van meer dan één week anders dan in verband met vakantieverlof niet is gereisd tussen de woning en het gebouw of de gebouwen, wordt de aan de werknemer toe te kennen tegemoetkoming in de reiskosten vanaf de tweede week naar evenredigheid verlaagd. Indien door een werknemer in verband met de datum van indiensttreding of ontslag slechts een deel van een maand tenminste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw, dient de tegemoetkoming in de reiskosten naar evenredigheid te worden vastgesteld. Artikel 11 Aanspraak aantal kalendermaanden per jaar tegemoetkoming in de reiskosten 1 2 3 De werknemer behorend tot de functiecategorie directie of leraren, die voor een heel schooljaar is benoemd, heeft per betrekking slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over ten hoogste tien kalendermaanden per schooljaar. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald over de maanden juli en augustus. De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en die benoemd is voor een schooljaar, heeft per betrekking aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over ten hoogste elf kalendermaanden. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald over de maand juli. Indien de werknemer in een dienstverband is benoemd voor een kortere periode dan een geheel schooljaar, vindt er, voor zover de in het eerste respectievelijk tweede lid, genoemde termijnen niet worden overschreden, geen inhouding plaats van de tegemoetkoming in de gemaakte reiskosten. Artikel 12 Maximering reiskostenvergoeding 1 2 De aan de werknemer toe te kennen tegemoetkoming in reiskosten bedraagt per schooljaar per dienstverband of combinatie van dienstverbanden niet meer dan € 2166,53 (bedrag 1 juli 2002) De tegemoetkoming in de reiskosten bedraagt per dienstverband vanaf het tweede jaar na indiensttreding voor het totaal van het gebouw of de gebouwen binnen dit dienstverband niet meer dan het volgens de tabel in bijlage 1 vanaf het tweede jaar na indiensttreding geldende bedrag bij vier of meer reisdagen per week over een reisafstand van vijf zones. Artikel 13 Aanspraak op tegemoetkoming in pensionkosten 1 2 3 Een werknemer, die bij een verhuizing in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming in verhuiskosten, en die naar het oordeel van de werkgever niet in de gelegenheid is dagelijks heen en weer te reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling, heeft gedurende het eerste jaar, gerekend vanaf de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd, aanspraak op een tegemoetkoming in pensionkosten, indien hij een pension betrekt dat gelegen is op of binnen een afstand van 5 zones van de plaats van tewerkstelling. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt 90% van de werkelijk gemaakte pensionkosten, met een maximum van € 344,91 per maand (bedrag 1 juli 2002). De werknemer heeft slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de 42 te maken reiskosten binnen Nederland, voor zover hij die éénmaal per week maakt voor het bezoeken van zijn woonplaats. Artikel 14 Aanspraak op tegemoetkoming in de reis en verblijfskosten bij dienstreizen 1 2 Aan de werknemer die een dienstreis maakt, wordt door de werkgever een tegemoetkoming toegekend in de gemaakte reis en verblijfkosten met toepassing van de in bijlage 2 opgenomen regeling. De werknemer ontvangt voor het gebruik van een eigen motorvoertuig, waarvoor door de werkgever een machtiging is verleend, een kilometervergoeding: a voor de eerste 10 000 kilometer het bedrag dat per gereisde kilometer in het desbetreffende kalenderjaar belastingvrij mag worden toegekend; b voor de overige kilometers wordt het bedrag vastgesteld volgens bijlage 2. Artikel 15 Aanvraag en toekenning tegemoetkomingen 1 2 Het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in de verhuiskosten dient zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 6 maanden na de verhuizing door de werknemer bij de werkgever te worden ingediend. Het verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in de reis en pensionkosten dient voor 1 januari volgend op het desbetreffende schooljaar bij de werkgever te worden ingediend. Toelichting Artikel 3 Aanspraak op tegemoetkoming in verhuiskosten De verhuiskostenvergoeding wordt forfaitair vastgesteld, voor een deel gerelateerd aan het inkomen van de werknemer en gerelateerd aan de vestigingsplaats na verhuizing. Voor de toekenning van een verhuiskostenvergoeding is het in de regeling niet noodzakelijk dat de werknemer zich in de standplaats vestigt. Voldoende is dat als gevolg van de verhuizing de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling aanzienlijk is bekort. Teneinde te bevorderen dat werknemer zo dicht mogelijk bij de plaats van tewerkstelling gaat wonen, is de hoogte van de tegemoetkoming in verhuiskosten onder meer afhankelijk van de afstand van de nieuwe woonplaats tot de plaats van tewerkstelling. Degene die zo dicht mogelijk bij zijn werk gaat wonen krijgt meer dan degene die wat verder weg gaat wonen. Voorwaarden voor tegemoetkoming Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, moet aan de hierna vermelde voorwaarden worden voldaan: - benoeming in een standplaatsbetrekking; - benoeming voor ten minste 1 jaar; - wonen op een afstand van 6 of meer zones van de plaats van tewerkstelling; - door de verhuizing wordt de reisafstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met tenminste 5 zones bekort; - de nieuwe woning is gelegen op of binnen een afstand van 5 zones van de plaats van tewerkstelling; a. de verhuizing vindt plaats binnen: twee jaar na benoeming voor onbepaalde tijd; b. drie jaar na benoeming in een standplaatsbetrekking; - de verhuizing vindt bij een verplaatsing plaats binnen twee jaar na de datum van verplaatsing. Aanvang termijnen bij contractactiviteiten Wanneer er sprake is van een indiensttreding na afloop van contractactiviteiten (die gedurende een periode van drie of minder aaneengesloten schooljaren aan werknemer zijn toegekend) dan wel na afloop van vervangingswerkzaamheden vangen de termijnen zoals bovengenoemd aan op het moment dat een standplaatsbetrekking is ontstaan. Slechts éénmaal per vijf jaren tegemoetkoming De tegemoetkoming wordt slechts éénmaal in de vijf jaar verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een verandering van de betrekking die het gevolg is van een ontslag of van het vooruitzicht op ontslag, en niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten. 43 Artikel 4 Aanspraak op een tegemoetkoming in verhuiskosten ter zake van het betrekken of verlaten van een dienstwoning Verhuiskosten en dienstwoningen Indien een werknemer in opdracht van de werkgever, een dienstwoning betrekt of verlaat, wordt hem een tegemoetkoming in verhuiskosten verleend, tenzij het verlaten van de dienstwoning het gevolg is van een ontslag, dat op zijn verzoek anders dan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, of anders dan met recht op uitkering voor vervroegd uittreden is verleend, of aan zijn schuld of toedoen is te wijten. Bij het verlaten van een dienstwoning als gevolg van het overlijden van de werknemer, wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten verleend aan de nagelaten gezinsleden. Artikel 5 Inhoud van de tegemoetkoming Verhuiskostenvergoeding na inwoning bij ouders Voor de werknemer, die inwonend was bij de ouders, wordt het percentage van 6% toegepast. Berekening jaarbezoldiging bij combinaties van betrekkingen Voor het berekenen van de jaarbezoldiging bij een combinatie van betrekkingen met verschillende maximumschalen wordt gerekend met de som van de bezoldigingen, in de maand van verhuizen, behorende bij ieder van die betrekkingen, tot ten hoogste de bezoldiging behorende bij de normbetrekking van de functie waarin de meeste werkzaamheden worden verricht. Indien in beide functies evenveel werkzaamheden worden verricht, wordt gerekend met ten hoogste de bezoldiging behorende bij de normbetrekking van de functie met de hoogste maximumschaal. Voorwaarden voor betaling in verband met de afstand van de nieuwe woning tot de werkplek De bovenbedoelde bedragen worden uitgekeerd wanneer de nieuwe woning is gelegen op een afstand van twee zones of minder van de plaats van tewerkstelling. Indien de afstand groter is (doch maximaal 5 zones), ontvangt werknemer 80% van bovenbedoelde bedragen. Uitkering bij eerste indiensttreding Bij een eerste indiensttreding ontvangt men de helft van de volgens bovenaangegeven richtlijnen berekende bedragen. Dit geldt ook indien de benoeming in een standplaatsbetrekking op een later tijdstip plaats heeft. Artikel 6 Samenloop verhuiskostenvergoedingen Bij een verhuizing van een gezin, waarvan beide echtgenoten terzake van de verhuizing aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten en/of op basis van het RPBO, ontvangt ieder van beiden de helft van de vast te stellen vergoedingen. Wanneer de partner van de werknemer werkzaam is in het primair onderwijs ontvangt deze krachtens het RPBO een tegemoetkoming. De op basis van de jaarbezoldiging vast te stellen vergoeding wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. Indien het een verhuizing betreft van een gezin waarvan één van de echtgenoten aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten en de ander uit anderen hoofde terzake van deze verhuizing aanspraak maakt op een tegemoetkoming, wordt de tegemoetkoming in de verhuiskosten aan de werknemer slechts verleend voorzover deze de tegemoetkoming welke uit anderen hoofde wordt ontvangen te boven gaat. Voor de berekening van de tegemoetkoming voor de werknemer geldt dezelfde methodiek, dat wil zeggen dat het percentage wordt berekend over de gezamenlijke jaarbezoldiging. Artikel 8 Terugbetaling tegemoetkoming verhuiskosten Terugbetalingsregeling Aan het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuiskosten is een terugbetalingsverplichting (geheel of gedeeltelijk) verbonden indien het dienstverband op eigen verzoek of ten gevolge van aan de werknemer te wijten feiten of omstandigheden wordt beëindigd. Geen toepassing terugbetalingsregeling onder voorwaarden De terugbetalingsverplichting is niet van toepassing, indien: a. deze beëindiging ingaat twee jaren of langer na de datum waarop de werknemer in een standplaatsbetrekking is benoemd of verplaatst, dan wel een jaar of langer na de datum van verhuizing; 44 b. indien er sprake is van ontslag uit een standplaatsbetrekking en er aansluitend een betrekking wordt aanvaard bij een andere werkgever en de plaats van tewerkstelling is gelegen binnen of op een afstand van 5 zones van de woonplaats. Artikel 9 Aanspraak op tegemoetkoming in de reiskosten Tegemoetkoming in de reiskosten Door de werkgever wordt aan de werknemer maandelijks een tegemoetkoming in de reiskosten tussen de woning en het gebouw of de gebouwen waar de werkzaamheden worden verricht verleend, indien de te reizen afstand tussen de woning en het gebouw of de gebouwen meer dan twee zones is. De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de reisafstand in zones (enkele reis) tussen de woning en het gebouw waar de werkzaamheden worden verricht en van het aantal dagen dat per week naar dit gebouw wordt gereisd. De tegemoetkoming wordt vastgesteld aan de hand van de in bijlage 2 opgenomen tabel. Zoals uit de tabel blijkt, wordt de tegemoetkoming per betrekking vastgesteld over de eerste vier werkdagen. Voor de werkzaamheden, die op de vijfde dag van de week worden verricht, wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Maximering reiskostenvergoeding Vanaf het tweede jaar na indiensttreding wordt de tegemoetkoming gemaximeerd op het bedrag bij vier of meer reisdagen per week over een reisafstand van vijf zones. Vergoeding bij vervangingswerkzaamheden Zij, die vervangingswerkzaamheden verrichten, zullen, indien deze werkzaamheden een kortere periode omvatten dan één jaar, bij elke nieuwe benoeming aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de reiskosten volgens de kolom 'eerste jaar'. Vergoeding indien ten minste éénmaal per week wordt gereisd De tabel is slechts van toepassing indien in een maand gemiddeld ten minste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. Indien in een maand gemiddeld minder dan één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw bedraagt de tegemoetkoming in reiskosten per dag waarop naar dit gebouw moet worden gereisd, het bedrag als aangegeven bij 1 reisdag, gedeeld door 4,33. Aantekeningen bij toepassing van de tabel Wanneer binnen één betrekking: in een maand per week niet hetzelfde aantal dagen wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw, wordt voor het aantal reisdagen per week uitgegaan van het gemiddelde aantal dagen waarop in die maand per week is gereisd. Het gemiddeld aantal reisdagen per week is het aantal reisdagen per maand x 3/13. Het aldus gevonden gemiddelde wordt rekenkundig afgerond op gehele dagen; door de werknemer niet op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen die zijn gelegen binnen hetzelfde zonegebied, wordt het aantal reisdagen per week bepaald op de som van de reisdagen per week naar deze gebouwen; op één en dezelfde dag wordt gereisd naar meerdere gebouwen, wordt de tegemoetkoming vastgesteld op de helft van het bedrag dat zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen de woning en het eerste gebouw waar door de werknemer op deze dag wordt gewerkt, vermeerderd met de helft van het bedrag dat zou hebben gegolden voor de reisafstand tussen het laatste gebouw waar door de werknemer op die dag is gewerkt en zijn woning. Voor de reizen die op bedoelde dag zijn gemaakt tussen de verschillende gebouwen worden de werkelijk gemaakte reiskosten vergoed; het niet mogelijk is het (totaal) aantal zones vast te stellen van de reisafstand (enkele reis) tussen de woning en/of het gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht, doordat de woning en/of het gebouw niet is gelegen in een zonegebied, dient over het traject dat niet is gelegen in een zonegebied het aantal zones te worden vastgesteld door de reisafstand in kilometers (enkele reis) over dit traject te delen door vier en de uitkomst rekenkundig af te ronden. Het aldus berekende aantal zones over bedoeld traject dient, voor zover van toepassing, te worden opgeteld bij het aantal zones behorend bij de resterende reisafstand tussen de woning en het gebouw waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht. Artikel 10 Evenredige vermindering tegemoetkoming in de reiskosten Evenredige vaststelling van de tegemoetkoming In de hierna te beschrijven situaties is sprake van een evenredige vaststelling van de tegemoetkoming: indien door een werknemer in een aaneengesloten tijdvak van meer dan één week anders dan in verband met vakantieverlof niet is gereisd tussen de woning en het gebouw of de gebouwen; 45 indien door een werknemer in verband met de datum van indiensttreding of ontslag slechts een deel van een maand tenminste één keer per week wordt gereisd tussen de woning en hetzelfde gebouw. Artikel 12 Hoogte van de tegemoetkoming Voor wat betreft de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten wordt onderscheid gemaakt tussen de tegemoetkoming in het eerste jaar na indiensttreding en de tegemoetkoming vanaf het tweede jaar na indiensttreding. Werknemer ontvangt in het eerste jaar na indiensttreding een forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten woon werkverkeer, die zo dicht mogelijk aansluit bij de werkelijk te maken reiskosten op basis van 2e klas treintarieven, verminderd met een eigen bijdrage. Vanaf het tweede jaar na indiensttreding wordt de aan werknemer toe te kennen forfaitaire tegemoetkoming in reiskosten woon werkverkeer gemaximeerd op het bedrag bij een reisafstand van 5 zones. 46 Bijlage 1 bij de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Overzicht tegemoetkoming reiskosten per 1-8-2002 per maand. Afstand tussen woonplaats en gebouw in aantal zones 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 of meer Aantal reisdagen per week 2 3 1 4 of meer 1e jaar volgjaar 1e jaar volgjaar 1e jaar volgjaar 1e jaar volgjaar 2,17 6,49 9,74 14,07 18,39 22,19 25,96 29,75 35,70 35,70 42,74 42,74 50,31 50,31 57,33 57,33 64,92 64,92 71,95 71,95 77,90 77,90 84,94 84,94 91,96 91,96 97,92 97,92 106,03 106,03 106,03 106,03 115,22 115,22 115,22 115,22 115,22 122,26 122,26 122,26 122,26 129,29 129,29 129,29 129,19 135,24 2,17 6,49 9,74 14,07 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 9,74 4,87 12,98 20,01 28,13 36,25 44,36 51,39 59,51 71,40 71,40 85,47 85,47 100,62 100,62 114,69 114,69 129,84 129,84 143,89 143,89 155,81 155,81 169,87 169,87 183,94 183,94 195,83 195,83 212,07 212,07 212,07 212,07 230,46 230,46 230,46 230,46 230,46 244,51 244,51 244,51 244,51 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 4,87 12,98 20,01 28,13 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 2001 20,01 20,01 20,01 20,01 20,01 7,04 19,48 29,75 42,20 54,64 66,54 77,37 89,80 107,12 107,12 128,21 128,21 150,93 150,93 172,02 172,02 194,75 194,75 215,84 215,84 233,70 233,70 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 7,04 19,48 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 29,75 7,04 21,10 34,08 49,24 64,92 80,06 93,05 108,74 130,38 130,38 156,89 156,89 185,01 185,01 211,52 211,52 240,20 240,20 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 253,71 7,04 21,10 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 34,08 47 Bijlage 2 Bij de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten Regeling tegemoetkoming in reis en verblijfkosten bij dienstreizen In artikel 14 van de Uitvoeringsregeling verplaatsingskosten wordt bepaald dat aan de werknemer, die een dienstreis maakt, door de werkgever een tegemoetkoming wordt toegekend volgens nader door partijen te stellen regels. Deze regels zijn in deze Regeling tegemoetkoming in reis en verblijfkosten bij dienstreizen opgenomen. Artikel 1 Begripsbepalingen 1 2 In deze regeling zijn de begripsbepalingen van artikel 1.1 van deze CAO en artikel 1 van deze uitvoeringsregeling van overeenkomstige toepassing, onverminderd het bepaalde in het tweede lid. In deze regeling wordt verstaan onder: a eigen vervoermiddel: een niet openbaar vervoermiddel, dat de werknemer voor de te maken dienstreis ter beschikking heeft, niet voor de dienstreis is gehuurd en niet door de werkgever ter beschikking is gesteld; b gehuurd vervoermiddel: een taxi of een ander bij een verhuurbedrijf voor de dienstreis gehuurd vervoermiddel; c voeding en/of nachtverblijf van overheidswege: voeding en/of nachtverblijf, al dan niet tegen betaling verstrekt vanwege of voor rekening van het Rijk dan wel een door het Rijk gesubsidieerde instelling; d salaris: het bedrag dat met inachtneming van de bepalingen van deze CAO is vastgesteld. Artikel 2 Indeling in categorieën 1 2 3 4 De werknemers worden voor de toepassing van deze regeling op basis van hun salaris, als volgt ingedeeld in twee categorieën: a categorie A: de werknemers met een salaris bij een normbetrekking van ten minste het bedrag, vermeld in schaal 9 bij salarisnummer 7; b categorie B: overige werknemers. Ten aanzien van de werknemer die een functie vervult in een betrekkingsomvang die anders is dan een normbetrekking, geschiedt de indeling in één der in het vorige lid genoemde categorieën door de werkgever, waarbij als salaris wordt aangenomen het salaris, dat de werknemer zou genieten indien hij in die functie wel werkzaam zou zijn in een normbetrekking. De werknemer die een hogere functie tijdelijk waarneemt, wordt in één der categorieën, bedoeld in het eerste lid, ingedeeld naar het salaris, verbonden aan de functie waarin hij reist. Overgang naar een andere categorie als bedoeld in het derde lid heeft plaats met ingang van de datum van vaststelling van het besluit of de beschikking betreffende de verandering welke aan die overgang ten grondslag ligt, tenzij die verandering op een latere datum ingaat, in welk geval deze datum beslissend is. Artikel 3 Begin en einde der dienstreizen 1 2 3 4 5 6 In de regel wordt vergoeding voor reis en verblijfkosten verleend voor de dienstreis met de standplaats als begin en eindpunt. Voor de werknemer met een gescheiden woon en standplaats wordt, indien de dienstreis in de woonplaats aanvangt, behoudens in geval van een dienstreis naar de standplaats en terug, ten aanzien van de heenreis de woonplaats als standplaats aangemerkt evenzo ten aanzien van de terugreis, indien de dienstreis in de woonplaats eindigt. Indien de dienstreis niet in de stand of woonplaats aanvangt of eindigt, wordt voor de vaststelling van de vergoeding van de reis en verblijfkosten rekening gehouden met de reis en reisduur, welke voor de uitvoering van de dienstreis noodzakelijk zijn, of zouden zijn geweest indien de dienstreis in de standplaats of woonplaats zou zijn aangevangen onderscheidenlijk geëindigd, een en ander ter beoordeling van de werkgever. Een dienstreis vangt aan en eindigt op het tijdstip waarop de werknemer de plaats van tewerkstelling of de woning verlaat respectievelijk aldaar terugkomt. Indien het een dienstreis naar een standplaats van een werknemer met een gescheiden woon en standplaats betreft, vangt de dienstreis aan op het tijdstip waarop de standplaats wordt bereikt en eindigt deze op het tijdstip van terugkomst op de plaats van tewerkstelling, onderscheidenlijk op het tijdstip waarop de standplaats wordt verlaten om naar de woonplaats terug te keren. Indien een dienstreis niet op de voor de werkgever minst kostbare wijze is uitgevoerd, heeft de werknemer slechts aanspraak op de vergoeding welke hij zou ontvangen indien de dienstreis, met inachtneming van het belang van de instelling, wel op de minst kostbare wijze zou hebben uitgevoerd. Indien voor een dienstreis uit anderen hoofde van overheidswege reeds in enigerlei vorm een vergoeding wegens reis onderscheidenlijk verblijfkosten wordt genoten, mag de vergoeding waarop ingevolge deze regeling aanspraak kan worden gemaakt, slechts in rekening worden gebracht tot het bedrag waarmee deze vergoeding de 48 eerstbedoelde vergoeding, berekend over het afgelegde traject onderscheidenlijk de duur van het verblijf te boven gaat. Artikel 4 Reizen per openbare middelen van vervoer 1 2 3 4 De dienstreizen worden in de regel met openbare vervoermiddelen gemaakt, waarbij de werknemer ingedeeld in: a categorie A gerechtigd is eerste klasse te reizen; b categorie B gerechtigd is tweede klasse te reizen. Wegens reiskosten per openbaar vervoermiddel worden vergoed de verschuldigde en betaalde kosten voor het vervoer van: a de werknemer; b dienstbenodigdheden, ingevolge algemene of bijzondere last meegenomen. Abonnementskaarten, trajectkaarten en soortgelijke vervoerbewijzen voor meer dan één reis met een openbaar vervoermiddel worden, hetzij door de zorg van de werkgever verstrekt, hetzij met voorafgaande goedkeuring van de werkgever door de werknemer aangeschaft. Indien voor een dienstreis gebruik is gemaakt van een vervoersbewijs als bedoeld in het vorige lid, dat niet vanwege de werkgever is vertrekt en waarvoor geen vergoeding van de werkgever is ontvangen, wordt een bedrag vergoed gelijk aan de kosten van een plaatsbewijs voor het traject dat met dit vervoerbewijs is afgelegd. Indien gedurende de periode van geldigheid meermalen van een dergelijk vervoerbewijs gebruik is gemaakt, mogen de bedoelde vergoedingen over die periode de prijs van het vervoerbewijs niet te boven gaan. Artikel 5 Reizen met eigen motorvoertuigen (met machtiging) met uitzondering van bromfietsen 1 2 3 4 Het gebruik tegen vergoeding van een eigen motorvoertuig met uitzondering van een bromfiets mag, indien voor dit gebruik door de werkgever machtiging of toestemming is verkregen, tegen vergoeding slechts geschieden indien de dienstreizen, die hiermee worden ondernomen niet of niet op doelmatige wijze met openbare middelen van vervoer kunnen worden verricht. Voor het verkrijgen van een machtiging, welke toekenning van een op basis van de kosten van gebruik van een eigen motorvoertuig berekende vergoeding inhoudt, moet worden voldaan aan de voorwaarde dat het belang van de instelling het gebruik van dit eigen vervoermiddel vordert. Indien voor het gebruik van een eigen motorvoertuig machtiging is verleend, bestaat voor het gebruik, behoudens het bepaalde in artikel 16, aanspraak op vergoeding naar het aantal gereden kilometers, volgens onderstaande tabel. Aantallen voor de dienst afgelegde kilometers per jaar Bedrag (per 1 juli 2002) per afgelegde kilometers voor het gebruik van een eigen motorvoertuig 1e t/m 10 000 km € 0,28 10 001e t/m 20 000 km € 0,20 20 001e en verdere € 0,18 Als aantal gereden kilometers wordt aangemerkt het aantal kilometers afgerond op het naasthogere gehele getal langs de kortste gebruikelijke weg gemeten van het punt waar de reis een aanvang nam, langs het reisdoel of de reisdoelen, naar het punt waar de reis eindigde. Zodra de werknemer wegens verandering van werkzaamheden of om een andere reden geen regelmatig gebruik van een eigen vervoermiddel meer behoeft te maken, vervalt de machtiging als bedoeld in het eerste lid, na afloop van de maand waarin het gebruik of het regelmatig gebruik is geëindigd. Artikel 6 Reizen met eigen vervoermiddelen (zonder machtiging) 1 2 Indien de werknemer er de voorkeur aan geeft zijn dienstreizen, die op doelmatige wijze per openbare middelen van vervoer kunnen worden verricht, per eigen vervoermiddel te ondernemen, wordt hiervoor door de werkgever, op wiens last de reizen worden ondernomen, toestemming verleend, tenzij het belang van de instelling zich daartegen verzet. Voor het gebruik van een eigen motorvoertuig voor reizen, als in het eerste lid, bedraagt de vergoeding, behoudens het bepaalde in de artikelen 7 en 10, € 0,10 per afgelegde kilometer. 49 Artikel 7 Geregeld herhaalde reizen Indien het bij geregeld herhaalde reizen voor de werkgever voordeliger zou zijn geweest wanneer de werknemer gebruik zou hebben gemaakt van een abonnementskaart of trajectkaart en dergelijke, wordt wanneer zulks te voorzien was een bedrag vergoed gelijk aan de prijs van zodanige kaart. Artikel 8 Medereizenden Indien de werknemer andere personen voor de dienst heeft vervoerd met toestemming van de werkgever, op wiens last die personen de dienstreis maakten, wordt hem, met inachtneming van artikel 9, voor ieder van die personen een vergoeding verleend als bedoeld in de artikelen 6 of 7. De medereizende heeft voor zichzelf geen aanspraak op vergoeding wegens reiskosten. Artikel 9 Maximumvergoeding De vergoeding voor het gebruik van het eigen motorvoertuig bedraagt in totaal nimmer meer dan de kilometervergoeding, berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, derde lid. Artikel 10 Reizen met een bromfiets De vergoeding voor het gebruik bij dienstreizen van een eigen bromfiets bedraagt, per kalenderjaar, voor de eerste 5000 kilometers € 0,11 per kilometer en vervolgens € 0,08 per afgelegde kilometer, met dien verstande dat voor geregeld herhaalde reizen met een dergelijk vervoermiddel een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 wordt verleend of, indien dat artikel geen toepassing kan vinden, bij voorkeur een vergoeding per maand, gebaseerd op een gemiddeld aantal per maand te rijden kilometers, wordt toegekend (bedragen per 1 juli 2002). Artikel 11 Reizen per fiets 1 2 Indien tegen het gebruik bij dienstreizen van een eigen fiets geen bezwaar bestaat wordt hiervoor een vergoeding verleend. De vergoeding bedoeld in het eerste lid bedraagt € 0,05 per gereden kilometer, met dien verstande dat voor het incidenteel dienstgebruik van een eigen fiets de vergoeding in de regel wordt beperkt tot de eventuele kosten van stalling en voor het geregeld en veelvuldig maken van dienstreizen met een dergelijk vervoermiddel bij voorkeur een vergoeding per maand wordt toegekend, welke bedraagt, voor een af te leggen afstand van gemiddeld: 150 tot en met 300 kilometer per maand € 12,17 301 tot en met 600 kilometer per maand € 19,48 601 of meer kilometers per maand € 29,20 (bedragen per 1 juli 2002). Artikel 12 Berekening aantal kilometers Voor de toepassing van de artikelen 6 tot en met 11 wordt het aantal kilometers berekend zoals in artikel 5, derde lid, is aangegeven. Het bepaalde in artikel 5, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Gehuurde vervoermiddelen 1 2 Indien het belang van de instelling dit vereist, of andere bijzondere omstandigheden aanwezig zijn, kan het gebruik van een gehuurd vervoermiddel worden toegestaan. Voor het gebruik van een dergelijk vervoermiddel wordt een vergoeding verleend. De vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt, met inachtneming van artikel 3, vijfde lid, op overeenkomstige wijze verleend als voor het gebruik van een eigen vervoermiddel naar gelang één der artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 10, of 11 ter zake van toepassing is. Artikel 14 Bijkomende reiskosten 1 Onder reiskosten worden mede begrepen de kosten voor het gebruik maken van een parkeerplaats, garage of stalling, bruggelden, overvaartgelden, tunnelgelden en dergelijke, met dien verstande, dat voor het gebruik van een motorvoertuig, waarvoor vergoeding wordt genoten 50 2 Op basis van de kosten van openbaar vervoer, de eerstbedoelde kosten slechts in aanmerking worden genomen, indien en voor zover deze ook verschuldigd zouden zijn geweest indien per openbare vervoermiddelen zou zijn gereisd. Artikel 15 Loonheffing Indien de vergoedingen als bedoeld in artikel 5, derde lid, de artikelen 6 tot en met 9, 13 en 14 van deze regeling geheel of gedeeltelijk op grond van of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 geacht worden tot het loon te behoren, zal daarop de daarover verschuldigde loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen in mindering worden gebracht. Artikel 16 Reizen voor gezinsbezoek Voor zover de te verrichten werkzaamheden dit toelaten mag tijdens een dienstreis, waarbij te bestemder plaatse moet worden overnacht, eenmaal per week voor gezinsbezoek naar de standplaats of woonplaats worden teruggekeerd, voor welke reizen vergoeding wordt verleend tot ten hoogste de kosten van openbaar vervoer. Verblijft het gezin, waartoe de werknemer behoort, tijdelijk buiten de woonplaats, dan worden reiskosten naar en van die verblijfplaats slechts vergoed voor zoveel deze niet meer bedragen dan die naar en van de woonplaats. Artikel 17 Verblijfkosten 1 2 3 4 5 6 7 8 Indien aan dienstreizen verblijfkosten zijn verbonden wordt hiervoor, behoudens het bepaalde in de artikelen 20 en 21, een vergoeding verleend. Bij de berekening van de vergoeding wegens verblijfkosten voor dienstreizen wordt voor zover niet anders bepaald uitgegaan van een vergoeding per etmaal en wordt voor de (resterende) delen van een etmaal een vergoeding per uur berekend, waarboven onder bepaalde voorwaarden toeslagen voor maaltijden en/of nachtverblijf worden toegekend. Indien de ingevolge het vorige lid berekende vergoeding voor een gewone dienstreis niet hoger is dan een tiende deel van de vergoeding per etmaal, vindt het bepaalde in dat lid geen toepassing, doch worden de in redelijkheid werkelijk gemaakte verblijfkosten vergoed. Deze vergoeding mag niet uitgaan boven die, welke zou zijn genoten indien het vorige lid wel toepassing zou vinden. Een op een overnachting berekende vergoeding voor verblijfkosten wordt slechts verleend, indien de werkzaamheden, tot welker uitvoering het reisplan strekt, redelijkerwijs niet kunnen worden volbracht zonder overnachting buiten de woning. Ten aanzien van dienstreizen, waarbij ter bestemde plaatse moet worden overnacht, wordt bij het vaststellen van de vergoeding voor verblijfkosten rekening gehouden met een korting bij voortgezet verblijf in dezelfde gemeente. Indien tijdens een dienstreis gelegenheid bestaat voeding en/of nachtverblijf van overheidswege te ontvangen, dient de werknemer daarvan gebruik te maken, tenzij hij aannemelijk kan maken, dat hij daarmede redelijkerwijze geen genoegen heeft kunnen nemen. Bij de berekening van de vergoeding wordt rekening gehouden met een vermindering wegens van overheidswege genoten voeding en/of nachtverblijf. Ten behoeve van de berekening wordt het tijdstip van aanvang en einde van de dienstreis, zoals aangegeven in artikel 3, vierde lid, geacht samen te vallen met: de aanvang van het lopende uur indien het aantal minuten op bedoeld tijdstip in dat uur verstreken dertig of minder bedraagt; het einde van het lopende uur indien het aantal minuten meer dan dertig bedraagt, en wordt de vergoeding per vol etmaal, vastgesteld op € 99.00 (bedrag per 1 juli 2002). Voor een resterend gedeelte van een etmaal, dan wel voor een gewone dienstreis van kortere duur dan een etmaal, wordt, behoudens in het geval bedoeld in het derde lid, een vergoeding per uur van 3/4 procent van de in het vorige lid genoemde etmaalvergoeding toegekend, waarboven een toeslag wordt verleend van: a 50% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een nachtverblijf in een daarvoor bestemde gelegenheid; b 6% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een ontbijt in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 6.00 tot 8.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt; c 10% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een middagmaal (lunch) in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 12.00 tot 14.00 uur geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt; d 16% van de etmaalvergoeding voor betaalde kosten van een avondmaaltijd (diner) in een daarvoor bestemde gelegenheid indien de tijd van 18.00 tot 20.00 geheel in het resterende gedeelte of in de dienstreis valt. Onder de vorengenoemde tijdstippen worden verstaan de tijdstippen na afronding van de tijdstippen van aanvang en einde van de dienstreis, zoals in het zevende lid is aangegeven. 51 Artikel 18 Gewone dienstreizen met een voortgezet verblijf in dezelfde gemeenten Bij een gewone dienstreis wordt na een voortgezet verblijf in dezelfde gemeente, nadat de in artikel 17, zevende lid, genoemde etmaalvergoeding voor tien etmalen is berekend, per vol etmaal een korting van vijftien procent toegepast. Voor de toepassing van deze korting wordt het verblijf in dezelfde gemeente geacht opnieuw te zijn aangevangen nadat het voor de dienstuitoefening noodzakelijk was vijf of meer achtereenvolgende etmalen in voorkomend geval met inbegrip van een weekeinde of algemeen erkende feestdagen uit die gemeente afwezig te zijn. Artikel 19 Korting voor verstrekking van overheidswege Indien en voor zover bij een gewone dienstreis voeding en/of nachtverblijf van overheidswege is genoten, wordt op de in artikel 17, zevende lid, genoemde etmaalvergoeding, onverminderd het bepaalde in artikel 18, een korting toegepast, onderscheidenlijk gelijk aan de in artikel 17, achtste lid genoemde toeslagen, dan wel worden de bedoelde toeslagen in gedeelten van een etmaal niet genoten. Eventueel betaalde kosten voor van overheidswege genoten voeding en/of nachtverblijf worden vergoed. Deze vergoeding treedt voor wat de toepassing van artikel 17, derde lid, betreft, in de plaats van een toeslag, als bedoeld in artikel 17, tweede lid. Artikel 20 Beperkingen en dienstreizen naar de woonplaats 1 2 3 Voor een dienstreis van kortere duur dan drie uren bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten. Voor de berekening van de vergoeding wegens verblijfkosten wordt onder tijdsduur van een dienstreis verstaan de tijdsduur berekend overeenkomstig artikel 17, zevende lid. Indien en voor zover de werknemer in de gelegenheid is geweest de maaltijd op de gebruikelijke plaats of in zijn woning te nuttigen heeft hij ter zake geen aanspraak op een maaltijdtoeslag. De werkgever kan in andere gevallen, waarin zulks redelijk is, bepalen, dat geen middagmaaltijdtoeslag wordt verleend. Indien een werknemer met gescheiden woon en standplaats vanuit zijn standplaats een dienstreis onderneemt naar een plaats in de nabijheid van zijn woning zodanig, dat het belang van de instelling toelaat, dat hij in zijn woning vertoeft, of dat hij zich uit zijn woning naar de plaats of plaatsen van zijn dienstverrichting kan begeven worden de reizen naar en uit de woning als afzonderlijke dienstreizen aangemerkt. Voor de tijd, dat de werknemer in zijn woning vertoeft bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten.4.Voorts bestaat geen aanspraak op vergoeding wegens verblijfkosten behoudens onvermijdelijk doorlopende kosten voor de tijd, gedurende welke de werknemer tijdens een dienstreis: a zich in verzekering, bewaring of voorlopige hechtenis heeft bevonden, dan wel door de rechter opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan; b voor verpleging of onderzoek is opgenomen geweest in een ziekeninrichting of in een bijzondere verplegingsinrichting. Artikel 21 Bijzondere omstandigheden 1 2 De werkgever kan een werknemer die ter uitvoering van dezelfde opdracht of voor hetzelfde doel, geheel of gedeeltelijk tezamen met een of meer betrokkenen die op grond van hun salaris in een hogere categorie zijn ingedeeld, een dienstreis moet maken of heeft gemaakt, indien daartoe aanleiding bestaat, toestaan geheel of gedeeltelijk vergoeding wegens reiskosten te declareren welke geldt voor de werknemer met wie hij tezamen in de hogere klasse heeft gereisd. De werknemer wiens verblijfkosten lager zijn dan de vergoeding die hij hiervoor zou mogen declareren en deswege een geringere vergoeding in rekening wenst te brengen, declareert het lagere bedrag en vermeldt zulks op zijn declaratie. Artikel 22 De reisdeclaratie 1 2 3 4 Voor het opmaken van de reisdeclaratie wordt gebruik gemaakt van een daartoe door de werkgever voorgeschreven formulier. De reisdeclaraties van de in een kalendermaand gemaakte dienstreizen worden bij voorkeur in één formulier samengevat en uiterlijk in de daarop volgende kalendermaand ingediend. De reisdeclaraties worden voldaan tot de bedragen, waarop volgens door de werknemer vermelde gegevens op grond van deze regeling aanspraak kan worden gemaakt. Evenwel worden daarbij geen wijzigingen in het voordeel van de werknemer aangebracht, indien en voor zover blijkt, dat met toepassing van artikel 21, tweede lid, een verminderde vergoeding in rekening is gebracht. Indien is afgeweken van de regelen die bij deze regeling zijn gesteld met betrekking tot de tijdstippen van aanvang en einde van de dienstreis, de wijze van reizen of ter zake van in rekening te brengen reis en verblijfkosten, wordt 52 5 het bedrag waarop aanspraak kan worden gemaakt, bepaald naar de te dien aanzien op de reisdeclaraties door de werkgever gewijzigde gegevens. Indien blijkt, dat de dienstreis niet met inachtneming van het belang van de instelling en deze regeling op de voor de werkgever minst kostbare wijze is uitgevoerd een en ander ter beoordeling van de werkgever wordt de reisdeclaratie zo nodig eveneens door de werkgever gewijzigd en zulks onder opgaaf van de reden aan de werknemer medegedeeld. Artikel 23 Voorschotten 1 2 3 Op verzoek van de werknemer wordt door de zorg van de werkgever op wiens last de dienstreis wordt gemaakt, een voorschot verleend tot ten hoogste het bedrag, dat naar schatting overeenkomstig de bepalingen van de regeling in rekening zal mogen worden gebracht: a voor één dienstreis; b voor de gedurende een maand te maken dienstreizen. Aan de werknemer, aan wie een voorschot per maand is verstrekt, wordt geen nieuw voorschot verleend alvorens een reisdeclaratie ter gehele of gedeeltelijke verrekening van het laatst ontvangen voorschot is ingediend. Het verstrekte voorschot wordt met de ingediende reisdeclaratie verrekend. Aan de werknemer, wiens werkkring het geregeld verrichten van dienstreizen meebrengt, wordt op diens verzoek door de werkgever een doorlopend voorschot verleend. Dit voorschot wordt zo spoedig mogelijk tot een gemiddeld per maand in rekening te brengen bedrag teruggebracht. De verrekening of terugbetaling heeft plaats in de maand volgende op die, waarin de omstandigheden, die tot het verlenen van het doorlopende voorschot hebben geleid, zijn beëindigd. 53 Uitvoeringsregeling 5 Werkgelegenheidsbeleid Artikel 1 Werkgelegenheidsgarantie De werkgever garandeert de werkgelegenheid van de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd. Artikel 2 Sociaal statuut 1 2 De werkgever hanteert een sociaal statuut dat erop is gericht de werkgelegenheid, de loopbaanperspectieven en de vrijwillige interne mobiliteit van werknemers te bevorderen. Daartoe worden in ieder geval de volgende instrumenten ingezet: a. een jaarlijkse reservering door de werkgever voor de uitvoering van het sociaal statuut, b. het voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken, c. het opstellen van persoonlijke ontwikkelingsplannen, d. het uitvoeren van actief scholingsbeleid, e. het uitvoeren van mobiliteitsbeleid, f. het aanbieden van vacatures bij de stichting aan interne kandidaten. Pas indien er intern geen geschikte kandidaten zijn, wordt extern geworven. De nadere bepaling en uitwerking van de instrumenten die in het kader van het sociaal statuut door de werkgever worden gehanteerd, vindt plaats in overeenstemming met het personeelsdeel van de GMR. Artikel 3 Sociaal plan 1 2 3 Indien de werkgever op grond van het meerjarenformatiebeleid aangeeft dat de werkgelegenheidsgarantie ondanks het bepaalde in de voorgaande artikelen niet meer is te handhaven en dit mogelijk leidt tot gedwongen ontslag, komt de werkgever in overleg met de centrales een sociaal plan overeen. Gedwongen ontslag is niet eerder mogelijk dan twee jaar nadat in het overleg met centrales overeenstemming is bereikt over de eerste fase van het sociaal plan. Indien partijen op aangeven van de werkgever vaststellen dat er sprake is van een noodsituatie kunnen partijen van de hiervoor genoemde bepalingen afwijken. 54 Uitvoeringsregeling 6 Integratie vso-vo In het kader van de integratie vso-vo gelden in aanvulling op hetgeen is geregeld in deze CAO de volgende bepalingen: 1. Werkgelegenheids- en salarisgarantie a b c De werkgelegenheids- en salarisgarantie heeft uitsluitend betrekking op de effecten van het vo-vso-beleid. Hieronder worden verstaan de werkgelegenheids- en salariseffecten voor zover deze samenhangen met omzetting van (i) het svo en/of (ii) het leerwegondersteunend onderwijs voortkomend uit het ivbo in OPDC en fusie van het svo met het vo in het kader van de operatie vmbo-zorg, op uiterlijk 1 augustus 2002. Indien gedurende de termijn van de garantie het schoolbestuur dan wel het samenwerkingsverband besluit tot herziening van de aanwezige zorgstructuur blijft de werkgelegenheids- en salarisgarantie van toepassing voor het personeel waarop deze reeds van toepassing was. Bij herziening van de zorgstructuur wordt over de rechtspositionele gevolgen overleg gevoerd met de centrales. De werkgelegenheids- en salarisgarantie wordt door het bevoegd gezag afgegeven op het moment van: - omzetting in OPDC van het svo of het leerwegondersteunend onderwijs voortkomend uit het ivbo dan wel - fusie van het svo met het vo. De garantie omvat al het svo- en vo-personeel dat op het moment van fusie dan wel omzetting in vaste dienst is van het schoolbestuur. De werkgelegenheids- en salarisgarantie geldt vijf jaar gerekend vanaf het moment genoemd onder b. Als in een samenwerkingsverband ten gevolge van het vo-vso-beleid sprake is van formatieve krimp bij het ene schoolbestuur en groei bij het andere schoolbestuur door welke omstandigheid dan ook, dan biedt het groeiende schoolbestuur de vacatures bij voorkeur aan het boventallig personeel aan dat in dienst is bij het krimpende schoolbestuur. Dit, nadat in het kader van voorrangsbenoemingen is voldaan aan op dat moment bestaande verplichtingen zoals de eigen wachtgeldersregeling en personele verplichtingen in het kader van de regeling bestuurlijke krachtenbundeling. 2. Mobiliteit a b c Teneinde de werkgelegenheids- en salarisgarantie adequaat in de praktijk vorm te kunnen geven, kan het noodzakelijk zijn personeel over te plaatsen tussen scholen, alsook tussen schoolbesturen. Daarbij onderzoekt de werkgever altijd eerst de mogelijkheden om via vrijwillige mobiliteit de boventalligheid te verminderen. Wanneer dit via vrijwilligheid niet in voldoende mate kan, is ook gedwongen mobiliteit mogelijk. Gedwongen mobiliteit kan de vorm krijgen van: onvrijwillige overplaatsing als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze CAO; ontslag bij het ene schoolbestuur met aansluitende herbenoeming bij het andere schoolbestuur; in dit geval hoeft voorafgaande aan het ontslag geen rddf-plaatsing plaats te vinden. Bij alle mobiliteit als bedoeld onder (a) en (b) gelden de volgende voorwaarden: er dient sprake te zijn van een passende functie, waarvan de maximumschaal en het carrièrepatroon tenminste overeenkomen met de voorafgaande functie, en die overigens qua inhoud en niveau zoveel mogelijk daarbij aansluit; de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 9.3, derde tot en met zevende lid van deze CAO / dan wel het sociaal statuut zijn van toepassing; een eventuele herbenoeming vindt plaats in vaste dienst in een structureel gewenste functie als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 van de CAO. de omvang van de nieuwe functie komt zoveel mogelijk overeen met die van de voorafgaande functie; voor zover de nieuwe functie kleiner is blijft de voorafgaande functie voor het resterende deel in stand; in het desbetreffende geval is het bepaalde omtrent deeltijdontslag in artikel 2.1 lid 6 en 9.2 lid 5 van deze CAO niet van toepassing; de werkgelegenheids- en salarisgarantie blijven voor de omvang van de oorspronkelijke functie van toepassing gedurende de daarvoor geldende termijn; bij deeltijdontslag en heraanstelling in een kleinere omvang dan de oorspronkelijke functie wordt de garantie bij de betrokken werkgevers ter grootte van de betrekkingsomvang aldaar in stand gehouden.Indien het mobiliteitsbeleid binnen bovenstaande kaders blijft, behoeft over de rechtspositionele gevolgen geen overleg met de centrales te worden gevoerd. 55 3. Zelfstandige scholen voor praktijkonderwijs a. b. Indien in de periode tot en met 1 augustus 2004 een fusie plaatsheeft tussen een zelfstandige school voor praktijkonderwijs en een school voor voortgezet onderwijs, dan zijn de bepalingen van artikel 1 (werkgelegenheids- en salarisgarantie) en artikel 2 (mobiliteit) van overeenkomstige toepassing. Indien door het bestuur van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs vrijwillig de keuze wordt gemaakt voor lumpsum bekostiging, dan geldt wat betreft de gevolgen van die keuze voor het personeel in vaste dienst een werkgelegenheids- en salarisgarantie. 4. Werkgelegenheids- en salarisgarantie in het kader van het (regionale) zorgbudget a. b. c. d. e. Het personeel in vaste dienst van de werkgever geniet een werkgelegenheids- en salarisgarantie van die werkgever met betrekking tot de invoering van het ‘gemengde bekostigingsmodel zorg’ en de wijziging van de inzet van het regionaal zorgbudget. Gegarandeerd wordt (voortzetting van) een benoeming in vaste dienst in een structureel gewenste functie als bedoeld in artikel 4.1 lid 1 van deze CAO waarvan de omvang, de maximumschaal en het carrièrepatroon tenminste overeenkomen met de functie die de werknemer direct voorafgaand aan de invoering van het "gemengde bekostigingsmodel zorg", resp. de wijziging van de inzet van het regionaal zorgbudget.bekleedde, en die overigens qua inhoud en niveau zoveel mogelijk daarbij aansluit. Bij het effectueren van de werkgelegenheids- en salarisgarantie blijven de afspraken gemaakt in het kader van bestuurlijke krachtenbundeling VO van kracht. Indien sprake is van negatieve werkgelegenheidseffecten bij de werkgever ten gevolge van wijziging van de leerlingstromen voortvloeiend uit besluitvorming over het regionale zorgbudget op het niveau van het samenwerkingsverband, dan bieden de werkgevers in het samenwerkingsverband waar formatieve groei plaatsheeft de vacatures bij voorkeur aan het boventallig personeel aan dat in dienst is bij de werkgever die met de negatieve werkgelegenheidseffecten wordt geconfronteerd. Daar waar voor het betrokken personeel rechtspositionele gevolgen (bijvoorbeeld reorganisatie) ontstaan door besluitvorming over de inzet van het geoormerkte regionale zorgbudget die niet worden afgedekt door genoemde werkgelegenheids- en salarisgarantie of overige bepalingen uit deze CAO, wordt hierover overleg gevoerd met de centrales. Indien in dit overleg wordt geconstateerd dat de werkgever deze rechtspositionele gevolgen niet in redelijkheid zelfstandig kan oplossen, dan wordt over de regeling van deze gevolgen gezamenlijk overleg met de centrales, op het niveau van het samenwerkingsverband gevoerd. Ten aanzien van de mobiliteit zijn de bepalingen van artikel 2 van toepassing. Voor de werknemer die werkzaam is aan een OPDC en die van daaruit werkzaamheden verricht ten behoeve van één of meer scholen: worden de als gevolg hiervan noodzakelijk gemaakte reiskosten vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten; wordt de als gevolg hiervan noodzakelijke reistijd verdisconteerd in de taakbelasting van de betrokken werknemer. 56 Uitvoeringsregeling 7 Beschikbaarheid parttimers Tenzij met de betreffende werknemer dan wel met de personeelsgeleding van de MR voor de gehele instelling, per functiecategorie of deel daarvan anders wordt overeengekomen, geldt voor de inzetbaarheid van deeltijders een beschikbaarheidsregeling conform de navolgende tabel: Werktijdfactor Maximaal aantal dagdelen Maximaal aantal dagen T/m 0,1000 T/m 0,2000 T/m 0,3000 T/m 0,4000 T/m 0,5000 T/m 0,6000 T/m 0,7000 T/m 0,8000 T/m 0,9000 > 0,9000 2 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 3 3 4 4 4 5 5 57 Uitvoeringsregeling 8 Taakbeleid Artikel 1 Begripsbepalingen Les Een les is een ingeroosterd moment waarop aan leerlingen kennis wordt overgedragen, begeleiding of ondersteuning in dienst van het onderwijskundig proces wordt gegeven, dan wel prestaties van één of meer leerlingen aan een mondeling of schriftelijk onderzoek worden onderworpen. De studielessen en begeleidingsuren en het surveilleren tijdens examens vallen onder het begrip les. De opvang van leerlingen tijdens afwezigheid van leraren tijdens excursieweken en de reguliere begeleiding van leerlingen tijdens excursies vallen eveneens onder het begrip les. Lessentaak Het totaal van de activiteiten die vallen onder het begrip les Lesweken Weken waarin de lessentaak wordt uitgevoerd. Lesvervangende taken De taken die in overleg met de P(G)MR als zodanig worden aangemerkt. Voorbereiding en nawerk Onder voorbereiding en nawerk wordt verstaan: alle rechtstreeks aan de les gerelateerde werkzaamheden zoals de lesvoorbereiding, het actualiseren van lesstof, het corrigeren en beoordelen van huiswerk, toetsen, examens en (profiel)werkstukken, alsmede het ontwerpen van toetsen en examens. Overige schoolweken Weken, niet zijnde lesweken, waarin school- en leerlinggebonden activiteiten plaatsvinden. In deze weken vallen ook de activiteiten die noodzakelijk zijn voor een goede voortgang bij het opstarten en afsluiten van het onderwijsproces. Artikel 2 Algemeen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 De werkgever voert een taakbelastingbeleid gebaseerd op de omvang van de normjaartaak van 1659 uur. Het schooljaar kent voor directieleden en het OOP in principe 42 werkweken. Voor leraren kent het schooljaar naast 60 vakantiedagen 180 lesdagen en een aantal overige schooldagen. Het taakbelastingbeleid is gericht op een evenwichtige spreiding van op te dragen werkzaamheden en werkdruk over het schooljaar van werknemers behorend tot eenzelfde functiecategorie. Binnen het taakbelastingbeleid wordt mede rekening gehouden met incidenteel voorkomende vervangingswerkzaamheden. Het verrichten van vervangingswerkzaamheden door leraren blijft zoveel mogelijk beperkt tot incidentele gevallen. In geval van verzuim waarvoor vervanging noodzakelijk wordt geacht, is de werknemer niet gehouden om onbetaald te vervangen anders dan gedurende de voorgeschreven wachtdagen en voor zover passend binnen de betrekkingsomvang. Via deze CAO komt een toetsingskader voor het bepalen van de taaklast tot stand. Verdere uitwerking van het taakbelastingbeleid wordt door de werkgever in overleg met de personeelsgeleding van de (G)MR vormgegeven. Een weging van lesvervangende taken en de overige taken zoals vergaderingen, organisatorische en leerlinggebonden activiteiten wordt door de werkgever vastgesteld na verkregen instemming van de personeelsgeleding van de (G)MR. In overleg met de personeelsgeleding van de MR wordt door de schooldirectie beleid geformuleerd ten aanzien van aanpassing van de opslag per les bij klassen/groepen groter en bij klassen/groepen aanzienlijk kleiner dan de in artikel 3 genoemde maximale leerlingenaantallen. Van het gevoerde taakbelastingbeleid wordt verslag gedaan in het sociaal jaarverslag. Artikel 3 Werkverdelings- en taakbeleid leraren 1 2 De maximale lessentaak van de leraar is: a. 750 klokuren aan lessen op 180 lesdagen indien met een 50-minutenrooster wordt gewerkt b. 730 klokuren op 180 lesdagen als een 45-minutenrooster wordt gehanteerd. De tijd voor voorbereiding en nazorg voor lessen wordt vastgesteld op: a. 75% van de lestijd (37,5 minuut) indien met een 50 minutenrooster wordt gewerkt b. 80% (36 minuten) als een 45-minutenrooster wordt gehanteerd. 58 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Onder toepassing van lid 1 en 2 geeft een leraar gemiddeld maximaal 25 lessen van 50 minuten of 27 lessen van 45 minuten per week. Leraren in het eerste jaar van hun aanstelling bij het onderwijs krijgen een vermindering van hun lessentaak overeenkomend met 1 lesuur bij een werktijdfactor tussen de 0,5 fte en 1,0 fte. Deze vermindering wordt alleen toegekend als er vooraf afspraken gemaakt zijn met de schoolleiding over een scholings-/begeleidingstraject. Bij klassen- en groepssplitsingen wordt, bij de prognose, uitgegaan van de volgende maximale leerlingenaantallen per groep: - havo/vwo 32 - vmbo-TL 30 - vmbo (overig) 28 - ISK/CONVOA/LWO/OPDC 16. Op eigen verzoek kan een leraar, indien dit niet leidt tot verdringing van anderen, binnen een normbetrekking met 26 lessen van 50 minuten of 28 lessen van 45 minuten worden belast. In voorkomende gevallen worden afspraken telkens voor één schooljaar gemaakt, schriftelijk vastgelegd en door de leraar voor akkoord getekend. Uitsluitend op eigen verzoek en met instemming van de directie kan een leraar binnen een normbetrekking met 27 lessen van 50 minuten worden belast. In voorkomende gevallen worden afspraken telkens voor één schooljaar gemaakt, schriftelijk vastgelegd en door beide partijen voor akkoord getekend. De tijd voor voorbereiding en nazorg wordt voor de leraar die binnen de normjaartaak kiest voor een gemiddelde lessentaak van 26 of 27 lessen van 50 minuten of 28 lessen van 45 minuten, voor het 26e en 27e, resp. 28e lesuur vastgesteld op 100%. De verhoogde opslag als bedoeld in lid 7 geldt niet voor lessen die aan een leraar worden opgedragen i.v.m. deelname aan de regeling spaarverlof. De niet-lesgebonden taken van de leraar worden na overleg door de schoolleiding vastgesteld. Binnen de normjaartaak wordt 166 klokuur aangemerkt als uren ter bevordering van de eigen deskundigheid. De invulling van 50% van de uren voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer bepaald, in relatie met het scholingsbeleid en het persoonlijk ontwikkelingsplan. Over de besteding van de volledige 166 klokuur legt de leraar verantwoording af aan de schoolleiding tijdens een functioneringsgesprek. Artikel 4 Taakbeleid onderwijsondersteunend personeel 1 2 3 4 5 6 De werkgever stelt taakbelastingbeleid vast voor het onderwijsondersteunend personeel, waarbij in het bijzonder aandacht wordt gegeven aan de activiteiten van het onderwijsondersteunend personeel die tot een direct contact met leerlingen leiden. Voor leden van het onderwijsondersteunend personeel die zijn benoemd in een functie waarin sprake is van lesgebonden of behandeltaken in groepsverband, wordt bij de toedeling van deze taken een maximum in acht genomen van 800 klokuren op jaarbasis. Voor leden van het onderwijsondersteunend personeel die zijn benoemd in een functie waarin sprake is van lesgebonden of behandeltaken in relatie tot een individuele leerling wordt bij de toedeling van deze taken een maximum in acht genomen van 823 klokuren op jaarbasis. Voor leden van het onderwijsondersteunend personeel die zijn benoemd in een functie waarin sprake is van lesgebonden of behandeltaken wordt binnen de normjaartaak 166 klokuur aangemerkt als uren ter bevordering van de eigen deskundigheid. De invulling van 50% van de uren voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer bepaald, in relatie met het scholingsbeleid en het persoonlijk ontwikkelingsplan.Over de besteding van de volledige 166 klokuur legt de werknemer verantwoording af aan de schoolleiding tijdens een functioneringsgesprek. Binnen de normjaartaak van het overig onderwijsondersteunend personeel en directie wordt 5% aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering. De invulling van de uren voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en werknemer bepaald, in relatie met het scholingsbeleid en het persoonlijk ontwikkelingsplan. In onderling overleg tussen de werkgever en de individuele werknemer kan van de bepalingen in dit artikel worden afgeweken, met dien verstande dat een afspraak over afwijkingen van de bepalingen in dit artikel: - schriftelijke instemming behoeft van de individuele werknemer, - telkens voor ten hoogste één schooljaar wordt gemaakt, - niet leidt tot verdringing van anderen. 59 Toelichting 1 Vergelijking “nieuw” en “oud”: Leraar 1 (oud) Leraar 1 (nieuw) Leraar 2 (oud) Leraar 2 (nieuw) Leraar 3 (nieuw) 26 lessen, 50 minuten Lessentaak Deskundigheidsbevordering Overige gefaciliteerde taken 25 lessen, 50 minuten Lessentaak Deskundigheidsbevordering Overige gefaciliteerde taken 27 lessen, 45 minuten Lessentaak Deskundigheidsbevordering Overige gefaciliteerde taken 27 lessen, 45 minuten Lessentaak Deskundigheidsbevordering Overige gefaciliteerde taken 27 lessen, 50 minuten 25 lessen 2 lessen Deskundigheidsbevordering Overige gefaciliteerde taken [38 x 26 x (50+30)]:60 klokuur incl. opstarten/afronden schooljaar Totaal [36 x 25 x (50+37,5)]:60 klokuur incl. opstarten/afronden schooljaar Totaal [38 x 27 x (45+30)]:60 klokuur incl. opstarten/afronden schooljaar Totaal [36 x 27 x (45+36)]:60 klokuur incl. opstarten/afronden schooljaar Totaal [36 x 25 x (50+37,5)]:60 klokuur [36 x 2 x (50+50)]:60 klokuur incl. opstarten/afronden schooljaar Totaal 2001/2002 1317,5 klokuur 166 klokuur 175,5 klokuur 1659 klokuur 2002/2003 1312,5 klokuur 166 klokuur 180,5 klokuur 1659 klokuur 2001/2002 1282,5 klokuur 166 klokuur 211,5 klokuur 1659 klokuur 2002/2003 1312 klokuur 166 klokuur 181 klokuur 1659 klokuur 2002/2003 1312,5 klokuur 120 klokuur 166 klokuur 60,5 klokuur 1659 klokuur 60 Toelichting 2 De definitie van de lessentaak geeft aan dat naast de reguliere "vaklessen" ook andere ingeroosterde momenten, waarbij sprake is van leerlinggebonden werkzaamheden, worden meegerekend in het maximale aantal lessen per week. Hiermee wordt beoogd recht te doen aan de situatie dat op grond van onderwijskundige ontwikkelingen de traditionele vorm van een les is gewijzigd. Voorbeelden hiervan zijn studielessen, begeleidingsuren Tweede Fase, lessen interne opvangklas etc. In het kader van taakbelastingbeleid is het gewenst deze ingeroosterde momenten mee te nemen in het bepalen van de maximale belasting in lessen per week. Om de vrijgevallen tijd door vermindering van de lessentaak daadwerkelijk te kunnen benutten voor het direct uit het geven van de lessen voortvloeiende voor- en nawerk, is een opslagfactor voor de lessentaak geformuleerd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat bij een volledige lessentaak, een vast deel binnen de normjaartaak is besteed. Deze benaderingswijze betekent dat er bij een 50 minutenrooster in de jaartaak 750 klokuur voor de lessentaak vastligt en er 562,5 uur beschikbaar is ten behoeve van voorbereiding en nawerk. Binnen de normjaartaak is daarmee 1312,5 uur vastgelegd. Bij een 45 minutenrooster is er 730 klokuur voor de lessentaak vastgelegd en is er 582 uur aan voorbereiding en nawerk beschikbaar, waarmee 1312 uur is vastgelegd. Nadrukkelijk dient hier te worden gesteld dat de lessentaak gerelateerd is aan de werkweek, terwijl de opslagfactor de voorbereiding en het nawerk over het gehele schooljaar uitdrukt. In de uitvoering zullen er per school en/of sectie verschillen bestaan. Ook zullen er door de wijze van definiëren van de lessentaak ingeroosterde momenten zijn, waarbij beperkt of zelfs geen sprake is van voorbereiding en nawerk. In overleg met de Personeelsgeleding van de MR wordt per school vastgesteld welke momenten dit betreft en tot welke meetelling dit leidt binnen de 562,5 klokuur, respectievelijk 582 klokuur. Voor deeltijders dient analoog te worden geredeneerd: Indien 11 lessen van 50 minuten worden gegeven, dan bedraagt de component ten behoeve van voorbereiding en nazorg 11/25 * 562,5 klokuur = 247,5 klokuur. Bij 11 lessen van 45 minuten 11/27 * 582 klokuur = 237 klokuur Onder het begrip “overige gefaciliteerde taken” zijn o.a. oudergesprekken, rapportvergaderingen, sectievergaderingen, APV’s, functioneringsgesprekken etc. ondergebracht. Dit omvat dus componenten die een belasting met zich meebrengen die afhankelijk is van de betrekkingsomvang van de leraar en onderdelen die ongeacht de omvang van de aanstelling voor iedere leraar evenveel tijd kosten. De honorering van deze laatste categorie dient derhalve in de jaartaak plaats te vinden via een vaste voet. Ook hier wordt in overleg met de Personeelsgeleding van de MR per school het aantal uren bepaald. Deze worden besteed binnen de component van 180,5 of 181 uur. 61 Uitvoeringsregeling 9 Invoering FUWA VO 2002 Differentiatie functie leraar In het kader van deze CAO kiest de Stichting er voor om aan te sluiten bij de adviezen in het rapport van de Commissie Van Rijn. Derhalve wordt uitgegaan van drie leraarsfuncties: LB, LC en LD. De Stichting streeft ernaar om in de periode 1 augustus 2002 – 1 augustus 2005 het aantal LC-functies te laten toenemen tot minimaal 10 % van het aantal fte’s voor de formatie van de functiegroep leraren. Over de realisering daarvan wordt (in het bestuursformatieplan) jaarlijks gerapporteerd in het overleg met de GMR en de personeelsvakcentrales. Het percentage LD-functies zal minimaal gelijk blijven aan het niveau van 31-07-2002. Invoering FUWA VO 2002 1 2 3 4 5 6 Het nieuwe functiebouwwerk omvat de beschrijving en waardering van voorbeeldfuncties voor management, leraren en onderwijsondersteunend personeel conform FUWA VO 2002. De kwalitatieve en kwantitatieve formatie wordt, met inachtneming van de geldende overlegverplichtingen, vastgesteld door de werkgever. Vanaf l augustus 2003 dient de waardering van alle in de formatie door de werkgever opgenomen functies gebaseerd te zijn op FUWA VO 2002. Indien FUWA VO 2002 later wordt ingevoerd, geldt FUWA VO 2002 met terugwerkende kracht en wel vanaf 01-08-2003. Deze waardering kan voor het personeel dat op 31 juli en 1 augustus 2003 in vaste dienst is benoemd, niet leiden tot een verslechtering van het salaris en het salarisuitzicht. Voor het OOP vindt het waarderingsonderzoek versneld plaats waarbij niet-voorbeeld functies z.s.m. zullen worden gewaardeerd met als uiterste datum 1 augustus 2003. Onderdeel van de afspraken is ook de inschakeling van gecertificeerde adviseurs voor het waarderen van nietvoorbeeldfuncties. De stichting stelt een interne bezwarencommissie functiebeschrijving en functiewaardering in. Deze commissie bestaat uit drie personen, één voorgedragen door de personeelsgeleding van de GMR, één op voordracht van het bestuur en één gezamenlijk voorgedragen externe voorzitter. De huidige systematiek waarin leraren met de taak coördinator of afdelingsleider een toelage ontvangen, is niet conform de CAO en dient uiterlijk per 1 augustus 2003 te worden verlaten door het waarderen van deze functie conform FUWA VO 2002. Voor het schooljaar 2002/2003 dient in overleg met de PGMR een overgangsregeling voor de huidige coördinatoren en afdelingsleiders te worden getroffen. Daarbij heeft de stichting een maximale inspanningsverplichting uiterlijk op 1 augustus 2003 zowel op bestuursniveau als op schoolniveau de totale uitgaven ten behoeve van het management en de managementondersteunende functies gelijk of lager te laten zijn dan de inkomsten voor de categorie directie. 62 Deel III BIJLAGEN 63 Bijlage A1 Carrièrepatronen functies directie loonpeil 1 juli 2002 Schaal 10-functie Schaal Maand Salaris Schaal 11-functie Schaal Maand Salaris Schaal 12-functie Schaal Maand Salaris Schaal 13-functie Schaal maand salaris 810101010101010101010101010- 10101010101010111111111111111111111111- 1111111111111212121212121212121212- 1212121212131313131313131313- 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1973 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285 0 1 2 3 4 5 6 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3834 0 1 2 3 4 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2791 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 Schaal 14-functie Schaal Maand Salaris Schaal 15-functie Schaal Maand Salaris Schaal 16-functie Schaal Maand Salaris 131314141414141414141414- 14141415151515151515151515- 15151516161616161616161616- 0 1 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 3884 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 0 1 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710 0 1 2 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 0 1 2 3 4 5 6 7 8 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4730 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710 5892 6079 6273 64 Bijlage A2 Carrièrepatronen functies onderwijzend personeel Loonpeil 1 juli 2002 LB-Functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Maand Salaris 2150 2197 2244 2291 2338 2385 2432 2479 2526 2572 2618 2665 2712 2759 2864 2969 3074 3179 3285 LC-Functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Maand Salaris 2162 2267 2373 2463 2555 2647 2738 2829 2920 3012 3104 3195 3286 3377 3469 3560 3652 3743 3834 LD-Functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 Maand Salaris 2171 2299 2428 2555 2684 2812 2923 3033 3144 3255 3365 3476 3586 3698 3808 3919 4029 4139 4250 4361 LEV-Functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Maand Salaris 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 4423 4547 4671 4730 De leraren, die op 31-7-2001 in de 'oude' CV-schaal volgens één van de nrs. 13, 14, 15, 16 of 17 bezoldigd werden en minimaal 60 dagen hebben gewerkt, hebben voor het schooljaar 2001-2002 een salarisgarantie op nr. 14, 15, 16, 17 of 18 van de 'oude CV-schaal. Deze salarisgaranties voor de nrs. 14, 15, 16, 17 en 18 worden per 1-7-2002: 14* 3390 17* 3688 15* 3491 18* 3783 16* 3589 65 Loonpeil 1 augustus 2002 LB-functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Maand Salaris 2150 2201 2251 2302 2352 2403 2454 2504 2555 2606 2656 2707 2757 2863 2968 3074 3179 3285 LC-functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Maand Salaris 2162 2267 2373 2469 2567 2664 2762 2860 2957 3055 3152 3250 3347 3445 3542 3639 3737 3834 LD-functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Maand Salaris 2171 2299 2428 2556 2686 2814 2943 3072 3201 3329 3459 3587 3716 3845 3974 4103 4232 4361 LEV-functie Regel 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Maand Salaris 3390 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4300 4361 4423 4547 4671 4730 66 Bijlage A3 Carrièrepatronen functies OOP loonpeil 1 juli 2002 Schaal 1-functie Schaal 2-functie Schaal Maand schaal maand Salaris salaris 1111111- 0 1 2 3 4 5 6 1294 1349 1404 1430 1460 1490 1529 22222222- 0 1 2 3 4 5 6 7 1322 1378 1430 1490 1529 1574 1628 1681 Schaal 3-functie Schaal Maand Salaris Schaal 4-functie Schaal Maand salaris 233333333- 34444444444- 0 2 3 4 5 6 7 8 9 1322 1430 1490 1574 1628 1681 1731 1782 1830 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1349 1404 1460 1529 1628 1681 1731 1782 1830 1879 1926 Schaal 5-functie Schaal Maand Salaris Schaal 6-functie schaal maand salaris Schaal 7-functie Schaal Maand Salaris Schaal 8-functie Schaal Maand Salaris 445555555555- 55666666666- 666777777777- 7778888888888- 0 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1378 1404 1490 1574 1681 1731 1782 1830 1879 1926 1973 2023 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1430 1490 1681 1782 1830 1879 1926 1973 2023 2073 2120 0 1 2 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1529 1574 1681 1879 1973 2023 2073 2120 2171 2223 2277 2338 0 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1731 1782 1879 2073 2171 2277 2338 2394 2443 2496 2550 2598 2645 Schaal 9-functie Schaal Maand Salaris Schaal 10-functie schaal maand salaris Schaal 11-functie Schaal Maand Salaris Schaal 12-functie Schaal Maand Salaris 8899999999- 8101010101010101010101010- 101010101010101111111111111111111111- 11111111111112121212121212121212- 0 1 1 2 3 4 5 6 7 8 1973 2073 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1973 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2791 2897 2991 3086 3179 3285 0 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 2073 2171 2277 2394 2496 2598 2695 2897 2991 3086 3179 3285 3390 3491 3589 3688 3783 3834 0 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 2791 2897 2991 3086 3179 3285 3491 3589 3688 3783 3884 3982 4078 4177 4306 4361 67 Schaal 13-functie Schaal Maand Salaris Schaal 14-functie Schaal maand salaris Schaal 15-functie Schaal Maand Salaris Schaal 16-functie Schaal Maand Salaris 12121212121313131313131313- 1313141414141414141414- 141414151515151515151515- 151515161616161616161616- 0 1 2 3 4 1 2 3 4 5 6 7 8 3390 3491 3589 3688 3783 3982 4078 4177 4300 4423 4547 4671 4730 0 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 3884 3982 4177 4306 4423 4547 4671 4794 4925 5059 5197 0 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 4078 4177 4306 4547 4671 4794 4925 5059 5197 5362 5534 5710 0 1 2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 4423 4547 4671 4925 5059 5197 5362 5534 5710 5892 6079 6273 68 Bijlage A4.1 Carrièrepatronen in- en doorstroombanen loonpeil 1 juli 2002 Schaal 1-functie Schaal At-1 At-2 1-0 1-1 1-2 1-3 1-4 1-5 1-6 maandsalaris 1231,80 1257 1294 1349 1404 1430 1460 1490 1529 Bijlage A4.2 Carrièrepatroon leraar in opleiding loonpeil 1 juli en 1 augustus 2002 Leraar in Opleiding Schaal LD1 maandsalaris 2171 69 Bijlage A5.1 Conversietabel artikel 5.25: carrièrepatronen leraren VO per 1 augustus 2002 Schaal LB Situatie oud patroon 31-7-02 Nr. bedrag 1 2150 2 2197 3 2244 4 2291 5 2338 6 2385 7 2432 8 2479 9 2526 10 2572 11 2618 12 2665 13 2712 14 2759 15 2864 16 2969 17 3074 18 3179 19 3285 Periodiek in oud patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2197 3 2244 4 2291 5 2338 6 2385 7 2432 8 2479 9 2526 10 2572 11 2618 12 2665 13 2712 14 2759 15 2864 16 2969 17 3074 18 3179 19 3285 19 3285 Inpassing in nieuw patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2201 3 2251 4 2302 5 2352 6 2403 7 2454 8 2504 9 2555 10 2606 11 2656 12 2707 13 2757 14 2863 15 2968 16 3074 17 3179 18 3285 18 3285 18 3285 Schaal LC (voorheen CV) Situatie 'oud' patroon 31-7-02 Nr. bedrag 1 2162 2 2267 3 2373 4 2463 5 2555 6 2647 7 2738 8 2829 9 2920 10 3012 11 3104 12 3195 13 3286 14 3377 15 3469 16 3560 17 3652 18 3743 19 3834 Periodiek in 'oud' patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2267 3 2373 4 2463 5 2555 6 2647 7 2738 8 2829 9 2920 10 3012 11 3104 12 3195 13 3286 14 3377 15 3469 16 3560 17 3652 18 3743 19 3834 19 3834 Inpassing in nieuw patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2267 3 2373 4 2469 5 2567 6 2664 7 2762 8 2860 9 2957 10 3055 11 3152 12 3250 13 3347 14 3445 15 3542 16 3639 17 3737 18 3834 18 3834 18 3834 14* 15* 16* 17* 18* 15 16 17 18 19 15 16 17 18 18 3390 3491 3589 3688 3783 3469 3560 3652 3743 3834 3542 3639 3737 3834 3834 *De 'oude' LCV-schaal was tot 1 augustus 2002 bij de nrs.14 t/m 18 gunstiger dan de nieuwe LC-schaal Vanaf 1 augustus 2002 is voor alle betrokkenen de LC-schaal van toepassing. 70 Schaal LD Situatie oud patroon 31-7-02 Nr. bedrag 1 2171 2 2299 3 2428 4 2555 5 2684 6 2812 7 2923 8 3033 9 3144 10 3255 11 3365 12 3476 13 3586 14 3698 15 3808 16 3919 17 4029 18 4139 19 4250 20 4361 Periodiek in oud patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2299 3 2428 4 2555 5 2684 6 2812 7 2923 8 3033 9 3144 10 3255 11 3365 12 3476 13 3586 14 3698 15 3808 16 3919 17 4029 18 4139 19 4250 20 4361 20 4361 Inpassing in nieuw patroon 1-8-02 nr. bedrag 2 2299 3 2428 4 2556 5 2686 6 2814 7 2943 8 3072 9 3201 10 3329 11 3459 12 3587 13 3716 14 3845 15 3974 16 4103 17 4232 18 4361 18 4361 18 4361 18 4361 71 BIJLAGE A5.2 Conversietabellen artikel 5.2 Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-4-85 tot 1-8-91 3. Carrièrepatroon in de periode 1-8-91 tot 1-8-97 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-97 tot 1-3-01 5. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 6. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01tot 1-8-02 7. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting). Schaal LB (voor 1 maart 2001 maximumschaal 10) Loonpeil 1 juli 2002 1 2 2 3 4 5 1731 7.0 1782 7.1 1 2 1 1879 7.2 2 3 2 1973 7.3 3 4 3 2023 7.4 4 5 4 2073 7.5 8.1 5 6 5 2120 7.6 6 7 6 2171 7.7 8.2 8.2 8 7 2223 7.8 2277 7.9 8.3 8.3 9 8 2338 7.10 8.4 8.4 10 9 2394 8.5 8.5 11 10 2443 8.6 8.6 12 11 2496 8.7 8.7 13 12 2550 8.8 8.8 14 13 2598 8.9 8.9 15 14 2645 8.10 8.10 16 15 2695 9.5 9.5 9.5 16 2791 9.6 9.6 9.6 17 2897 9.7 9.7 9.7 18 2991 9.8 9.8 9.8 19 3086 10.10 10.10 10.10 20 3179 10.11 10.11 10.11 21 3285 10.12 10.12 10.12 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 7 1 1 2 3 4 5 6 7 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18 18 18 72 Schaal LC/CV (voor 1 maart 2001 maximumschaal 11) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-8-96 tot 1-8-97 3. Carrièrepatroon in de periode 1-8-97 tot 1-8-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 5. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting). Loonpeil 1 juli 2002 1 2 2073 2171 10.0 2277 10.1 2394 10.2 2496 10.3 2598 10.4 2695 10.5 2791 10.6 2897 10.7 2991 10.8 3086 10.9 3086 10.10 3179 10.11 3285 10.12 3390 11.6 3491 11.7 3589 11.8 3688 11.9 3783 11.10 3834 11.11 3 10.0 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.10 10.11 10.12 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 11 12 13 14 15 16 17 18 19 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 11 12 13 14 15 16 17 18 18 73 Schaal LD (voor 1 maart 2001 maximum schaal 12) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-4-85 tot 1-9-89 3. Carrièrepatroon in de periode 1-9-89 tot 1-03-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 5. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 6. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-8-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting). Loonpeil 1 juli 2002 1 2 2 2073 10.0 2171 10.1 2277 10.2 2394 10.3 2496 10.4 2598 10.5 2695 10.6 2791 10.7 11.0 2897 10.8 11.1 2991 10.9 11.2 3086 10.10 11.3 3179 10.11 11.4 3285 10.12 11.5 3390 11.6 3491 11.7 3589 11.8 3688 11.9 3783 11.10 3834 11.11 3884 12.3 3982 12.4 4078 12.5 4177 12.6 4300 12.7 4361 12.8 3 10.0 of 1 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 10.7 10.8 10.9 10.10 10.11 10.12 3 1 11.0 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 11.8 11.9 11.10 11.11 12.5 12.6 12.7 12.8 12.9 12.10 4 1 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 22 5 1 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 20 20 20 6 1 2 3 4 5 6 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 18 18 18 18 18 74 Schaal LEV (voor 1 maart 2001 maximumschaal 13) Inhoud van de kolommen 1. Werkzaam voor 1-4-85 2. Carrièrepatroon in de periode 1-8-96 tot 1-3-01 3. Carrièrepatroon in de periode 1-3-01 tot 1-8-01 4. Carrièrepatroon in de periode 1-8-01 tot 1-8-02 5. Positie laatstgenoten salaris in het vanaf 1-08-02 geldende carrièrepatroon (horizontale omzetting). Loonpeil 1 juli 2002 1 2 3390 12.0 3491 12.1 3589 12.2 3688 12.3 3783 12.4 3884 12.5 3982 12.6 4078 12.7 4177 12.8 4300 12.9 4361 12.10 4423 13.5 4547 13.6 4671 13.7 4730 13.8 3 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 5 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 75 Bijlage A5.3 Omrekentabel behorende bij artikel 5.3 en 5.7 Loonpeil 1 juli 2002 1 2 3 4 LSN factor LSN LSN =< > =< 2002 jan/jun 2001 mrt/dec 2001 jan/feb 2000 mrt/dec 2000 jan/feb 1999 febr/dec 1999 jan 1998 dec 1998 aug/nov 1998 jan/jul 1997 aug/dec 1997 apr/jul 1997 jan/mrt 1996 apr/dec 1996 jan/mrt 1995 okt/dec 1995 jan/okt 1994 jan/dec 1993 okt/dec 1993 jan/sept 1992 apr/dec 1992 jan/mrt 1991 apr/dec 1991 jan/mrt 1990 apr/dec 1990 jan/mrt 1989 jan/dec 1988 jan/dec 1987 sep/dec 1987 jan/aug 1986 jan/dec 1985 jun/dec 1985 jan/mei 1984 jan/dec 1983 jan/dec 1982 jul/dec 1982 jan/jun 1981 jul/dec 1981 jan/jun 1980 jul/dec 1980 jan/jun 1979 jul/dec 1979 mei/jun 1979 jan/apr 1978 aug/dec 1978 jun/jul 1978 jan/mei 1977 aug/dec 1977 apr/jul 1977 jan/mrt 1976 jul/dec 1976 jan/jun 2510 2479 2413 2368 2293 2293 2237 2237 2226 2193 2177 2171 2155 2155 2132 2132 2118 2037 2037 1995 1975 1917 1917 1854 1854 1807 1807 1794 1794 1787 1787 1787 1625 1625 1675 1675 1650 1594 1546 1529 1538 1505 1484 1449 1449 1435 1407 1389 1338 1276 1276 1222 1,0200 1,0328 1,0610 1,0812 1,1165 1,1165 1,1445 1,1445 1,1501 1,1674 1,1760 1,1793 1,1880 1,1880 1,2008 1,2008 1,2088 1,26 1,26 1,28 1,30 1,34 1,34 1,38 1,38 1,42 1,42 1,43 1,43 1,43 1,43 1,43 1,58 1,58 1,53 1,53 1,55 1,61 1,66 1,67 1,66 1,70 1,73 1,77 1,77 1,78 1,82 1,84 1,91 2,01 2,01 2,10 2510 2479 2413 2368 2293 2293 2237 2237 2226 2193 2177 2171 2155 2155 2132 2132 2118 2037 2037 1995 1975 1917 1917 1854 1854 1807 1807 1794 1794 1787 1787 1787 1625 1625 1675 1675 1650 1594 1546 1529 1538 1505 1484 1449 1449 1435 1407 1389 1338 1276 1276 1222 3116 3077 2994 2939 2846 2846 2777 2777 2763 2722 2702 2695 2675 2675 2646 2646 2629 2577 2577 2524 2499 2427 2427 2347 2347 2288 2288 2272 2272 2263 2263 2263 2057 2057 2121 2121 2089 2018 1958 1936 1948 1906 1880 1836 1836 1818 1782 1759 1695 1617 1617 1548 5 factor 6 LSN > 7 LSN =< 8 factor 9 LSN > 10 factor 1,0200 1,0328 1,0610 1,0812 1,1165 1,1165 1,1445 1,1445 1,1501 1,1674 1,1760 1,1793 1,1880 1,1880 1,2008 1,2008 1,2088 1,23 1,23 1,26 1,27 1,31 1,31 1,35 1,35 1,39 1,39 1,40 1,40 1,40 1,40 1,40 1,55 1,55 1,50 1,50 1,52 1,57 1,62 1,64 1,63 1,67 1,69 1,73 1,73 1,75 1,78 1,81 1,88 1,97 1,97 2,05 3116 3077 2994 2939 2846 2846 2777 2777 2763 2722 2702 2695 2675 2675 2646 2646 2629 2577 2577 2524 2499 2427 2427 2347 2347 2288 2288 2272 2272 2263 2263 2263 2057 2057 2121 2121 2089 2018 1958 1936 1948 1906 1880 1836 1836 1818 1782 1759 1695 1617 1617 1548 3418 3376 3285 3224 3123 3123 3046 3046 3031 2987 2964 2957 2935 2935 2903 2903 2884 2828 2828 2770 2742 2663 2663 2575 2575 2510 2510 2492 2492 2482 2482 2482 2257 2257 2326 2326 2292 2214 2148 2124 2137 2091 2063 2014 2014 1994 1955 1930 1859 1774 1774 1698 1,0200 1,0328 1,0610 1,0812 1,1165 1,1165 1,1445 1,1445 1,1501 1,1674 1,1760 1,1793 1,1880 1,1880 1,2008 1,2008 1,2088 1,21 1,21 1,23 1,24 1,28 1,28 1,32 1,32 1,37 1,36 1,36 1,36 1,37 1,37 1,37 1,49 1,49 1,46 1,46 1,47 1,52 1,57 1,59 1,57 1,61 1,64 1,67 1,67 1,69 1,73 1,75 1,81 1,89 1,89 1,99 3418 3376 3285 3224 3123 3123 3046 3046 3031 2987 2964 2957 2935 2935 2903 2903 2884 2828 2828 2770 2742 2663 2663 2575 2575 2510 2510 2492 2492 2482 2482 2482 2257 2257 2326 2326 2292 2214 2148 2124 2137 2091 2063 2014 2014 1994 1955 1930 1859 1774 1774 1698 1,0200 1,0328 1,06 1,0611 1,0956 1,0956 1,1229 1,1229 1,1285 1,1455 1,1541 1,1570 1,1656 1,1656 1,1787 1,1787 1,1859 1,18 1,18 1,20 1,22 1,25 1,25 1,29 1,29 1,34 1,33 1,33 1,33 1,34 1,34 1,34 1,45 1,45 1,42 1,42 1,43 1,48 1,53 1,55 1,53 1,57 1,60 1,63 1,63 1,65 1,69 1,71 1,76 1,84 1,84 1,93 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 76 1975 aug/dec 1975 jan/jul 1974 jul/dec 1974 apr/jun 1974 jan/mrt 1973 aug/dec 1973 jan/jul 1972 apr/dec 1972 jan/mrt 1971 jul/dec 1971 apr/jun 1971 jan/mrt 1970 jan/dec 1969 jul/dec 1969 jan/jun 1968 mei/dec 1968 jan/apr 1967 jul/dec 1967 jan/jun 1966 jan/dec 1965 jul/dec 1965 jan/jun 1964 jan/dec 1963 jan/dec 1962 jan/dec 1 LSN =< 2 factor 3 LSN > 4 LSN =< 5 factor 6 LSN > 7 LSN =< 8 factor 9 LSN > 10 factor 1222 1105 1058 1001 972 940 882 806 775 754 721 714 657 623 612 575 567 548 540 503 447 447 409 356 331 2,10 2,32 2,42 2,56 2,63 2,72 2,90 3,18 3,30 3,40 3,55 3,59 3,90 4,11 4,18 4,45 4,52 4,67 4,74 5,09 5,73 5,73 6,26 7,19 7,73 1222 1105 1058 1001 972 940 882 806 775 754 721 714 657 623 612 575 567 548 540 503 447 447 409 356 331 1548 1401 1340 1268 1232 1191 1117 1021 982 955 913 904 832 790 776 730 720 695 685 638 568 567 520 452 420 2,05 2,27 2,37 2,51 2,58 2,67 2,85 3,11 3,24 3,33 3,48 3,52 3,82 4,02 4,10 4,35 4,41 4,57 4,64 4,98 5,60 5,61 6,11 7,03 7,57 1548 1401 1340 1268 1232 1191 1117 1021 982 955 913 904 832 790 776 730 720 695 685 638 568 567 520 452 420 1698 1537 1471 1392 1351 1307 1226 1120 1077 1047 1002 992 913 867 851 801 790 762 752 700 623 622 570 496 461 1,99 2,18 2,27 2,41 2,49 2,58 2,76 3,01 3,13 3,20 3,35 3,38 3,69 3,89 3,97 4,19 4,27 4,46 4,48 4,81 5,37 5,43 5,92 6,78 7,31 1698 1537 1471 1392 1351 1307 1226 1120 1077 1047 1002 992 913 867 851 801 790 762 752 700 623 622 570 496 461 1,93 2,13 2,22 2,35 2,42 2,51 2,69 2,93 3,05 3,12 3,26 3,29 3,59 3,79 3,87 4,08 4,16 4,34 4,36 4,69 5,22 5,29 5,76 6,61 7,13 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 +65 Bijlage A6 Uitlooptoeslag artikel 5.14 Loonpeil 1 juli 2002 maximumschaal LB maximumschaal LC maximumschaal LD € 23,43 € 42,65 € 21,09 Bijlage A7 Bindingstoelage artikel 5.15 Loonpeil 1 augustus 2002 Functie Directie Leraar OOP maximumschaal 9 Bedrag € 200,00 € 300,00 € 200,00 77 Bijlage B Akte van aanstelling voor het openbaar onderwijs De werkgever gevestigd te besluit, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, in algemene dienst van het openbaar onderwijs aan te stellen: [naam en voornamen] hierna te noemen werknemer, geboren te …………. (geboorteplaats) op …………… (geboortedatum) tot …………… (functie) Op het tijdstip van de aanvang van dit dienstverband omvat de betrekking een omvang ter grootte van een werktijdfactor van ……………. en is de werknemer werkzaam aan: (school/scholen/instelling/instellingen waar werknemer werkzaam is): 1. (school en schooladres) voor werktijdfactor 2. (school en schooladres) voor werktijdfactor (verdeling van de werktijdfactor over die school/scholen/instelling/instellingen). De aanstelling geschiedt: a. in vaste dienst met ingang van [datum] er is wel/geen3 proeftijd bedongen voor de duur van [periode] b. in tijdelijke dienst vanaf [datum] tot en met [datum] grond voor de tijdelijke dienst 4 : 0 eerste dienstverband met uitzicht op een dienstverband in vaste dienst 0 een andere dan de genoemde reden, namelijk c. 3 4 in tijdelijke dienst vanaf [datum] in verband met vervanging van [naam] gedurende diens afwezigheid uit het dienstverband doch uiterlijk tot en met [datum]. doorhalen wat niet van toepassing is aankruisen wat van toepassing is 78 De bezoldiging vindt plaats naar: salarisschaal salarisnummer Bij de functie behorende maximumschaal (Voor zover van toepassing) Het dienstverband voor bepaalde tijd betreft een voortzetting van het reeds eerder aangegane dienstverband voor bepaalde tijd gedurende de periode [datum] tot en met [datum]. Eventuele aanvullende afspraken: 0 0 Deze akte wordt uitgereikt in verband met een nieuw dienstverband bij de werkgever. Deze akte treedt in de plaats van de voorgaande akte d.d. [datum] 53 . Op dit dienstverband is de CAO [naam] van toepassing, inclusief alle aanvullingen en wijzigingen die deze CAO ondergaat. (plaats) (datum) Het bestuur voornoemd, voorzitter, secretaris, In geval van mandaat van de bevoegdheid tot aanstellen van de desbetreffende werknemer, wordt hier vermeld: namens de werkgever, voornoemd, (naam en functie gemandateerde functionaris) 5 aankruisen en zonodig invullen wat van toepassing is 79 Bijlage C Model Akte van aanstelling LIO openbaar onderwijs Het bevoegd gezag van hierna te noemen werkgever, gevestigd te verklaart, onder de in deze akte vermelde voorwaarden aan te stellen: Naam, voornamen hierna te noemen werknemer, geboren te op (geboorteplaats) (geboortedatum) tot leraar in opleiding (LIO) Aan school/instelling waar werknemer werkzaam is: (school en schooladres) De aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd vanaf tot en met werktijdfactor: Op de aanstelling is de CAO...............................................................van toepassing. (plaats) (datum) Namens de werkgever voornoemd, 80 Bijlage D Model Leerarbeidsovereenkomst LIO Partijen ......................................................., gevestigd te ........................................, vertegenwoordigd door........................................, hierna te noemen de lerarenopleiding en ......................................................., gevestigd te ........................................, vertegenwoordigd door.........................................., hierna te noemen de praktijkschool en ........................................................, studentnummer......................., hierna te noemen de leraar in opleiding overwegende dat partijen wensen samen te werken op het gebied van leren en werken in het kader van het lioschap, voorts overwegende dat er een regeling getroffen dient te worden terzake het lioschap als essentieel onderdeel van de lerarenopleiding, tenslotte overwegende dat partijen de toekomstige samenwerking op hoofdpunten wensen vast te leggen, komen voor de periode van................................tot en met................................... het volgende overeen: Artikel 1 De leraar in opleiding geeft in een leerwerkplan de leer- en werkactiviteiten tijdens het lioschap aan. De leraar in opleiding stelt het leerwerkplan op in overleg met de lerarenopleiding en de praktijkschool, voorafgaande aan de indiensttreding. Het leerwerkplan wordt als bijlage toegevoegd aan deze leerarbeidsovereenkomst. Artikel 2 De praktijkschool en de lerarenopleiding dragen zorg voor een deugdelijke begeleiding van de leraar in opleiding, waaronder begrepen frequente begeleidingsgesprekken. Afspraken dienaangaande worden vastgelegd in het leerwerkplan. Artikel 3 De werkgever van de praktijkschool benoemt de leraar in opleiding conform het bepaalde in artikel 3.3 van de CAO [naam]. Artikel 4 Wanneer de leraar in opleiding gedurende het lioschap door ziekte en/of andere omstandigheden niet aan de opleidingsverplichtingen heeft kunnen voldoen, dient in overleg tussen partijen te worden bepaald hoe de leraar in opleiding het door de lerarenopleiding vereiste aantal studiepunten kan behalen. Artikel 5 De praktijkschool draagt zorg voor: toegang van de studiebegeleider tot de praktijkschool; een gemotiveerd oordeel over de leraar in opleiding, tussentijds en aan het einde van het lioschap. Artikel 6 De lerarenopleiding draagt zorg voor: begeleiding van de mentor de benodigde informatie voor het functioneren van de leraar in opleiding. Artikel 7 81 Nadere afspraken tussen lerarenopleiding, praktijkschool en leraar in opleiding met betrekking tot de te verrichten activiteiten in het kader van deze leerarbeidsovereenkomst, worden in een bijlage toegevoegd aan deze leerarbeidsovereenkomst. Artikel 8 Deze leerarbeidsovereenkomst eindigt, onverminderd het elders in deze overeenkomst bepaalde: - door het verstrijken van de in deze leerarbeidsovereenkomst genoemde tijd; - bij wederzijds goedvinden; - op schriftelijke aanzegging van één der partijen aan de overige partijen, onder vermelding van het tijdstip van beëindiging, wanneer één der partijen zich ervan heeft overtuigd dat de lerarenopleiding, de praktijkschool of de leraar in opleiding de opgelegde verplichtingen niet nakomt; - zich zodanige omstandigheden voordoen, dat van de praktijkschool, de leraar in opleiding of de lerarenopleiding het voortduren van deze leerarbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd. Artikel 9 In deze overeenkomst wordt verstaan onder: Leraar in opleiding (LIO): een laatstejaars student van een lerarenopleiding voortgezet onderwijs bedoeld in artikel 33 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs, met wie een leerarbeidsovereenkomst wordt gesloten. Leerarbeidsovereenkomst: een overeenkomst die bestaat uit een dienstverband als bedoeld in artikel 3.3 van de CAO [naam], alsmede een leerovereenkomst die wordt gesloten tussen de leraar in opleiding, de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven. Lioschap: de periode gedurende welke de leraar in opleiding bij de instelling is benoemd. Studiebegeleider: de docent van de lerarenopleiding die de leraar in opleiding op de praktijkschool begeleidt tijdens het lioschap. Mentor: de leraar van de praktijkschool die de leraar in opleiding op de werkplek begeleidt tijdens het lioschap. Leerwerkplan: een door de leraar in opleiding opgesteld plan, waarin, in overleg met de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en het bevoegd gezag van de instelling waar de leraar in opleiding is benoemd, de leer- en werkaktiviteiten zijn vastgelegd die de leraar in opleiding tijdens het lioschap zal verrichten. Voor akkoord, Namens de werkgever van de praktijkschool Namens het bevoegd gezag van de lerarenopleiding Leraar in opleiding (Plaats)............................................ (Datum)........................................... 82 Bijlage E Feestdagen Algemeen erkende en christelijke feestdagen Nieuwjaarsdag Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag Tweede Pinksterdag Nationale feestdagen 30 april, Koninginnedag 5 mei, Nationale feestdag Andere religieuze feestdagen: Hindoe Divalifeest, 1 dag Holifeest, 1 dag Islam Suikerfeest, 3 dagen Offerfeest, 4 dagen Joodse feestdagen Joods nieuwjaar, 2 dagen Grote verzoendag, 1 dag Loofhuttenfeest, 2 dagen Slotfeest, 2 dagen Paasfeest, 4 dagen Wekenfeest, 2 dagen De data van de religieuze feestdagen worden jaarlijks bekend gemaakt. 83 Bijlage F Diensttijd voor jubileumgratificatie Tekst artikel I-K1 Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel op 31 juli 1996 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. diensttijd: de tijd, doorgebracht: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. in een betrekking bij een bevoegd gezag aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d, met dien verstande dat de tijd vóór 1 januari 1956 doorgebracht aan scholen voor kleuteronderwijs slechts medetelt indien daartoe naar het oordeel van Onze minister aanleiding bestaat; in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid, waaronder mede worden begrepen de N.V. Nederlandse Spoorwegen en de voormalige N.V. Artillerie-Inrichtingen; in een betrekking bij een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in de artikelen B2 en 3 van de pensioenwet, onverminderd het bepaalde in artikel U2 van die wet; in een betrekking bij een bevoegd gezag aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1, onder d7, voordat deze werd aangewezen als lichaam, bedoeld in artikel B3 van de pensioenwet; vóór 1 januari 1966 in een betrekking als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Pensioenwet 1922 (Stb. 240); in een burgerlijke dienstbetrekking bij de overheid van de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw-Guinea alsmede, vóór 27 december 1949, bij de voormalige Nederlands Indische overheid, waaronder mede worden begrepen de voormalige Indische Pensioenfondsen; in een dienstbetrekking bij het niet-openbaar onderwijs in de onder 6 vermelde voormalige Rijksdelen, voor zover zulks de betrokkene onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling heeft gebracht of zou hebben gebracht, indien hij in vaste dienst zou zijn aangesteld; vóór 1 januari 1955 in dienst van de Republiek Indonesië, voor zover die tijd door de Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië (Stb. 1950, K 178) wordt bestreken; in Nederlandse militaire dienst of daarmede voor de toepassing van de desbetreffende rechtspositieregelingen gelijkgestelde dienst, waaronder mede worden begrepen het voormalige KNIL en de troepen in de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname. als volontair met een volledige dagtaak in een betrekking bij de Nederlandse overheid; een en ander met uitzondering van de tijd gedurende welke de betrokkene geen inkomsten uit de dienstbetrekking heeft genoten, tenzij zulks het gevolg was van lang buitengewoon verlof dat naar het oordeel van Onze minister overwegend dan wel mede in het algemeen belang was verleend. Tekst artikel I-A1 onder d Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel op 31 juli 1996 d. instelling: 1 een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor basisonderwijs in de zin van de Wet op het basisonderwijs; 2 een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; 3 Een openbare of uit openbare kas bekostigde bijzondere school voor voortgezet onderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552) met uitzondering van: a een school voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder d14 voor zover bekostigd door de Minister van onderwijs en Wetenschappen; b een scholengemeenschap voor lager en middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder d15 voor zover bekostigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; c een op de Experimentenwet onderwijs (Stb. 1970, 370) gebaseerde instelling met uitzondering van de Nieuwe Leraren Opleiding te Eindhoven; 4 5 De privaatrechtelijke rechtspersoon die optreedt als landelijk orgaan als bedoeld in artikel 2.38 van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs; een vormingsinstituut als bedoeld in het Besluit vormingswerk voor jeugdigen; a een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een vormingsinstituut, als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d6, d14, d17 of d18; 84 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor basiseducatie als bedoeld in artikel 1 onder h van de Rijksregeling basiseducatie (Stb. 1986, 433); een rechtspersoon die met toepassing van artikel B3 dan wel krachtens artikel U2 van de pensioenwet is aangewezen onderscheidenlijk wordt geacht te zijn aangewezen als lichaam, welks personeel geheel of ten dele ambtenaar is in de zin van dien wet, en waarop dit besluit door Onze minister van toepassing is verklaard; [vervallen;] [vervallen;] een instituut voor landbouwpraktijkonderwijs met één of meerdere locaties (Innovatie en Praktijkcentrum) (IPC), dat wordt gesubsidieerd met toepassing van artikel 61 van de Wet op het voortgezet onderwijs, vallende onder één bevoegd gezag en waarbij de leiding berust bij één centrale directie; [vervallen;] een verzorgingsinstelling als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635); Een ondersteuningsinstelling als bedoeld in de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 a een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale, plaatselijke of provinciale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie, die door Onze minister op grond van artikel 42, derde lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991 als zodanig is aangewezen; b een publiekrechtelijke of uit de openbare kas bekostigde privaatrechtelijke regionale instelling ter ondersteuning van de volwasseneneducatie als bedoeld in artikel 41, derde lid, tweede volzin, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991; c een landelijke ondersteuningsinstelling als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Kaderwet Volwasseneneducatie 1991. een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs voor zover bekostigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d17 of d18; een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere scholengemeenschap voor lager en middelbaar beroepsonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs (Agrarisch Opleidingscentrum) voor zover bekostigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; een centrale dienst als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 56 van de Interimwet speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en artikel 53a van de Wet op het voortgezet onderwijs (tekst nu: artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra of artikel 77 van de Wet op het voortgezet onderwijs); een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs; a een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld onder a, en één of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d18; een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs in de zin van de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs voor zover bekostigd door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; a een horizontale scholengemeenschap als bedoeld in artikel I-Q101, eerste lid, onderdeel c onder 2 (RPBO), bestaande uit een instelling voor beroepsbegeleidend onderwijs als bedoeld onder a, en een of meer scholen als bedoeld onder d5, d6, d14 of d17. 85