MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2013 VAK : ECONOMIE I DATUM : MAANDAG 17 JUNI 2013 TIJD : 07.45 – 10.15 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina’s : 4; Calculator toegestaan. Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met de surveillant. (Indien nodig, afronden op twee decimalen). Opgave I Monopolie (30p) Het bedrijf J&J is de enige aanbieder van het zeer uniek product Xo. Bij het streven naar maximale omzet, biedt dit bedrijf bij een prijs van SRD 50,- per eenheid product, een hoeveelheid van 1.000 eenheden van Xo aan. Gevraagd: 1a. Van welke monopoliesoort is er hier sprake? Motiveer het antwoord. [2] b. Noem nog twee andere monopoliesoorten op en van elke soort een Surinaams voorbeeld op. [2] Bij monopolie is er sprake van prijsvariatie. 2a. Wat is het verschil tussen prijsvariatie en hoeveelheidsvariatie? [2] b. Bij welke marktvorm is er spake van hoeveelheidsvariatie? Motiveer het antwoord. [2] 3. Toon aan de hand van de bovenstaande gegevens aan dat de collectieve vraagfunctie als volgt luidt: qv = -20p + 2000. [4] 4. Bereken het resultaat (de winst of het verlies) van dit bedrijf als zijn kostprijs wordt weergegeven door de volgende functie: 20 + 10.000/q. [3] 1 Het management team van dit bedrijf J&J besluit van doelstelling te veranderen om een beter resultaat te behalen. Na een marktonderzoek besluit dit bedrijf te streven naar maximale winst in plaats van maximale omzet. 5a. Bereken de prijs en de afgezette hoeveelheid bij maximale winst. [3] b. Bereken het resultaat (de winst of het verlies) bij deze doelstelling. [2] c. Ga na of het resultaat van dit bedrijf procentueel beter geworden is, na verandering van doelstelling door het management team van dit bedrijf. [2] De verkoop van het product Xo neemt af, waarbij na marktonderzoek gebleken is dat de consumenten bereid zijn SRD 40,- per eenheid product te betalen. De eigenaar van J&J besluit meer dan de helft van zijn aandelen te verkopen aan de overheid, omdat Xo een onmisbaar product geworden is binnen de samenleving. 6. Hoe heet het verschijnsel waarbij de particulieren hun diensten afstoten aan de overheid? [1] Thans besluit de overheid het product Xo aan te bieden tegen een prijs van SRD40,- per eenheid product waarbij er gestreefd wordt naar noch winst, noch verlies. 7a. Van welke doelstelling is er nu sprake? [1] b. Bereken de afzet en de omzet bij deze doelstelling. [3] 8a. Noem nog een doelstelling van de monopolist op, die niet voorkomt in deze opdracht. [1] b. Bereken de afgezette hoeveelheid bij de genoemde doelstelling van vraag 8a. [2] Opgave II Keynesiaans Economisch Model (30p) Van een bekend land zijn de onderstaande gegevens bekend: - De nationale consumptie is voor ⅔ deel afhankelijk van het besteedbaar inkomen en voor 130 mln. autonoom - De autonome investeringen bedragen 100 mln. en het afhankelijk deel van het nationaal inkomen is ⅓ - De inkomsten van de overheid zijn voor een zeker deel afhankelijk van het nationaal inkomen en voor 60 mln. autonoom - De exporten zijn volledig autonoom en ze bedragen 100 mln. - De importen zijn voor 50% afhankelijk van de totale investeringen en voor 20 mln. autonoom - De uitgaven van de overheid zijn voor 1/6 deel afhankelijk van het nationaal inkomen en voor 60 mln. autonoom. Gevraagd: 2 In de uitgangssituatie is, bij het evenwichtsinkomen sprake van een werkloosheidspercentage van 16%. Indien binnen deze economie de totale beroepsbevolking te werk gesteld is, zou het inkomen 3.000 mln. bedragen. 1. Bereken het evenwichtsinkomen. [2] 2a. Geef de vergelijkingen van dit model weer inclusief S. [5] b. Geef het evenwichtsinkomen grafisch weer. [3] 3. Geef de algemene gedaante van de multiplier weer en bereken de waarde ervan. [4] 4. Bereken de saldi van de sectoren. [3] Binnen deze economie is er sprake van werkloosheid. 5. Geef de arbeidsmarkt grafisch weer, als 96.000 mensen werkloos zijn. [3] 6. Van welke vorm van werkloosheid is er hier sprake? Motiveer het antwoord. [2] Om binnen deze economie bestedingsevenwicht te bereiken, heeft de overheid besloten om meer te investeren in de productie van de staatsbedrijven. De overheid bekijkt twee opties namelijk: het aanpassen van de autonome investeringen en het aanpassen van de marginale investeringsquote. 7a. Bereken de verandering van de autonome investeringen bij bestedingsevenwicht. [2] b. Bereken de verandering van de marginale investeringsquote bij bestedingsevenwicht. [2] 8. Noem twee verschillen tussen de productie van de overheid en de productie van de particuliere sector op. [2] Volgens de interesttheorie van Keynes zal het publiek ten aanzien van de geldvraag, geld om drie redenen nodig hebben. 9. Noem twee redenen op en omschrijf één van ze. [2] Opgave III Buitenland (30p) (Alle bedragen in miljoenen geldeenheden). 3 De onvolledige betalingsbalans op kasbasis van het land UNI ziet er als volgt uit: Rekeningen Inkomsten Uitgaven Saldo 1.Goederenbalans 340 ? ? 2.Dienstenbalans 200 150 + ? -50 3.Kapitaalopbrengstenbalans ? 98 ? 610 ? -138 Lopende rekening 4.Kapitaalbalans – Lang ? 58 ? ? ? ? Basisbalans - Kort ? 0 70 870 ? 64 Totale rekening 5. Goud en deviezen ? ? ? ? ? ? Totaal Gevraagd: 1a. Neem de bovenstaande betalingsbalans over en maak deze af, als ook bekend is dat het dekkingspercentage van het zichtbaar verkeer gelijk is aan 85%. [10] b. Zijn bovenstaande transacties financieel afgehandeld? Motiveer het antwoord. [1] c. Betreft het hier een debiteuren- of crediteurenland? Motiveer het antwoord. [1] 2. Ga na of de drie evenwichtssituaties van toepassing zijn op de bovenstaande balans. [3] 3a. Heeft dit land een goed of slecht jaar gehad? Motiveer het antwoord. [1] b. Hoe groot is de monetaire reserve van dit land aan het eind van het jaar, als deze aan het begin van het desbetreffende jaar 136 mln. bedroeg? [2] 4a. Noem twee transacties die geboekt worden op de kapitaalopbrengstenbalans. [2] b. Wat is een wisselkoers? [1] c. Wat houdt het begrip ruilvoet in? Hoe is de ruilvoet van Suriname de afgelopen jaren beïnvloed? [3] UNI heeft met zijn buurland de volgende arbeidskostentabel: Product UNI Goed X 10 Goed Y 40 BUURLAND 12 50 5. Op grond van welke kostenverschillen kan UNI handel drijven met het buurland en welk product zal UNI exporteren? [3] 6. Hoe luidt de Wet van comparatieve kostenverschillen? [1] 7. Hoe zou UNI de arbeidskosten van goed X moeten aanpassen, zodat de kostenverschillen met het buurland weggewerkt worden? [2] Cijfer = Score + 10 / 10 SUCCES!!! 4 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM HEREXAMEN VWO 2013 VAK : ECONOMIE I DATUM : DINSDAG 23 JULI 2013 TIJD : 07.15 – 09.45 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina’s : 4; Calculator toegestaan. Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met de surveillant. (Indien nodig, afronden op twee decimalen). Opgave I Marktvorm (30p) Twee broers Ali en Baba richten het bedrijf AGRI op en ze besluiten een zeer uniek product, genaamd TO GETHER, samen te produceren. Dit product bestaat uit twee componenten namelijk een poeder TO en een vloeistof GETHER. Alhoewel beide producten afzonderlijk worden verkocht, wordt door de producenten aangegeven dat alleen in combinatie met elkaar het product TO GETHER bijzonder effect heeft, namelijk een productiestijging van 100%. Het doel van AGRI is winstmaximalisatie. Ali is belast met de productie van de poeder TO. Voor een pak TO heeft hij nodig: - ¼ pond van grondstof X: prijs 600 geldeenheden per kilogram - 1 ons van grondstof Y: prijs 500 geldeenheden per kilogram - 300 gram van grondstof Z: prijs 250 geldeenheden per kilogram Zijn constante kosten zijn jaarlijks 120.000 geldeenheden. Gevraagd: 1a. Van welke marktvorm is er hier sprake? Motiveer het antwoord. [2] b. Noem twee kenmerken van deze marktvorm op. [2] c. Geef een Surinaams voorbeeld van deze marktvorm. [1] 2. Bewijs dat TK per maand als volgt luidt: 200q + 10.000. [3] De vraag naar het product TO GETHER luidt: qv = - 1/3p + 266 2/3. 1 (Deze vraag geldt zowel voor de poeder TO als de drank GETHER). 3. Bereken de prijs van een pakje TO poeder. [2] Baba is belast met het produceren van 1 fles GETHER. Zijn TK per maand = - ½ q2 + 300q + 10.000. 4. Bereken de prijs per fles GETHER. [2] 5. Bepaal de totale maandelijkse winst voor TO GETHER. [4] 6. Geef de maximale winst grafisch weer van de TO poeder. [4] 7a. Wat voor goederen zijn TO en GETHER van elkaar? Motiveer het antwoord. [2] b. Met welk elasticiteit zou je het verband tussen deze goederen kunnen aangeven? [1] c. Bereken de desbetreffende elasticiteit als de prijs van TO poeder stijgt met 10% en de hieruit voortvloeiende daling van 20 flessen GETHER. [2] 8. Welk verkoopbeleid zal het bedrijf AGRI toepassen bij de introductie van het product? Motiveer het antwoord. [2] Na enige tijd besluit het bedrijf te streven naar maximale omzet. 9. Welke prijs zal men nu hanteren? [2] 10. Hoeveel eenheden TO GETHER is het bedrijf maximaal in staat maandelijks af te zetten op de markt? [1] Opgave II Keynesiaans economisch model (30p) In een bepaald land en in een bepaald jaar ziet de overheidsbegroting er als volgt uit: Autonome overheidsuitgaven: 400 mln. Overheidsinkomsten: 280 mln. Gevraagd: 1a. Bepaal en benoem het saldo op de overheidsbegroting. [2] b. Hoe groot is het evenwichtsinkomen als bekend is, dat de vergelijking van de Belastingen in dit model er uit ziet als: B = 1/5Y + 100. [3] Verder is bekend dat de sector buitenland de volgende vergelijkingen kent namelijk: Export = 1/10Y + 200 en de Import = 7/25Y + 35. 2. Bepaal en benoem het saldo op de betalingsbalans. [2] 3. Bepaal en benoem het saldo in particuliere sector aan de hand van bovenstaande informatie. [3] 2 4. Noem twee overheidsdoelen op. [1] Het volledige Keynesiaans model van deze economie ziet er als volgt uit: C = 3/5Yb + 25 C = Consumptie I = 1/10Y + 10 I = Investeringen O = 400 O = Overheidsuitgaven B = 1/5Y + 100 B = Belastingen M = 7/25Y + 35 M = Import E = 1/10Y + 200 E = Export De arbeidsmarkt kenmerkt zich door een overschot aan arbeiders van 5.000 personen. Door instanties was reeds berekend dat een investeringstoename van 60 mln. nodig zou zijn om bestedingsevenwicht te bereiken. 5. Bereken het inkomen bij volledige werkgelegenheid. [3] 6. Bereken de gemiddelde arbeidsproductiviteit. [3] 7. Geef een grafische weergave van de arbeidsmarkt. [3] Als de rente in het model wordt meegenomen blijkt de vergelijking van het evenwicht in de reële sfeer te luiden: Y = - 30r + 1.200. Bij de monetaire sfeer is de vraag naar geld: Mv = ½ Y – 3 ½ r + 215, terwijl het aanbod van geld gelijk is aan 630 mln. 8. Bereken de evenwichtsrente in deze economie. [3] 9a. Verklaar de negatieve relatie die bestaat tussen de rente en de vraag naar speculatiegeld. [1] b. Geef het monetair evenwicht grafisch weer. [3] 10. Bij welke waarde van het autonoom speculatiegeld zou er bestedingsevenwicht bestaan? [3] Opgave III Buitenland (30p) Van een bepaald land die betrekkingen onderhoudt met het buitenland zijn de onderstaande transacties in miljoenen door de Centrale Bank van dit land weergegeven: - goederenexport is 700 - ontvangen diensten zijn 360 en verleende diensten zijn 350 - het zichtbaar verkeer vertoont een passief saldo gelijk 100 - de ontvangsten op de lopende rekening zijn 1.320 en deze ontvangsten zijn 10 meer dan de uitgaven op deze rekening - saldo kapitaalbalans vertoont een passief saldo gelijk 10 - de uitgaven van het structureel kapitaalverkeer bedragen 240 3 - ontvangen leverancierskrediet is 150 - aflossing kortlopende lening is 120. Gevraagd: 1. Zijn de gegeven transacties van dit land financieel afgewikkeld? Motiveer het antwoord. [2] 2. Stel de betalingsbalans van dit land samen. [10] 3. Ga na of de drie bekende evenwichtssituaties van toepassing zijn, op deze betalingsbalans. Motiveer het antwoord. [3] Het is belangrijk voor een land om monetaire reserves aan te houden. 4a. Noem twee redenen op, waarom een land monetaire reserves aanhoudt. [1] b. Wat zijn monetaire reserves en noem twee bestanddelen op. [2] Van dit land is verder bekend dat de voorraad monetaire reserves aan het begin van het jaar 350 mln. bedroegen. c. Bereken de voorraad monetaire reserves aan het eind van het jaar, na de samenstelling van deze betalingsbalans. [2] 5a. Wat geeft het dekkingspercentage van het zichtbaar verkeer weer? [1] b. Bereken het dekkingspercentage van het zichtbaar verkeer van dit land. [2] 6. Is er hier sprake van een debiteurenland of een crediteurenland? Motiveer het antwoord. [2] 7a. Wat houdt het begrip handelspolitiek in? [1] b. Noem twee instrumenten op, om handelspolitiek te bevorderen. [2] Op basis van kostenverschillen kan internationale handel tussen landen ontstaan. In de negentiende eeuw had een econoom de Wet van de comparatieve kostenverschillen geponeerd. 8a. Wat zegt deze Wet? [1] b. Hoe heet deze econoom? (voor- en achternaam opnoemen) [1] Cijfer = Score + 10 / 10 SUCCES!!! 4 Correctiemodel eindexamen Economie I; 17 juni 2013; VWO (4 pagina’s) Opgave I Monopolie (30p) 1a. Technische monopolie, want een zeer uniek product wordt verhandeld. [2] b. Natuurlijke monopolie vb. Staatsolie; overheidsmonopolie vb. EBS. [2] 2a. Prijsvariatie d.w.z. de monopolist kan invloed uitoefenen op de prijs en hoeveelheidsvariatie d.w.z. men kan invloed uitoefenen op de hoeveelheid en niet op de prijs. [2] b. Markt van volkomen concurrentie, omdat de vele aanbieders op deze markt alleen invloed kunnen uitoefenen op de hoeveelheid en niet op de prijs. [2] 3. Maximale omzet: Ev = -1 = a x 50/1.000; a = -20; qv = ap + b; 1.000 = -20. 50 + b; b = 2.000; qv = -20 p + 2.000. [4] 4. T.k. = (20 + 10.000/q) x q = 20q + 10.000 T.o. = 50 x 1.000 = 50.000 T.k. = 20 x 1.000 + 10.000 = 30.000 – Winst = 20.000 [3] 5a. p = - 1/20q + 100; T.o. = (-1/20q + 100) x q= -1/20 q2 + 100q; m.o. = -1/10q + 100; m.k. = 20 m.o. = m.k.; -1/10q + 100 = 20; q = 800; p = 60. [3] b. T.o. = 60 x 800 = 48.000 T.k. = 20 x 800 + 10.000 = 26.000 – Winst = 22.000. [2] c. Procentuele stijging = 2.000 / 20.000 x 100% = 10%. [2] 6. Nationalisering. [1] 7a. Break even point. [1] b. T.o. = T.k.; 40q = 20q + 10.000; q = 500; omzet = 40 x 500 = 20.000. [3] 8a. Maximale afzet. [1] b. -1/20q + 1.000 = 0; q = 2.000. [2] Opgave II Keynesiaans economisch model (30p) 1. Y = 84% van 3.000 = 2.520 mln. [2] 2a. C = ⅔Yb + 130; S = ⅓Yb – 130; I = ⅓Y + 100; B = bY + 60; E = 100; M = ½ I + 20; O = 1/6Y + 60; Y = C + I + O + E – M; 2.520 = ⅔(2.520 – b x 2.520 – 60) + 130 + ⅓ x 2.520 + 100 + 1/6 x 2.520 + 60 + 100 – (½ (⅓ x 2.520 + 100) – 20 -280 = -1.680 b; b = 1/6; B = 1/6Y + 60. [5] b. Y = C + I + O + E – M; Y = ⅔(Y – 1/6Y – 60) + 130 + ⅓Y + 100 + 1/6Y + 60 + 100 – 1/6Y – 70; Y = 8/9Y + 280 = EV Y = EV Y EV EV EV = 8/9Y + 280 0 280 2.520 2.520 2.520 280 Y (in mln.) [3] 2.520 3. Y = c(Y – bY – Bo) + Co + iY + Io + oY + Oo + Eo – (m(iY + Io) + Mo) Y – cY + cbY – iY – oY + miY = - cBo + Co + Io + Oo + Eo – mIo – Mo Y(1 – c + cb – i – o + mi) = -cBo + Co + Io + Oo + Eo – mIo – Mo k = 1 / 1 – c + cb – i – o + mi = 1 / 1 – ⅔ + ⅔.1/6 – ⅓ – 1/6 + ½ .⅓ k = 1 / 1/9 = 9. [4] 4. Overheid Buitenland B = 1/6 x 2.520 + 60 = 480 E= 100 O = 1/6 x 2.520 + 60 = 480- M = ½ (940) + 20 = 490 Begrotingsevenwicht = 0 Bet.bal.tekort = 390 Particuliere sector [3] S = ⅓(2.520 – 480) – 130 = 550 I = ⅓ x 2.520 + 100 = 940Spaartekort = 390. 5. gap = ∆Y / ∆N = 480 mln / 96.000 = 5000 Y 0 2.520 3.000 N 0 504.000 600.000 N (x 1.000) 600 504 ------------------------ Nv Na Y (in mln.) [3] 2.520 3.000 6. Conjuncturele werkloosheid, want de effectieve vraag schiet tekort. [2] 7a. k voor ∆Io = 1 – ½ / 1/9 = 4 ½ ; ∆Y = k x ∆Io; 480 = 4 ½ x ∆Io; ∆Io = 106 2/3 mln. [2] b. 3.000 = ⅔(3.000 – 1/6 x 3.000 – 60) + 130 + i x 3.000 + 100 + 1/6 x 3.000 + 60 + 100 – ( ½ (i x 3.000 + 100) – 20 553 ⅓ = 1.500 i; i = 0,37; ∆i = 0,37 – ⅓ = 0,04. [2] 8. 1. De productie van de overheid wordt gefinancierd met de belastingmiddelen en van de particuliere sector met de verkoopopbrengsten; 2. de overheid produceert om de gemeenschap te dienen en de particuliere sector om winst te maken. [2] 9. Transactie-motief; voorzorgsmotief. Transactie-motief = het aanhouden van geld in kas voor de dagelijkse betalingen. [2] Opgave III Buitenland (30p) 1a. [10] Rekeningen 1.Goederenbalans 2.Dienstenbalans 3.Kapitaalopbrengstenbalans Lopende rekening 4.Kapitaalbalans – Lang Basisbalans - Kort Totale rekening 5. Goud en deviezen Totaal Inkomsten 340 200 70 610 190 800 70 870 0 870 Uitgaven 400 150 + 100 98 748 58 806 0 806 64 870 Saldo -60 -50 -28 -138 132 -6 70 64 -64 0 b. Jawel, de betalingsbalans is op kasbasis. [1] c. Debiteurenland, want saldo kob is negatief. [1] 2. Formeel: wel aanwezig, formeel saldo = 0; Materieel evenwicht: niet aanwezig, saldo TR ≠ 0; Basic balance: niet aanwezig, saldo basisbalans ≠ 0. [3] 3a. Goed jaar, vanwege toevloeiing monetaire reserve. [1] b. Monetaire reserve = 136 + 64 = 200 mln. [2] 4a. Rente, pensioen, winst, etc. [2] b. Prijs van de ene valuta uitgedrukt in de andere valuta. [1] c. Ruilvoet is de exportprijspeil/importprijspeil, vanwege de hoge wereldmarktprijzen voor goud en aardolie is onze ruilvoet verbeterd. [3] Product UNI BUURLAND Goed X 10/40 12/50 Goed Y 40/10 50/12 5. Op grond van de comparatieve kostenverschillen; UNI zal goed Y exporteren en het buurland goed X. [3] 6. Elk land legt zich toe op de productie van dat goed, waarin het relatief het goedkoopste is. [1] 7. ?/40 = 12/50; ? = 9,6. [2] Correctiemodel herexamen Economie I; 23 juli 2013; VWO (3 pagina’s) Opgave I Marktvorm (30p) 1a. Monopolie, vanwege een uniek product. [2] b. Producent is prijszetter; toe- en uittreding is moeilijk. [2] c. EBS, Staatsolie, SAB etc. [1] 2. Gvk = 75 + 50 + 75 = 200; TCK per maand = 120.000 / 12 = 10.000 TK = 200q + 10.000. [3] 3. P = -3q + 800; mo = mk; -6q + 800 = 200; q = 100 en p = -3 x 100 + 800 = 500. [2] 4. Mo = mk; -6q + 800 = -q + 300; q = 100 en p = 500. [2] 5. Poeder: TO – TK = 50.000 – 30.000 = 20.000 Vloeistof: TO – TK = 50.000 – 35.000 = 15.000. [4] 6. q p 0 800 266 2/3 0 100 500 q mo 0 800 133 1/3 0 p;mo;mk;gtk 800 500 * Punt van Cournot 300 -------------- gtk 200 mk mo p 100 133 1/3 266 2/3 ///: maximale winst q [4] 7a. Complementaire goederen; effect is er alleen als ze tezamen worden gebruikt. [2] b. Kruiselingse elasticiteit. [1] c. ∆q/∆p x p1/q1 = -20/50 x 500/100 = -2. [2] 8. Afroompolitiek, vanwege het zeer uniek karakter. [2] 9. Mo = 0; -6q + 800 = 0; q = 133 1/3 en p = -3 x 133 1/3 + 800 = 400. [2] 10. Max. afzet; p = 0; -3q + 800 = 0; q = 266 2/3. [1] Opgave II Keynesiaans Economisch Model (30p) 1a. B – O = 280 – 400 = -120 (begrotingstekort). [2] b. 280 = 1/5Y + 100; Y = 900 mln. [3] 2. E – M = 290 – 287 = 3 (betalingsbalansoverschot). [2] 3. (E – M) – (B – O) = S – I; (3) – (-120) = 123 (spaaroverschot). [3] 4. Volledige werkgelegenheid; monetair evenwicht; begrotingsevenwicht; betalingsbalansevenwicht. [1] 5. ∆Y/∆Io = k; ∆Y/60 = 5/3; ∆Y = 100; Y/fe = 900 + 100 = 1.000 mln. [3] 6. Gap = 1.000 mln./5.000 = 20.000. [3] 7. Y N N(x 1.000) 0 0 50 900 45.000 45 ----------------------1.000 50.000 Nv Na 900 1.000 Y (in mln.) [3] 8. Y = 900 = -30r + 1.200; r = 10 of LM = IS; 7r + 830 = -30r + 1.200; r = 10. [3] 9a. Als r stijgt, daalt de neiging tot speculeren en omgekeerd. [1] b. r M 0 665 10 630 Mv = -3 ½ r + 665 r Mv Ma 10 M 630 665 [3] 10. Nieuwe rente: Y = 1.000 = -30r + 1.200; r = 6 2/3. Mv = Ma; ½ (1.000) – 3 ½ (6 2/3) + Ms = 630; Ms = 153 1/3. [3] Opgave III Buitenland (30p) 1. Ja, want de Centrale Bank publiceert de gegevens. [2] 2. Rekeningen 1. G.b. 2. D.b. 3. K.o.b. Lopende rek. 4. K.b. L.t. K.t. Totale rek. Betalingsbalans [10] Ontvangsten Uitgaven 700 800 350 360 270 150 1.320 1.310 200 240 150 120 1.670 1.670 Saldo -100 -10 120 10 -40 30 0 3. Formeel evenwicht: 1.670 = 1.670; wel. Materieel evenwicht: saldo totale rekening = 0; wel. Fundamenteel evenwicht: 10 – 40 ≠ 0; geen. [3] 4a. 1. Om de importen te garanderen; 2. om het vertrouwen te scheppen in het internationale betalingsverkeer. [1] b. Voorraad internationale betaalmiddelen die tussen centrale banken circuleren; goud en deviezen. [2] c. 350 + 0 = 350. [2] 5a. De mate waarin de importwaarde door de exportwaarde wordt gedekt. [1] b. Dekking% = 700 /800 x 100% = 87,5%. [2] 6. Crediteurenland, want saldo kob is positief. [2] 7a. Het beleid van de overheid om de import en de export van goederen en diensten te beїnvloeden. [1] b. 1. Het heffen of afschaffen van invoerrechten; 2. het verstrekken van exportsubsidies. [2] 8a. Een land gaat zich toeleggen op het voortbrengen van die goederen, waarvan de productiekostenverhoudingen het laagst zijn t.o.v. andere landen. [1] b. David Ricardo. [1]