MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2011 VAK : ECONOMIE I DATUM : DONDERDAG 16 JUNI 2011 TIJD : 07.45 – 10.15 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina’s : 4; Calculator toegestaan. Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met de surveillant. (Indien nodig, afronden op twee decimalen). Opgave I Volkomen Concurrentie (30p) Op een zekere markt waar grondstof Y wordt verhandeld, wordt gekenmerkt door hoeveelheidsvariatie waarbij de volgende collectieve functies gelden: qv = -40p + 1.260 en qa = 80p + 300. p is de prijs per kg en q is de hoeveelheid per kg. Gevraagd: 1a. Wat houdt het begrip hoeveelheidsvariatie in? [1] b. Bereken de marktprijs van grondstof Y en de verhandelde hoeveelheid. [3] c. Geef het marktevenwicht grafisch weer. [3] 2a. Bereken de elasticiteit van de vraag in het marktevenwicht. [2] b. Is deze vraag elastisch of inelastisch? Motiveer je antwoord. En wat houdt dat in? [3] Vanwege de schommelende benzineprijs heeft de overheid gemeend in te grijpen op de markt waarbij de aangeboden hoeveelheid thans gelijk is aan 1.020 kg. 3a. Bereken de ontstane prijs en de thans gevraagde hoeveelheid op de markt. [4] b. Bereken het ontstane vraag- of aanbodoverschot op de markt. [2] c. Hoe kan deze nieuwe (interventie)prijs genoemd worden? Motiveer je antwoord. [2] Grondstof Y is één van de voornaamste ingrediёnten voor de aanmaak van product K. Het verband tussen grondstof Y en product K kan door middel van een elasticiteitsbegrip worden weergegeven. 1 4a. Hoe heet dit elasticiteitsbegrip? Motiveer je antwoord. [2] b. Van welke goederen is er in dit bovengenoemd geval sprake? Motiveer je antwoord. [2] c. Noem nog 3 voorbeelden van soortgelijke goederen op. [3] Voor de prijswijziging van grondstof Y was de gevraagde hoeveelheid van product K, 1.000 stuks. Na de prijswijziging van grondstof Y is de gevraagde hoeveelheid van product K afgenomen met 200 stuks. d. Bereken de elasticiteit (van vraag 4a). [3] Opgave II Buitenland (30p) In verband met de onrust in de olie producerende landen bereiken de prijzen van ruwe olie recordhoogten. Ook de goudprijzen bereiken recordhoogten. Deze prijsstijgingen leveren een bijdrage aan een stijging van de ruilvoet van de niet-industrielanden. Niet-industrielanden exporteren grondstoffen terwijl hun import uit industrieproducten bestaat. Een deskundige stelt dat deze ruilvoet ontwikkeling nadelig is voor de volume ontwikkeling op de lopende rekening van de betalingsbalans van de niet-industrielanden. Jaar Dollarprijzen industrieproducten op de wereldmarkt Dollarprijzen grondstoffen op de wereldmarkt Uitvoervolume lopende rekening niet-industrielanden Invoervolume lopende rekening niet-industrielanden 2009 90,5 97,5 120,0 120,6 2010 92,4 102,6 129,8 135,0 Gevraagd: 1. Uit welke deelbalansen bestaat de lopende rekening van de betalingsbalans? [3] 2. Geef een omschrijving van de ruilvoet.[1] 3. Bereken met hoeveel procent de ruilvoet van de niet-industrielanden in 2010 is gestegen ten opzichte van 2009. [3] 4. Leg uit dat de stijging van de ruilvoet van een land een positief effect kan hebben op de welvaart van dat land. [3] 5. Ondersteunt de tabel de uitspraak van de deskundige? Motiveer. [3] Twee landen A en B brengen twee goederen X en Y voort. De productiekosten worden uitgedrukt in arbeidseenheden volgens onderstaand tabel. De landen besluiten handel te drijven met elkaar. Goederen Land A Land B X 10 arbeidseenheden 20 arbeidseenheden Y 30 arbeidseenheden 30 arbeidseenheden 2 6. Geef cijfermatig aan welk goed door welk land geproduceerd en geëxporteerd zal worden.[3] Met betrekking tot de betalingsbalans is van land A over een bepaald jaar het volgende bekend: - Saldo op de lopende rekening bedraagt 50 - Het totaal van de uitgaven op de lopende rekening bedraagt 80 - Ontvangen ontwikkelingshulp op regelmatige basis 60 - Regelmatige beleggingen in het buitenland 110 - Schenkingen op regelmatige basis ontvangen 10 - Er zijn geen schenkingen verstrekt. 7. Hoe groot is het dekkingspercentage van de lopende rekening? [4] 8. Is de betalingsbalans structureel in evenwicht (basic balance)? Motiveer. [3] In het economisch verkeer tussen landen spelen zowel systemen van vaste als systemen van flexibele (zwevende) wisselkoersen een rol. 9a. Geef een omschrijving van de wisselkoers. [1] b. Noem van elk van beide wisselkoerssystemen een economisch voordeel. [2] Onlangs heeft de Centrale Bank van Suriname de koers van de Amerikaanse dollar gebracht op: 1 US$ = Srd 3,35. 10a. Is deze wisselkoersaanpassing een devaluatie, een depreciatie of geen van beide? Motiveer. [2] b. Geef een positief en een negatief effect op deze wisselkoersaanpassing.[2] Opgave III Open Economie(30p) In het land “Struggle” heeft de overheid onder andere te kampen met de volgende economische problemen: - Een begrotingstekort van 120 mln. - Een conjuncturele werkloosheid van 20%. - Een inkomenstekort van 300 mln. om deze werkloosheid op te heffen. Gevraagd: 1. Noem naast begrotingsevenwicht en volledige werkgelegenheid nog twee andere economische doelen van de overheid. [2] 2. Bereken aan de hand van de bovenstaande informatie het evenwichtsinkomen en het inkomen bij volledige werkgelegenheid. [4] Ten aanzien van het macro-economisch model is verder bekend: - Consumptie = 3/5 Yb + 120 - Investeringen = 100 3 - Belastingen = bY + 100 - Overheidsuitgaven = 460 - Export = 120 - Import = 2/25 Y + 20 - (Bedragen zijn in mln. geldeenheden.) 3a. Bewijs dat de vergelijking van de belastingen gelijk is aan B = 1/5 Y + 100. [3] b. Bereken de saldi van de overige sectoren. [2] De overheid heeft theoretisch de mogelijkheid om de belastingen te verlagen of de overheidsuitgaven te verhogen om volledige werkgelegenheid te bereiken. 4a. Bereken met hoeveel de overheidsuitgaven verhoogd moeten worden om bestedingsevenwicht te bereiken. [2] b. Bereken met hoeveel de autonome belastingen verlaagd moeten worden om bestedingsevenwicht te bereiken. [2] c. Motiveer welke maatregel de overheid verplicht is te kiezen. [2] 5a. Wat is het hoofddoel van belastingheffing? [1] b. Noem een nevendoel. [1] c. Welk onderscheid wordt gemaakt bij belastingen en wat houdt dit in? [2] d. Bereken voor deze economie het secundair inkomen. [2] Als het monetair model in deze economie wordt betrokken blijkt dat de investeringen nu gelijk zijn aan I = -30r + 340. De vraag naar geld luidt: Mv = ¼ Y – 12,5r + 800 en het autonoom geldaanbod bedraagt 1.000. (Bedragen in mln. geldeenheden). De overige gegevens blijven ongewijzigd. 6a. Bereken de evenwichtsrente en het evenwichtsinkomen in deze economie. [3] b. Geef het simultaan evenwicht grafisch weer. [2] 7. Bij welke waarde van het autonoom geldaanbod zou er volledige werkgelegenheid zijn in deze economie? [2] Cijfer = Score + 10 / 10 SUCCES!!! 4 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM HEREXAMEN VWO 2011 VAK : ECONOMIE I DATUM : MAANDAG 25 JULI 2011 TIJD : 07.15 – 09.45 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina’s : 4; Calculator toegestaan. Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met de surveillant. (Indien nodig, afronden op twee decimalen). Opgave I Nationale Rekeningen (30p) Van een gesloten economie zonder overheid zijn voor een bepaald jaar de volgende gegevens bekend: - De productie van de consumptiegoederen was 480 mln. - Om aan de vraag naar consumptiegoederen in dat jaar te kunnen voldoen werd aan consumptiegoederen voor een bedrag van 20 mln. uit de oude voorraad verkocht, aangezien de productie van het huidig jaar niet toereikend was. - Voor de uitbreiding van het machinepark werd 320 mln. geїnvesteerd. - Brutoinvesteringen bedroegen 360 mln. - Het aandeel van de productiefactor arbeid in de categoriale inkomensverdeling was 60% - Het resterend nationaal inkomen werd als volgt verdeeld: Pacht 10% Interest 40% Winst 50% Gevraagd: 1. Omschrijf de volgende begrippen: [4] a. Netto toegevoegde waarde b. Bruto nationaal product tegen marktprijzen c. Negatieve voorraadmutatie d. Economische kringloop. 1 In de bovenstaande gegevens wordt de categoriale inkomensverdeling genoemd. 2. Noem nog 2 andere vormen van inkomensverdeling op en omschrijf één van ze. [3] 3a. Wat is het doel van de nationale rekeningen? [1] b. Stel de nationale rekeningen samen. [12] 4. Bepaal de vergelijkingen van C; S en I als verder bekend is dat de marginale consumptiequote gelijk is aan de gemiddelde consumptiequote. [4] 5a. Geef het evenwichtsinkomen grafisch weer door middel van de effectieve vraag. [3] b. Wat is de effectieve vraag? [1] In Suriname worden de nationale rekeningen door het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) samengesteld. 6. Noem nog 2 andere werkzaamheden van het ABS op.[2] Opgave II Buitenland De kostentabel op basis van arbeidskosten zijn als volgt: Land A-side Land Between Goed X 10 20 Goed Y 50 40 Land C-side 30 75 Gevraagd: 1. Hoe luidt de wet van comparatieve kostenverschillen en van wie is deze wet afkomstig? [3] 2a. Met welk land zal Between op basis van de comparatieve kostenverschillen handel drijven en welk goed zal dan geëxporteerd en geїmporteerd worden? [2] b. Met welk land zal Between op basis van de absolute kostenverschillen handel drijven en welk goed zal dan geëxporteerd en geїmporteerd worden? [2] 3. Bereken hoeveel de arbeidskosten van goed X in land C-side moeten zijn, zodat er geen internationale handel met A-side plaatsvindt. [2] Verder is van land Between bekend dat de Centrale Bank in dat jaar de volgende boekingen heeft gedaan (zie tabel op de volgende pagina): (Bedragen in mln. geldeenheden) 2 - Export van goederen 1.250 - Diensten aan het buitenland - Geldovermakingen van familie uit het buitenland Betaalde dividend en rente 300 - 125 175 - Langdurige IMF lening 300 - Aflossing langlopende lening 150 - Ontvangen ontwikkelingshulp 55 - Eénmalige schenkingen van bevriende natie ontvangen 15 4a. Stel de betalingsbalans voor land Between zo volledig mogelijk op als ook nog bekend is dat er fundamenteel evenwicht is (basic balance) en het dekkingspercentage van de handelsbalans gelijk is aan 125%. [9] b. Ga na of de andere evenwichtssituaties ook gelden voor deze betalingsbalans. [2] c. Is deze balans op kasbasis of op transactiebasis? Motiveer het antwoord. [2] 5. Heeft er toevloeiing of afvloeiing plaatsgevonden in het betreffend jaar? Motiveer het antwoord. [2] 6a. Stel dat dit land een flexibel koerssysteem hanteert, zal de waarde van de munteenheid in dit land depreciëren of appreciëren? Antwoord duidelijk toelichten. [2] b. Hoe wordt het koerssysteem dat Suriname hanteert getypeerd? [2] 7. Mag zonder meer worden aangenomen dat dit land een voordelige ruilvoet heeft, gezien de betalingsbalans? Antwoord duidelijk toelichten. [2] Opgave III Monopolie (30p) In een bepaald land is de overheid van plan een staatsbedrijf op te richten dat zich bezig zal houden met de ontginning en verwerking van een unieke grondstof genaamd “X-treme”. Enkele consultants worden aangetrokken voor het maken van de nodige analysen. Ten eerste wordt geconcludeerd dat bij een prijs van US$ 100 p/ton er een afzet van 15 mln. gehaald kan worden. De elasticiteit van de vraag hierbij is dan gelijk aan – 2/3. (Zie volgende pagina) 3 Gevraagd: 1. Noem 3 soorten monopolies op. [3] 2. Van welke soort is er hier sprake? [2] 3. Bewijs dat de collectieve vraagfunctie luidt: qv = - 100.000p + 25 mln. [3] Ten aanzien van het kostenplaatje blijkt dat de kosten los van enige productie US$ 50 mln. bedragen, terwijl de variabele kosten per ton gelijk zijn aan US$ 150,-. 4. Bepaal de lineaire TK- functie. [2] 5a. Bereken de prijs die geldt bij het streven naar maximale winst. [3] b. Bereken de maximale winst. [2] c. Geef deze winst grafisch weer. [5] Er wordt ook bekeken bij welke hoeveelheid er bij een constante gehouden prijs (van vraag 5a) er Break Even Point (BEP) wordt bereikt. 6a. Bereken bij welke hoeveelheid BEP wordt bereikt. [2] b. Wat houdt deze doelstelling eingelijk in? [2] c. Geef deze situatie grafisch weer in een aparte grafiek. [3] Als laatste wordt nagegaan bij welke prijs het toekomstige bedrijf maximale omzet zal behalen. 7. Bereken deze prijs (bij maximale omzet). [3] Cijfer = Score + 10 / 10 SUCCES!!! 4 Correctiemodel eindexamen Economie I; VWO 2010 – 2011 (4 pagina’s) Opgave I 1a. Men kan alleen invloed uitoefenen op de hoeveelheden en niet op de prijs. b. qa = qv; 80p + 300 = -40p + 1.260; 120p = 960; p = 8; q = 940. c. p qa p qv qa 0 300 8 940 8 p qv 0 1.260 8 940 300 1.260 q 2a. Ev = -40 x 8/940 = -16/47 of -0,34. b. Inelastisch want -1<Ev<0 d.w.z. een prijsverandering heeft weinig invloed op de gevraagde hoeveelheid. 3a. qa = 1.020 = 80p + 300; 720 = 80p; p = 9; qv = -40 x 9 + 1.260 = 900. b. qa = 1.020; qv = 900; qa – qv = 1.020 – 900 = 120 dus een aanbodoverschot. c. Minimumprijs want 9 > 8. 4a. Kruiselingse elasticiteit want het gaat om 2 goederen. b. Complementaire goederen want product K heeft grondstof Y nodig. c. Auto en benzine; theezakje en water; fiets en fietsbanden. 5. Ek = -200/1 x 8/1.000 = -1,6. Opgave II 1. Goederen- ; diensten- en kapitaalopbrengstenbalans. 2. De hoeveelheid importgoederen die men krijgt voor een hoeveelheid exportgoederen. 3. Prijsindex export = 102,6 / 97,5 x 100 = 105,2 Prijsindex import = 92,4 / 90,5 x 100 = 102,1 Ruilvoet = 105,2 / 102,1 x 100 = 103,0 dus de ruilvoet is in 2010 t.o.v. 2009 gestegen met 3%. 4. Ruilvoetverbetering betekent dat men met dezelfde hoeveelheid exportgoederen, meer importgoederen krijgt en hierdoor kan de welvaart stijgen. 5. Ja, het invoervolume is sneller gestegen dan de uitvoervolume. Toename uitvoervolume: 129,8 – 120,0 = 9,8 Toename invoervolume: 135,0 – 120,6 = 14,4. 6. Land A X = 1/3 Y Y=3X Land B X=½Y Y=2X 7. Rekeningen Ontvangsten 1. G.b. 2. D.b. 3. K.o.b. Lopende rek. 130 4. K.b. L.t. 60 K.t. 10 Totale rek. 200 5. G-en d.b. 0 Totaal 200 Dekkings% = 130/80 x 100% = 162,5%. Land A zal goed X voortbrengen en exporteren en Land B zal goed Y voortbrengen en exporteren. Betalingsbalans Uitgaven 80 110 0 190 10 200 Saldo 50 -50 10 10 -10 0 8. Ja, want saldo lopende rekening wordt weggemaakt door een saldo op de kapitaalrekening van structurele aard. 9a. De prijs van een eenheid vreemd geld uitgedrukt in het eigen geld. 9b. Geeft zekerheid in de internationale handel en bevordert daardoor deze handel, ook internationale beleggers lopen minder risico. (Tendens tot) betalingsbalansevenwicht. Grotere bewegingsvrijheid op economisch en monetair gebied voor de overheid. 10a. Devaluatie: de waarde van de Srd t.o.v. de dollar is officieel minder geworden. (andere antwoorden mogelijk) b. Voordeel: o.a. exporteurs ontvangen meer Srd. Nadeel: o.a. alle kosten verhogingingen worden in de prijs doorberekend. Opgave III 1. Stabiel prijsniveau; monetair evenwicht; betalingsbalansevenwicht; evenredige inkomensverdeling; gezond leefmilieu. 2. Werkloosheid van 20% = 300 mln; full employment inkomen = 100% = 5 x 300 = 1.500 mln en evenwichtsinkomen = 80% = 0,8 x 1.500 = 1.200 mln. 3a. B – O = -120 mln; b1.200 + 100 – 460 = -120; b = 1/5 dus B = 1/5 Y + 100. b. S – I = 224 – 100 = 124 E – M = 120 – 116 = 4. 4a. ∆Y/∆Oo = k; 300/∆Oo = 5/3; ∆Oo = 180. b. ∆Y/∆Bo = -c.k; 300/∆Bo = -1; ∆Bo = -300 (niet realistisch in dit model). c. De overheid zal moeten kiezen voor ∆Oo = 180, omdat ∆Bo = -300 niet mogelijk is. Bovendien is er al een begrotingstekort. 5a. Hoofddoel van belastingen is het genereren van inkomsten voor de staat. b. Nevendoelen: herverdelen van de inkomens en ontmoediging van bepaalde (genots)producten. c. Directe belastingen en indirecte belastingen: directe belastingen zijn niet afwentelbaar, indirecte wel. d.Secundair inkomen is Y – B = 1.200 – 340 = 840 mln. 6a. IS vergelijking wordt dan: Y = -50r + 1.600 LM vergelijking wordt dan: Y = 50r + 800 Algemeen evenwicht: r = 8 en Y = 1.200 mln. 7. Y/fe = 1.500 = -50r + 1.600; nieuwe r = 2 Nieuwe Ma = ¼ x 1.500 – 12,5 x 2 + 800 = 1.150 mln. 6b. IS r 0 8 LM Y 1.600 1.200 r r 0 8 IS Y 800 1.200 LM 8 Y 800 1.200 1.600 Correctiemodel herexamen Economie I; VWO 2010 – 2011 (4 pagina’s) Opgave I 1a. Bruto toegevoegde waarde minus afschrijvingen. b. Bruto nationaal product inclusief kostprijsverhogende belastingen minus prijsverlagende subsidie. c. Voorraadverandering waarbij er meer geconsumeerd wordt, dan er geproduceerd wordt. d. Een schema waarbij de wisselwerking van goederen en geld plaatsvindt tussen de verschillende sectoren. 2. Personele inkomensverdeling en sectorale inkomensverdeling: verdeling van het inkomen over de verschillende sectoren. 3a. Een beschrijving te geven van het economisch proces dat zich gedurende een bepaalde periode in een land afspeelt. b. Gezinnen C 500 L 480 S 300 P 32 I 128 W 160 800 800 L P I W A Bedrijven 480 C 500 32 Iv 60 128 Iu 320 160 vm -20 60 860 860 Verm. rek. Iv 60 S 300 Iu 320 A 60 vm -20 360 360 4. I = Io = 300 mln; c = 500/800 = 5/8; C = 5/8 Y; S = 3/8 Y. 5a. Y = EV = 5/8 Y + 300 Y EV 0 300 800 800 EV Y = EV 800 EV = 5/8 Y + 300 300 Y 800 b. Totale vraag naar goederen en diensten. 6. Bedrijventelling; volkstelling. Opgave II 1. De wet van de comparatieve kostenverschillen: elk land legt zich toe op de productie van dat goed waarin het relatief het goedkoopste is. David Ricardo. 2a. Tussen Between en C-side zijn er comparatieve kostenverschillen: Between exporteert goed Y en importeert goed X. b. Tussen Between en A-side zijn er absolute kostenverschillen: Between exporteert goed Y en importeert goed X. 3. 10/50 = ?/75; ? = 15. 4a. Rekeningen 1. G.b. 2. D.b. 3. K.o.b. Lopende rekening 4a. K.b. lang Basisbalans 4b. K.b. kort Totale rekening 5. G+d.b. Totaal Ontvangsten Uitgaven 1.250 300 125 1.675 300 + 55 2.030 15 2.045 0 2.045 Saldo 1.000 705 175 1.880 150 2.030 0 2.030 15 2.045 250 -405 -50 -205 205 0 15 15 -15 0 b. Formeel evenwicht: wel aanwezig: 2.045 – 2.045 = 0 Materieel evenwicht: niet aanwezig: -205 + 270 ≠ 0. c. Op kasbasis; gegevens zijn afkomstig van de Centrale Bank. 5. Totale rekening = positief, dus toevloeiing van monetaire reserve. 6a. Bij een flexibel koerssysteem zal de munteenheid van dit land appreciëren, gezien het positief saldo op de handelsbalans. b. Beheerst zwevend, waarbij de Centrale Bank een richtkoers vaststelt voor de US$ met een bijbehorende bandbreedte. 7. Neen, want de export- en importopbrengsten zijn afhankelijk van de volume en de prijs. Er is dus onvoldoende informatie in dit geval. Opgave III 1. Technische, natuurlijke en overheidsmonopolie. 2. Overheid en natuurlijke. 3. 100/15 mln x qv’ = - 2/3 qv’ = - 100.000 15 mln. = - 100.000 x 100 + b b = 25 mln. qv = - 100.000p + 25 mln. 4. Ten aanzien van het kostenplaatje blijkt dat de kosten los van enige productie US$ 50 mln. bedragen, terwijl de variabele kosten per ton gelijk zijn aan US$ 150,Tk = 150 q + 50 mln. 5a. mo = mk; - 1/50.000 q + 250 = 150; q = 5 mln. en p = 200. b. To – Tk = 1.000 mln. – 800 mln. = 200 mln. c. p mk mo gtk ///: maximale winst 250 200 ----------------160 ------------------ 5 mo 12,5 gtk mk p 25 q in mln. 6a. Er wordt ook bekeken bij welke hoeveelheid er bij een constant gehouden prijs (van vraag 5a) er Break Even Point (BEP) wordt bereikt. To = Tk; 200q = 150 q + 50 mln.; 50 q = 50 mln.; q = 1 mln. b. Geen winst, geen verlies. 6c. (x 1mln.) To Tk To Tk 200 50 1 7. mo = 0; q = 12,5 mln. en p = 125. q (x 1 mln.)