Het psychologisch contract onder druk Paul de Beer* in: P.A.H. van Lieshout en I.N. Hento (red.), Ziek en mondig op het werk. Dilemma’s bij veranderende verhoudingen, Nieuwerkerk aan den IJssel: Gelling Publishing/Breed Platform Verzekerden & Werk, 2007, pp.19-30. ‘Nou, ik ga maar weer,’ zei Ad. Hij stond bij zijn bureau, zijn tas aan zijn hand. Maarten zat zijn boterham te eten. ‘Je bent nog ziek?’ ‘Ja.’ Het klonk onwillig. ‘Wat heb je dan eigenlijk?’ Hij stond op, zijn boterham in zijn hand. ‘Warm.’ ‘Warm?’ ‘Dat ken jij zeker niet?’ ‘Ik weet niet goed wat ik me daarbij moet voorstellen.’ ‘O, je weet niet wat dat is?’ (…) ‘Wat zegt de dokter er eigenlijk van?’ ‘Dokters daar heb je niks aan. Die zeggen alleen maar dat je weer aan het werk moet.’ (Voskuil 1998, p.90, 91) 1. Inleiding Om de relatie tussen een werkgever en een zieke werknemer goed te kunnen beoordelen dient men zich eerst te verdiepen in de relatie tussen een werkgever en een werknemer in het algemeen. Het gaat dan om de vraag naar de aard van de arbeidsrelatie. In deze bijdrage maken we gebruik van inzichten uit de arbeidssociologie en de arbeids- en organisatiepsychologie en bespreken we met name het psychologisch contract tussen werkgever en werknemer, dat is gebaseerd op vertrouwen. Dit psychologisch contract lijkt echter aan erosie onderhevig. Dit uit zich ook in de omgang met zieke werknemers. Door in geval van ziekte veel nadruk te leggen op de contractuele verplichtingen van de werknemer, bestaat het gevaar dat het psychologische contract nog verder wordt uitgehold, hetgeen tot meer belangentegenstellingen tussen werkgever en werknemer kan leiden. Op langere termijn zullen beide partijen, werknemer én werkgever, daar schade van ondervinden. 2. Het arbeidscontract De meest simpele manier om tegen de arbeidsrelatie aan te kijken is om deze als een contract te beschouwen zoals ieder ander privaatrechtelijk contract waarin de voorwaarden voor een transactie worden vastgelegd. De transactie waar het bij een arbeidscontract om gaat is de levering van een arbeidsinspanning in ruil voor een beloning. In het contract kunnen tevens de condities worden gespecificeerd waaronder de arbeidsinspanning wordt geleverd en de consequenties wanneer een van de partijen niet aan haar verplichtingen voldoet of kan voldoen. Als het arbeidscontract inderdaad niet wezenlijk anders zou zijn dan een contract voor de transactie van een auto, een huis, een machine of een verzekering, zou de arbeidsmarkt op dezelfde wijze (kunnen) functioneren als goederen-, dienstenen kapitaalmarkten. De praktijk is echter een geheel andere. De verschillen tussen de arbeidsmarkt en andere markten zijn minstens zo groot als de overeenkomsten. Daarvoor zijn ten minste vier redenen. 2.1 Redenen waarom een arbeidscontract ‘anders’ is Arbeid is onlosmakelijk verbonden met de persoon De eerste en belangrijkste reden is dat ‘arbeid’ een geheel ander goed is dan een auto of een verzekering. Arbeid is immers onlosmakelijk verbonden met de persoon die de arbeid verricht. Als * Henri Polak hoogleraar voor arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam, tevens verbonden aan het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) en De Burcht (Centrum voor Arbeidsverhoudingen). 1 men zijn of haar arbeid ‘verkoopt’, verkoopt men in zekere zin een stukje van zichzelf. Gedurende de uren dat werknemers voor een bedrijf werken, zijn zij niet zelf de baas over hun arbeidskracht, maar dragen zij de zeggenschap daarover over aan de werkgever. Het arbeidscontract specificeert, anders dan een koopcontract voor een fysiek goed of een dienst, een hiërarchische relatie: degene die de arbeidskracht levert (de werknemer) is ondergeschikt aan degene die de arbeid inhuurt (de werkgever). De werknemers zijn financieel afhankelijk De tweede reden is dat de meeste werknemers in hoge mate financieel afhankelijk zijn van één werkgever. Wie ontslag neemt omdat de arbeidsrelatie hem of haar niet bevalt, verliest daarmee in het algemeen ook zijn of haar voornaamste bron van inkomen. Dat zou nog niet zo’n probleem zijn, als men een ruime keus uit werkgevers had, zoals men bij de aanschaf van een goed of dienst doorgaans uit vele aanbieders kan kiezen. Een werknemer heeft vaak echter slechts een beperkte keuze uit alternatieve banen en bovendien brengt een wisseling van baan aanzienlijke (soms financiële, maar in ieder geval psychische en sociale) kosten met zich mee. Dit plaatst de werknemer in een kwetsbare positie, waarvan een werkgever gemakkelijk misbruik zou kunnen maken. Arbeid is een amorf ’goed’ De derde reden is dat arbeid een heel amorf ‘goed’ is. In feite houdt een arbeidscontract niet veel meer in dan de plicht van de aanbieders om gedurende een bepaalde tijd hun arbeidskracht beschikbaar te stellen voor door de werkgever nader te bepalen werkzaamheden. Natuurlijk wordt in het contract meestal wel aangegeven wat voor soort werkzaamheden de werknemer moet verrichten, maar in het algemeen wordt dit in vrij algemene termen omschreven. Terwijl men de kenmerken van een auto of verzekering tot in detail kan beschrijven, is dit bij een arbeidsprestatie veel lastiger. Van tevoren staat meestal niet precies vast wat de werkgever in alle denkbare omstandigheden die zich kunnen voordoen van de werknemer verlangt. Dit betekent dat het arbeidscontract een ‘onvolledig’ contract is: voor de werknemer noch voor de werkgever staat bij voorbaat exact vast wat de arbeidsrelatie in de praktijk zal inhouden. Dit creëert voor beide partijen onzekerheid over de implementatie van het contract. Een arbeidscontract heeft een zekere duurzaamheid Deze onvolledigheid hangt samen met een vierde factor waarin het arbeidscontract zich, weliswaar niet van alle, maar wel van veel andere contracten onderscheidt: het heeft een zekere duurzaamheid. De transactie van een auto, huis of machine is in beginsel een eenmalige gebeurtenis: na de transactie gaan beide partijen elk huns weegs en hebben geen verplichtingen meer jegens elkaar. (Een verzekering verschilt hiervan doordat deze ook een duurzame relatie tussen verzekeraar en verzekerde inhoudt.) Een arbeidsrelatie strekt zich echter altijd over een zekere tijd na het afsluiten van het contract uit. Dat kan een zowel een bepaalde tijd zijn (bij een tijdelijk contract) als een onbepaalde tijd (bij een vast contract). 2.2 Wetgeving en CAO Deze bijzondere kenmerken van de arbeidsrelatie verklaren waarom de arbeidsovereenkomst niet onder het gewone contractrecht in het Burgerlijk Wetboek valt, maar de overheid tal van wetten heeft gemaakt die de arbeidsrelatie regelen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om wetgeving met betrekking tot de minimumbeloning (Wet op het Minimumloon), de arbeidstijden, de arbeidsomstandigheden en de voorwaarden waaronder het contract kan worden ontbonden (ontslagwetgeving). Er is ook wetgeving die specifiek de belangen van zieke werknemers beschermt, zoals de wettelijke verplichting van de werkgever om gedurende twee jaar minimaal 70 procent van het loon door te betalen (Wet verlenging loondoorbetaling) en het verbod op ontslag bij ziekte. Het bijzondere karakter van de arbeidsrelatie verklaart ook waarom de meeste arbeidscontracten mede worden gereguleerd door collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) die zijn overeengekomen door vakbonden en werkgevers(organisaties). Zowel de wetgeving als de CAO beperkt in sterke mate de ruimte die een individuele werkgever en een individuele werknemer hebben om in de arbeidsovereenkomst alles overeen te komen wat zij wensen. De meeste wettelijke regels en CAO’s hebben tot doel om een zekere bescherming te bieden aan de werknemer, die zich, om de hierboven aangegeven redenen, in het algemeen in een zwakkere positie bevindt dan de werkgever. 2 2.3 Het psychologisch contract Er is echter nog een ander gevolg van het bijzondere karakter van de arbeidsrelatie, die over het algemeen minder van belang is bij andersoortige contracten. Dat is, dat een arbeidsrelatie in hoge mate afhankelijk is van het wederzijdse vertrouwen van de contractpartijen. Omdat het arbeidscontract, zoals gezegd, een onvolledig contract is, is het van groot belang dat beide partijen erop vertrouwen dat de andere partij geen misbruik zal maken van de ‘gaten’ in het contract. Concreet betekent dit dat de werkgever erop moet vertrouwen dat werknemers niet zullen proberen de kantjes ervan af te lopen en hun arbeidsinspanning tot het uiterste minimum te beperken (bijvoorbeeld door iedere taak die niet expliciet in het contract is opgenomen te weigeren; hoe funest dit is, blijkt als vakbonden een zogenaamde ‘stiptheidsactie’ organiseren, waarbij werknemers zich zeer strikt aan hun formele taken houden: het resultaat is doorgaans dat het werk vrijwel stil komt te liggen). Omgekeerd dienen werknemers erop te vertrouwen dat de werkgever hen niet met allerlei aanvullende en extra zware taken zal belasten waarover niet van tevoren expliciet afspraken zijn gemaakt. Dit wederzijdse vertrouwen van werkgever en werknemer wordt wel aangeduid als het ‘psychologische contract’. Hoewel hierover niets op papier is vastgelegd, is bij het aangaan van een arbeidsrelatie dit psychologische contract vaak van minstens zo groot belang als de formele arbeidsovereenkomst. Extreem geformuleerd: als het wederzijdse vertrouwen tussen werkgever en werknemer ontbreekt, dan mondt een arbeidsrelatie, ook als er een zorgvuldig geformuleerde arbeidsovereenkomst is, haast onvermijdelijk voor beide partijen in een teleurstelling uit en zal de relatie waarschijnlijk spoedig worden verbroken. Als er daarentegen wel voldoende vertrouwen is, maar er ligt geen formeel arbeidscontract (bijvoorbeeld doordat alleen mondelinge afspraken zijn gemaakt), dan kan de arbeidsrelatie tot volle tevredenheid van beiden uitwerken. Kracht en zwakte van het psychologisch contract Dit grote belang van het psychologisch contract, van het wederzijdse vertrouwen, vormt zowel de kracht als de zwakte van de arbeidsrelatie. De kracht is dat de arbeidsrelatie, zolang beiden het psychologisch contract naleven, voor beiden veel meer kan opleveren dan in het formele contract is vastgelegd. Wederzijds vertrouwen is bijvoorbeeld voor beide partijen een noodzakelijke voorwaarde om in de relatie te willen investeren. Immers, vertrouwen impliceert dat men bereid is een offer te brengen, in de verwachting, maar zonder de absolute zekerheid, dat men daarvoor later compensatie zal ontvangen. Het gaat bijvoorbeeld om de bereidheid van de werknemer om een opleiding te volgen die zijn of haar productiviteit in de huidige functie vergroot, en bereidheid van de werkgever om de opleiding van zijn of haar medewerkers te financieren of hen de gelegenheid te geven die opleiding onder werktijd te volgen. Het wederzijds vertrouwen is echter ook de zwakke schakel in de arbeidsrelatie. Vertrouwen kan immers gemakkelijk worden beschaamd. Zoals een gezegde luidt: vertrouwen komt te voet, maar vertrekt te paard. In het algemeen valt te verwachten dat beide partijen het psychologisch contract zullen naleven zolang beide verwachten er voordeel van te hebben (een ‘win-win-situatie’ om het modieus uit te drukken). Vertrouwen betekent, dat men verwacht dat de ander zich niet opportunistisch zal gedragen. Wanneer een van beide partijen meent voordeel te kunnen behalen door het psychologisch contract te schenden, komt de relatie echter onder druk te staan. Feitelijk is hiervan al sprake zodra men verwacht dat de andere partij het (psychologisch) contract wellicht niet zal naleven, zodat het wederzijds vertrouwen wordt geschaad. 3. Bedreigingen voor het psychologisch contract Er doen zich op de arbeidsmarkt en in de arbeidsverhoudingen diverse ontwikkelingen voor die de kwetsbaarheid van het psychologisch contract blootleggen. Arbeidsrelaties worden flexibeler en daardoor minder duurzaam. De sociale zekerheid waarop werknemers kunnen terugvallen in geval van verlies van werk, is versoberd, waardoor het alternatief voor werken minder aantrekkelijk is geworden. En onder invloed van globalisering en scherpere concurrentie, staan werkgevers onder druk om meer gewicht toe te kennen aan de wensen van hun aandeelhouders dan aan die van hun medewerkers. 3 3.1 Flexibilisering Allereerst is er sprake van flexibilisering van arbeidsrelaties. Deze kan, grofweg, drie vormen aannemen. In de eerste plaats is het percentage werknemers dat een flexibel contract heeft, toegenomen. Het gaat hierbij met name om uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijke aanstelling (contract voor bepaalde duur). Dit wordt vaak aangeduid als externe flexibilisering. In de tweede plaats kan de vaste arbeidsrelatie minder ‘vast’ worden, doordat de ontslagbescherming wordt versoepeld. Dit kan men beschouwen als een vorm van interne flexibilisering. In de derde plaats kan de aard van de werkzaamheden die een (vaste) medewerker verricht in de loop van de tijd grotere variaties gaan vertonen: functionele flexibiliteit. Elk van deze vormen van flexibilisering zet het psychologisch contract onder druk, doordat de toekomstverwachtingen van de werknemer (en soms ook van de werkgever) onzekerder worden. Als hij of zij in de arbeidsrelatie investeert, is het minder zeker dat zich dit op termijn zal terugbetalen. Het duidelijkst is dit bij flexibele arbeidskrachten die niet verwachten dat zij langere tijd bij dezelfde werkgever blijven werken. Zij hebben er in het algemeen geen belang bij om méér te doen dan in het arbeidscontract is vastgelegd, aangezien een extra inspanning niet zal worden beloond met bijvoorbeeld een toekomstige promotie. Een werkgever die een flexibele medewerker toch tot een betere prestatie wil aanzetten, zal deze ofwel perspectief moeten bieden op een vaste aanstelling, ofwel nauwgezet moeten monitoren en belonen op grond van de geleverde prestaties. Een vaste medewerker die onzeker wordt over zijn of haar toekomstige positie, zal mogelijkerwijs ook minder bereid zijn om in de arbeidsrelatie te investeren. Dit is echter niet onvermijdelijk. Als een werknemer de verwachting heeft dat het risico op ontslag samenhangt met de prestatie die hij of zij levert, zou minder zekerheid juist ook een prikkel kunnen zijn om zich meer in te spannen en meer in de relatie te investeren. Dit veronderstelt natuurlijk wel dat hij of zij er voldoende vertrouwen in heeft dat de kans op ontslag daadwerkelijk afhangt van zijn of haar inspanningen en prestaties. Ook een hogere mate van functionele flexibiliteit vergroot de onzekerheid voor de werknemer, al zijn de gevolgen hier minder ingrijpend dan bij het risico van ontslag. Ook in dit geval is het aannemelijk dat de gevolgen voor de inspanning van de werknemer samenhangen met diens verwachting over de relatie tussen diens inspanning en diens toekomstige positie in de onderneming. Grotere flexibiliteit resulteert niet alleen in meer onzekerheid voor de werknemer, maar kan ook de onzekerheid voor de werkgever vergroten. In het algemeen is een werkgever minder zeker over het gedrag van medewerkers die pas kort in dienst zijn dan van medewerkers met een lang dienstverband. Meer kortdurende arbeidsrelaties maken het daarom ook voor de werkgever minder aantrekkelijk om in de werknemer te investeren. Ook als werknemers vaker op eigen initiatief ontslag nemen (‘jobhoppen’), nemen voor de werkgever de risico’s toe dat een investering in bijvoorbeeld een opleiding van een medewerker zich niet terugbetaalt. Voordat de lezer meent dat het psychologisch contract als gevolg van de flexibilisering van arbeidsrelaties ten onder zal gaan, is het goed op te merken dat het met die flexibilisering nog zo’n vaart niet loopt. Weliswaar is het aantal flexibele banen de laatste decennia sterk gegroeid, het lijkt erop dat geleidelijk een verzadigingsniveau is bereikt. Afhankelijk van de definitie die men hanteert heeft het aandeel flexibele contracten in de totale werkgelegenheid zich gestabiliseerd op een niveau van tien tot vijftien procent. Ook het aandeel werknemers dat jaarlijks ontslag neemt of ontslagen wordt, is, afgezien van een conjuncturele golfbeweging, opmerkelijk stabiel, namelijk zo’n een op de zes à zeven. Dat de flexibilisering niet verder doorzet zou juist wel eens verklaard kunnen worden door het belang dat zowel werkgevers als werknemers hechten aan het psychologisch contract. Veel werkgevers realiseren zich dat naarmate een groter deel van hun personeel slechts kort in dienst is, zij ook minder kunnen rekenen op de loyaliteit en betrokkenheid van hun medewerkers. En veel werknemers geven de voorkeur aan de zekerheid van hun huidige baan en het vertrouwen in hun huidige werkgever boven een andere baan die misschien een hoger loon oplevert, maar waarvan men nog maar moet afwachten of die ook in andere opzichten bevalt. Voor wie tevreden is met zijn huidige baan kunnen de psychologische kosten van een baanwisseling een belangrijke reden zijn om te blijven zitten waar men zit. 4 3.2 Minder sociale bescherming Een tweede ontwikkeling met consequenties voor het psychologisch contract is de vermindering van sociale bescherming, door een beperking van aanspraken op of striktere criteria voor de toekenning van sociale uitkeringen. Dit vereist enige toelichting. In het algemeen is het psychologisch contract in het voordeel van zowel de werknemer als de werkgever. Beiden profiteren ervan als zij de arbeidsrelatie als méér dan alleen een juridisch contract beschouwen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin de arbeidsrelatie niet meer in beider voordeel is. Dit is het geval wanneer werknemers kans zien hun positie te verbeteren door een andere baan te accepteren, wanneer de werkgever de werknemer niet meer nodig heeft, bijvoorbeeld doordat diens functie overbodig is geworden of doordat de werknemer arbeidsongeschikt is geraakt, of wanneer er een conflict ontstaat tussen werkgever en werknemer, bijvoorbeeld over de wijze waarop het werk dient te worden uitgevoerd. In het eerste geval kan het arbeidscontract meestal met wederzijdse instemming worden ontbonden (al kan een werkgever pogen om de kosten van een recente opleiding op de werknemer te verhalen). Als in het tweede geval het contract eenzijdig door de werkgever wordt opgezegd is het voor werknemers van belang dat zij kunnen terugvallen op een (werkloosheids- of arbeidsongeschiktheids)uitkering, die hun verlies aan arbeidsinkomen verzacht. Ook in het derde geval kan de sociale zekerheid uitkomst brengen, namelijk als de werknemer zich vanwege het conflict ziek meldt. Natuurlijk is dit een oneigenlijk gebruik van het ziekengeld, maar het is bekend dat ziekteverlof in het verleden vaak werd gebruikt als ventiel om de spanning als gevolg van een conflict op de werkvloer te verminderen. Een reeks veranderingen in de socialezekerheidsregelingen heeft het voor werkgever en werknemer steeds moeilijker gemaakt om een beroep te doen op de sociale uitkeringen. Zo zijn de referte-eisen voor de WW verhoogd en is de maximumuitkeringsduur verkort, zijn de criteria voor toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanzienlijk verscherpt en is de werkgever in geval van ziekte verplicht het loon gedurende twee jaar grotendeels door te betalen. De Wet Verbetering Poortwachter verplicht de werkgever en een zieke werknemer om al het nodige te doen om werkhervatting te bevorderen. Laat een van beide partijen dit na, dan blijft de ‘poort’ naar de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WIA) gesloten of verliest de werknemer het recht op loondoorbetaling. Welke gevolgen deze wijzigingen in de sociale zekerheid hebben voor het psychologisch contract tussen werkgever en werknemer is niet eenduidig vast te stellen. Enerzijds betekent minder externe sociale bescherming, dat werkgever en werknemer nog meer tot elkaar veroordeeld zijn. Zij kunnen de verantwoordelijkheid voor tekortschietende capaciteiten van de werknemer of voor een arbeidsconflict niet meer afwentelen op de gemeenschap in de vorm van een beroep op de sociale zekerheid. Dit wordt ook expliciet beoogd met de Wet Verbetering Poortwachter. Dit zou kunnen betekenen dat het psychologisch contract voor beide partijen nog belangrijker wordt, omdat zij nu ook in momenten dat het minder goed gaat, op elkaar aangewezen blijven. Anderzijds zou men kunnen stellen dat men gemakkelijker een relatie aangaat en misschien zelfs eerder bereid is in die relatie te investeren als men weet dat de relatie ook weer verbroken kan worden als deze niet langer in beider voordeel is. Als men gedwongen is de relatie ook voort te zetten als deze geen voordeel meer oplevert (of als het verbreken van de relatie met hoge kosten gepaard gaat), zal dit immers de verwachte langetermijnopbrengst van de relatie verminderen. Men zou er dan juist de voorkeur aan kunnen geven een tijdelijke arbeidsrelatie aan te gaan, die niet allerlei verplichtingen met zich meebrengt. 3.3 Globalisering Een derde ontwikkeling met mogelijke negatieve consequenties voor het psychologisch contract omvat trends als globalisering en verscherping van concurrentie. Naarmate bedrijven onder sterkere druk staan om op korte termijn optimaal te presteren, kan ook de onzekerheid voor en de druk op de werknemers toenemen. Als bijvoorbeeld de aandeelhouders een bedrijf dwingen om zich te richten op een maximaal rendement op korte termijn of als het bedrijf het risico loopt te worden overgenomen door een hedge fund, kan de bedrijfsleiding zich gedwongen voelen om de werkdruk op te voeren en de beloning van medewerkers sneller aan te passen aan de prestaties van de onderneming. Hierdoor 5 neemt de onzekerheid voor werknemers toe en kan de werkdruk hoger worden dan men stilzwijgend was overeengekomen. Een overname van een bedrijf door een (buitenlandse) concurrent kan leiden tot een andere bedrijfscultuur die haaks staat op de cultuur die aansloot bij het psychologisch contract. Als werknemers door dergelijke ontwikkelingen steeds onzekerder worden of de werkgever op langere termijn het psychologisch contract wel zal (kunnen) naleven, zullen zij ook zelf minder bereid zijn in de relatie te investeren. Meer in het algemeen dwingen de genoemde ontwikkelingen de werkgever meer prioriteit te geven aan de belangen van de aandeelhouders ten koste van de aandacht die hij of zij kan schenken aan de belangen van de medewerkers. Onvermijdelijk zal dit op den duur zijn weerslag hebben op de loyaliteit van werknemers jegens het bedrijf en leiden tot erosie van het psychologisch contract. 4. Meer nadruk op de contractuele relatie? Hoe kan men het beste reageren op de hierboven geschetste bedreigingen voor het psychologisch contract? Eén mogelijk strategie is om deze ontwikkelingen als onvermijdelijk te aanvaarden en daarom meer nadruk te leggen op de formele contractuele relatie. In plaats van blind te varen op stilzwijgende wederzijdse verwachtingen, probeert men die verwachtingen zoveel mogelijk formeel vast te leggen in een contract. Deze benadering wordt wel aangeduid als new contractualism. Hierbij probeert men zoveel mogelijk vast te houden aan het principiële uitgangspunt van een contract, namelijk dat het een overeenstemming is die met het oog op wederzijds voordeel met wederzijdse instemming wordt afgesloten. Een dergelijke contractuele invulling van de arbeidsrelatie kan bijvoorbeeld inhouden dat men expliciet afspraken maakt over de prestaties die de werknemer in de komende periode zal leveren (targets) en over de beloning die hier tegenover staat. In het algemeen zal dit resulteren in een of andere vorm van prestatiebeloning, die zoveel mogelijk op objectiveerbare gronden wordt gebaseerd. Ook de werkgever kan verplichtingen op zich nemen, bijvoorbeeld ten aanzien van faciliteiten om werk en privé-taken te combineren of om een opleiding te volgen. Ook is het mogelijk dat de beloning van werknemers sterker wordt gekoppeld aan de prestaties van de onderneming, zoals winst, omzet of klantentevredenheid. 4.1 Contractuele benadering van ziekte Meer specifiek kan deze contractuele benadering ook worden toegepast in geval van ziekte van een werknemer. Ziekte is bij uitstek een situatie waarin een van beide contractpartijen zijn verplichtingen niet kan nakomen. Onderdeel van het traditionele psychologische contract was dat de werknemer zich alleen ziek meldde als hij of zij ook werkelijk ziek was en weer aan het werk ging zodra hij of zij hersteld was. In ruil daarvoor bemoeide de werkgever zich niet of nauwelijks met de zieke medewerker. In de praktijk leefden werknemers deze regel vaak niet al te strikt na. Een sterke aanwijzing daarvoor was dat het ziekteverzuim toenam in een economische hoogconjunctuur, wanneer werknemers weinig angst hebben hun baan wegens verzuim te verliezen. Doordat de werkgever de kosten van ziekteverzuim lange tijd grotendeels kon afwentelen op het collectief (in de vorm van de Ziektewet), had deze er ook weinig belang bij om de relatie met de verzuimende werknemer te verstoren met strenge controle. Zo werd het psychologisch contract geleidelijk uitgebreid met de stilzwijgende afspraak dat men ook om andere redenen dan ziekte kon verzuimen, bijvoorbeeld als een kind ziek thuis was, als men naar de tandarts ging of als er een conflict op het werk was. Nu de kosten van ziekteverzuim tegenwoordig volledig op de werkgever drukken, is het beduidend kostbaarder geworden om dergelijke vormen van oneigenlijk verzuim oogluikend toe te laten. Bovendien is de werkgever tegenwoordig op grond van de WVP verplicht bij langdurig verzuim initiatieven te nemen om de werkhervatting van de zieke werknemer te bevorderen. Het ligt dan voor de hand om bij ziekteverzuim voor een meer zakelijke aanpak te kiezen en duidelijke, expliciete afspraken te maken met de zieke werknemer. Mede om zich later te kunnen verantwoorden kan dit worden gegoten in de vorm van een formele overeenkomst, waarin zowel de zieke werknemer als de werkgever zich verplicht om bepaalde acties te ondernemen gericht op herstel en werkhervatting van de werknemer. 4.2 Verdere uitholling van het psychologisch contract 6 Hoewel meer nadruk op de contractuele relatie tussen werkgever en werknemer een logische aanpak lijkt als het psychologisch contract aan belang inboet, is er alle reden om er serieuze vraagtekens bij deze benadering te plaatsen. Om te beginnen kunnen de argumenten van het begin van deze bijdrage worden herhaald waarom een puur zakelijk contract in geval van een arbeidsrelatie tekortschiet. In het bijzonder is het de vraag of het wel mogelijk is om alle relevante voorwaarden in een formeel contract op te nemen. Ook in het speciale geval van een zieke werknemer zal het vaak geen sinecure zijn om nauwkeurig te formuleren wat van een werknemer wordt verwacht. Zo kan men bijvoorbeeld wel vastleggen dat een werknemer een bepaald reïntegratietraject zal volgen, maar het is veel lastiger om de daarvoor gewenste inzet en motivatie van de werknemer te formaliseren. Daar komt bij, dat een dergelijke zakelijke benadering van de zijde van de werkgever, ook de werknemer tot een meer zakelijke aanpak kan verleiden, zodat deze niets méér doet dan formeel in het contract is overeengekomen. Meer nadruk op de formele contractuele relatie kan aldus een extra bijdrage leveren aan de uitholling van het psychologische contract. Meer in het algemeen kan het feit dat de werkgever de wederzijdse verwachtingen meer formeel wil vastleggen, het vertrouwen van de werknemer in de werkgever schaden. Het risico bestaat dan dat de winst die wordt geboekt doordat duidelijker afspraken worden gemaakt, grotendeels of zelfs geheel teniet wordt gedaan door een vermindering van het wederzijdse vertrouwen. Ridders en schavuiten In dit verband is het verhelderend een onderscheid te maken tussen twee soorten ‘ideaaltypische’ werknemers. De Britse politiek-econoom Julian Le Grand (2003) noemt deze respectievelijk ‘knights’ (‘ridders’) en ‘knaves’ (‘schavuiten’). De ‘ridders’ zijn medewerkers die niet primair hun eigenbelang op het oog hebben, maar intrinsiek gemotiveerd zijn om zich in te zetten voor hun bedrijf, of zelfs voor een breder maatschappelijk doel. De ‘schavuiten’ daarentegen zijn medewerkers die louter hun eigenbelang najagen en er geen been in zien om zich opportunistisch te gedragen. Een groter gewicht voor expliciete contractuele afspraken, prestatiebeloning, afrekenen op resultaat, kan een geschikt middel zijn om de schavuiten in het gareel te houden. Het is echter niet het geëigende middel om de ridders, die meer waarde hechten aan het psychologische contract, tot hogere prestaties te bewegen. Integendeel, het gevaar is reëel, dat deze door een meer zakelijke, contractuele benadering juist worden gedemotiveerd en zich daardoor ook steeds meer als schavuiten gaan gedragen. De consequenties van meer nadruk op formele contractuele relaties hangen dus af van de verhouding tussen ridders en schavuiten binnen de arbeidsorganisatie. Naarmate het aandeel schavuiten groter is, is het formele contract op zichzelf een meer passend instrument, al dient men zich te realiseren dat consequente toepassing van dit instrument het aandeel schavuiten in de organisatie nog verder zal doen toenemen. Wederzijdse instemming? Een andere kanttekening bij een nadrukkelijker gebruik van het contract als beïnvloedingsinstrument, is dat vaak niet werkelijk is voldaan aan de ideaaltypische voorwaarde van wederzijdse instemming. Het gebruik van de term contract suggereert dat beide partijen er belang bij hebben. Voor een arbeidscontract geldt dit in het algemeen ook (er bestaat in ons land immers geen dwangarbeid of slavernij). Maar aanvullende contractuele afspraken komen vrijwel altijd voort uit het initiatief van de werkgever die deze wil gebruiken om zijn medewerkers tot hogere prestaties te brengen. Daar kunnen weliswaar voordelen voor de werknemer tegenover staan (bijv. een hogere beloning indien men bovengemiddeld presteert), maar in ieder geval kan een deel van de werknemers (bijv. degenen die beneden gemiddeld presteren) er ook nadelen van ondervinden. In geval van ziekte geldt eens te meer dat een werknemer zich vaak in een zwakkere positie bevindt en weinig te kiezen heeft. Hiermee is niet gezegd dat het niet wenselijk kan zijn om meer formele afspraken met de zieke medewerker te maken, maar de contractterminologie suggereert te sterk dat beide partijen hierbij direct voordeel hebben. 4.3 Een alternatief: een onafhankelijke arbiter Wil men voorkomen dat het psychologisch contract (verder) wordt aangetast, dan kan men in geval van ziekte van de werknemer beter niet de weg bewandelen van een formele contractuele afspraak, maar een onafhankelijke derde partij inschakelen. Een onafhankelijke deskundige van buiten het 7 bedrijf is in het algemeen beter in staat zich een objectief oordeel te vormen over de ernst van de ziekte en de inspanning die van de werknemer kan worden verwacht om het werk zo spoedig mogelijk te (kunnen) hervatten. Juist om te voorkomen dat er een conflict ontstaat tussen werkgever en werknemer over de wederzijdse inspanningen, kan het, als zich laat aanzien dat werkhervatting de nodige tijd zal vergen, verstandig zijn vroegtijdig een buitenstaander in te schakelen die een bindend oordeel geeft over het gewenste traject. Ook als diens oordeel een van beide partijen minder bevalt, is het risico kleiner dat dit het vertrouwen tussen werkgever en werknemer schaadt. Een voorwaarde hiervoor is natuurlijk wel dat beide partijen deze externe deskundige voldoende vertrouwen en bereid zijn zich bij diens oordeel neer te leggen. Het moet daadwerkelijk gaan om een onafhankelijke arbiter. Pas als een van beide partijen zich niet houdt aan het advies van deze arbiter, breekt het moment aan waarop men zich erop kan beroepen dat de andere partij het formele arbeidscontract niet naleeft. Als de werknemer zijn verplichtingen niet nakomt zou dat als uiterste consequentie gedwongen ontslag kunnen betekenen. Arbodiensten zijn in feite bedoeld om deze rol te vervullen. Het is echter de vraag of ze daar in de huidige situatie voldoende in slagen, aangezien ze door werknemers vaak als een instrument in handen van de werkgever worden gezien (zie ook de bijdrage van Warning en Marcelissen). 5. Conclusie: wederzijds vertrouwen als basis voor de arbeidsrelatie Wie de relatie tussen werkgever en werknemer louter beziet als een formele contractuele relatie, haalt de ziel uit de arbeidsrelatie. Het psychologisch contract tussen werkgever en werknemer, dat wil zeggen de wederzijdse verwachting over de wijze waarop de arbeidsrelatie in de praktijk wordt vormgegeven, is minstens zo belangrijk als het formele arbeidscontract om van het dienstverband een succes te maken. Dit geldt ook in geval van ziekte. Een zieke werknemer tegemoet treden met formele contractuele afspraken over reïntegratieactiviteiten, kan het vertrouwen tussen werkgever en werknemer schaden. Ook als dit de werkhervatting bespoedigt, bestaat het gevaar dat het afbreuk doet aan het psychologisch contract en aan het wederzijds vertrouwen. De winst die de werkgever ogenschijnlijk op korte termijn boekt, kan dan op langere termijn de arbeidsrelatie onherstelbaar beschadigen. Een voorwaarde om het psychologische karakter van het arbeidscontract te versterken is evenwel dat werkgever en werknemer beide ervan uitgaan dat zij voor langere tijd een relatie zijn aangegaan en er daarom beiden belang bij hebben om in die relatie te investeren. Een goede arbeidsrelatie lijkt in dit opzicht veel op een goed huwelijk. Dat wordt ook niet bijeengehouden door het formele huwelijkscontract, maar door het wederzijdse vertrouwen dat men ‘tot de dood ons scheidt’ met elkaar door het leven wil. Een baan hoeft dan weliswaar niet een leven lang te duren, maar het voornemen van een van beide partijen om de relatie te verbreken zodra zich een betere partij (lees: een andere werknemer of een andere baan) aandient, is in ieder geval een slechte basis om op voort te bouwen. Flexibilisering van arbeidsrelaties, versoepeling van ontslagbescherming en het tegen elkaar opbieden om schaarse werknemers aan te trekken zullen het probleem slechts vergroten. Vaste banen die werknemers perspectief bieden op een aantrekkelijk loopbaantraject en werkgever en werknemer voor langere tijd tot elkaar veroordelen, bieden de beste voorwaarde om de arbeidsrelatie voor beiden tot een profijtelijke investering te maken. Literatuur Le Grand, Julian (2003) Motivation, Agency, and Public Policy: of Knights and Knaves, Pawns and Queens. Oxford: Oxford University Press. Voskuil, J.J. (1998) Het A.P. Beerta Instituut. Het Bureau 4, Amsterdam: G.A. van Oorschot. 8