Indonesië

advertisement
Een internationale strijd voor vrijheid
De Republiek Indonesia en de
buitenlandse betrekkingen met India
(1945-1949)
Sjahrir en Nehru tijdens conferentie van 1948 in New Delhi
http://beeldbank.nationaalarchief.nl/nl/afbeeldingen/trefwoord/Geografisch_trefwoord/India/trefwoord/Vervaard
iger/Keystone
Master Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief
Bart Pauwels
0409901
[email protected]
Inhoudsopgave
Inleiding…………………………………………………………………………3
Historisch kader : Indonesië: 17 augustus 1945- 27 december 1949…………...6
Grondslagen buitenlandse politiek van de Republiek…………………………11
De opbouw van internationale betrekkingen en de band met India…………...21
India in de bres voor Republiek……………………………………………….33
Conclusie……………………………………………………………………...42
Literatuurlijst………………………………………………………………….45
2
Inleiding
Nederland droeg op 27 december 1949 de soevereiniteit over aan Indonesië. Daarmee kwam
een einde aan een langdurige koloniale overheersing door Nederland. Dat ging echter niet
zonder slag of stoot. Tussen het uitroepen van de onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 door
Soekarno en de soevereiniteitsoverdracht in 1949, voerde Indonesië een uiteindelijk
succesvolle onafhankelijkheidsstrijd. De strijd werd gekenmerkt door gewelddadigheden van
Nederlandse zijde en een guerrilla oorlog vanuit de Republiek. Een deel van de strijd speelde
zich af via diplomatieke kanalen. Nederland wilde de overdracht van de soevereiniteit zo lang
mogelijk tegenhouden en Indië binnen het Koninkrijk houden, ook met het oog op de
Nederlandse economische belangen. Nederland werd echter geconfronteerd met
een
internationale beweging van dekolonisatie.
Opvallend aan de periode 1945 tot 1949 is de internationale aandacht die getoond
werd voor de Indonesische zaak en de rol van de, in die periode net opgerichte, Verenigde
Naties daarin. Een ander aspect is de opbouw van het internationale diplomatieke netwerk van
de Republiek terwijl deze niet internationaal erkend werd door andere staten en verwikkeld
was in een onafhankelijkheidsstrijd met Nederland. Ondanks deze omstandigheden knoopte
de Republiek betrekkingen aan met andere staten. Een van de staten waarmee de Republiek
banden opbouwde, was India. De internationale betrekkingen met India hebben een
belangrijke rol hebben gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië.
De relatie met India wordt regelmatig genoemd en vaak wordt het belang van deze
relatie voor de Republiek benadrukt. In de biografieën van Charles Taylor, Mohammed
Hatta, Ide Agung Gde Agung, Franklin Weinstein en Michael Leifer komt de relatie met India
relatief kort aan de orde. Als de relatie tussen India en de Republiek aan bod komt, wordt
vaak ingegaan op de buitenlandse politiek van Nehru en zijn internationale strijd tegen het
kolonialisme en de inzet van India in de Verenigde Naties om de Indonesische zaak aan de
orde te brengen. In de literatuur wordt met name aandacht besteed aan de relatie tussen India
en Indonesië na 1950. In de periode na 1950 verwierven Nehru en Sukarno internationaal
aanzien met hun onafhankelijke politiek buitenlandse politiek in een bipolaire wereld.
3
Als de onafhankelijkheidsstrijd zelf het onderwerp is, ligt de nadruk vaak op het succes van
de internationale druk op Nederland en de werking van de Verenigde Naties in het proces naar
onafhankelijkheid. Het boek van Taylor is volledig gewijd aan de rol van de Verenigde Naties
in het conflict tussen Nederland en de Republiek. In andere publicaties worden echter ook
vraagtekens gezet bij het internationale succes van de Indonesische onafhankelijkheid. Een
voorbeeld hiervan is de stelling van Rizal Sukma dat de Republiek de onafhankelijkheid
vooral aan zichzelf te danken heeft door op eigen kracht te strijden tegen de Nederlanders.
1
Deze stelling ontkracht de idee van een sterke internationale gemeenschap die effectief en
consequent optrad en de Republiek op die manier ontkwam aan de Nederlandse overheersing.
Ook in het boek van Franlink Weinstein komt de weifelende politiek van belangrijke
steunpilaren van Republiek gerelateerd aan hun eigen belangen en de gevolgen daarvan voor
een spoedig verloop van de strijd aan bod. In deze publicaties zijn de kracht en de acties van
de Republiek zelf de voornaamste reden voor de uiteindelijke onafhankelijkheid. De
capaciteit van de Republiek om relaties op te bouwen met andere landen is een onderdeel van
de acties van de regering waarmee doorzettingskracht gemoeid was.
Individuele landen als Singapore, Birma en Australië komen in relatie tot de strijd van
de Republiek aan bod vanwege hun inzet om het conflict tussen Nederland en Indonesië op te
lossen. Een belangrijk boek over de relatie van de Republiek met een andere staat is
geschreven door Yong Mun Cheong. Hij schreef over het belang van Singapore tijdens de
Indonesische vrijheidsstrijd. Cheong benadrukt in zijn boek de economische belangen van
Singapore als doorvoerhaven en handelscentrum voor de Republiek en onder andere de
wapensmokkel en opiumsmokkel die de Republiek versterkte op militair en economisch
gebied.2 In het boek van Bandyopadhyama komt de relatie tussen de Republiek en Birma aan
bod en wordt een vergelijking gemaakt tussen het politieke en economische beleid van beide
staten en onder andere de handelsrelaties tussen beiden landen.
Wat in de meeste benaderingen van de Indonesische strijd onderbelicht is gebleven, is
de opbouw van het diplomatieke netwerk door de leiders van de Republiek onder de moeilijke
omstandigheden die de onafhankelijkheidsstrijd meebracht.
1
R. Sukma,, ‘The evolution of Indonesia’s foreign policy: An Indonesian view’, Asian Survey 3 (1995) 304-315,
307.
2
Y.M. Cheong, The Indonesian Revolution and the Singapore connection ( Leiden 2003)
4
Juist de opbouw van internationale betrekkingen door een regering van een nieuw, in het
geval van de Republiek zelfs een nog niet internationaal erkende staat, is een fascinerend
onderwerp.
Uit de voorgaande beschouwing van de bestaande literatuur blijkt dat de als belangrijk
geachte relatie met India tijdens de onafhankelijkheid zijdelings aan bod komt en dat de
periode na 1950 nadrukkelijk wordt behandeld. In de beschrijving van relaties tussen de
Republiek met andere staten komt India niet specifiek aan de orde en wordt niet stilgestaan bij
de totstandkoming van contacten. De relatie tussen India en de Republiek is daarom bij uitstek
een onderwerp dat nader onderzocht moet worden. De vraag die daarom centraal staat in dit
onderzoek is: Waarom waren de buitenlandse betrekkingen met India van groot belang voor
de Republiek? Om een antwoord te geven op de vraag moeten een aantal vragen worden
beantwoord. Welke motieven lagen ten grondslag aan het opbouwen van diplomatieke banden
of handelsbetrekkingen met andere staten en in dit geval India? Hoe bouwde de Republiek de
band met India op? Was de opbouw van dat netwerk in relatie tot de doelstellingen van de
leiders van de staat in oprichting een succes? Door het analyseren van de diplomatieke
bewegingen tussen de Republiek en India, wordt duidelijk wat de inzet van de Republiek zelf
was en wat het resultaat daarvan was. Een analyse van de relatie die werd opgebouwd zal
doormiddel van bronnen- en literatuuronderzoek een antwoord geven op de vraag over de
opbouw, motieven en het succes van de gevoerde buitenlandse politiek door de Republiek in
de strijd voor onafhankelijkheid.
Om de vragen te kunnen beantwoorden, wordt deels gebruik gemaakt van bestaande
literatuur waarin de buitenlandse politiek van de Republiek en India aan bod komt. Om de
opbouw van de buitenlandse betrekkingen met India te analyseren moet ook gebruik worden
gemaakt van archiefmateriaal omdat in de bestaande literatuur niet veel aandacht is besteed
aan de opbouw van de diplomatieke betrekkingen door de regering in Yogjakarta. De primaire
bronnen die de opbouw van het buitenlandse netwerk weergeven, maken deel uit van de
‘Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde
archieven’, die in het Nationaal Archief in Den Haag zijn opgeslagen. Hoewel dit documenten
zijn die zijn opgetekend door diverse Nederlandse ambassades en directies van het ministerie
van Buitenlandse Zaken, en daar ook interpretaties in staan over het hele proces van
onafhankelijkheid, maken deze archiefstukken wel duidelijk wat vertegenwoordigers van de
Republiek in het buitenland en specifiek in India op diplomatiek gebied uitvoerden.
5
Historisch kader : Indonesië: 17 augustus 1945- 27 december 1949
.
De Nederlandse regering was de macht over de kolonie van 1942 tot 1945 kwijt aan Japan.
Japan had de kolonie met harde hand geleid, maar had naarmate de bezetting vorderde
besprekingen gevoerd met onder andere Soekarno over de onafhankelijkheid van de kolonie.
Toen na de aanval op Hiroshima en Nagasaki duidelijk werd dat Japan een definitieve
nederlaag tegemoet ging, kregen Soekarno en Hatta toestemming van de Japanse maarschalk
Terauchi om een onafhankelijk Indonesië uit te roepen binnen de grenzen van het door Japan
bezette gebied in Indië.3 De steun van Japan voor de onafhankelijkheid was op dat moment
belangrijk omdat Soekarno en Hatta bij het eenzijdig uitroepen van de Republiek het risico
liepen om de Japanse legertroepen in het gebied tegen zich in het harnas te jagen.4 Nadat
Japan op 15 augustus capituleerde, riepen Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de
onafhankelijkheid uit: ‘ We the people of Indonesia hereby declare Indonesia’s independence.
Matters concerning the transfer of power and other matters will be executed in an orderly
manner and in the shortest possible time’. De Republiek Indonesië was daarmee een eerste
aanzet tot een proces naar onafhankelijkheid van Nederland. Door de collaboratie met de
Japanners tijdens de bezettingsperiode door onder andere Soekarno en het feit dat Japan
toestemming had gegeven voor de onafhankelijkheid, werd de Republiek bij de geallieerden
niet als partner gezien van de overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog.5 De Nederlanders
benadrukte deze precaire positie van de kolonie om meer internationale goodwill te creëren
bij een eventuele terugkeer naar de Republiek. De leiders van de Republiek wilde
vijandigheden van de geallieerden voorkomen en de terugkeer van de Nederlanders
tegengaan. Om dat te bewerkstelligen gaf Soekarno aan dat de Republiek grip had op het
gebied en verantwoordelijkheid droeg.6 Soekarno verklaarde in september 1945:
‘ The policy now adopted by the Indonesian Repbulic must be oriented to
the international world. For this, the prime condition is diplomacy. Yet no
nation can enter the international arena by diplomacy alone. Behind that
3
M. Leifer, Indonesia’s foreign policy ( Londen 1983) 2.
Leifer, Indonesia’s foreign policy, 2.
5
Ibidem 3.
6
Ibidem 5.
4
6
diplomacy, indeed the very basis of that diplomacy, must be a power of
force.’7
Daarmee doelde Soekarno op de autoriteit en macht van de leiders van de Republiek die
onrust en anarchie zouden voorkomen.8 Ook gaf Soekarno aan dat het beleid van de
Republiek gericht was op aansluiting bij de internationale gemeenschap. Dit bericht was een
van de eerste contacten die Soekarno tot stand bracht om de ontstane situatie onder de
aandacht te brengen van de internationale gemeenschap. De internationale gemeenschap werd
duidelijk gemaakt dat het rustig was in de Republiek na de capitulatie van Japan. Dat was ook
belangrijke informatie voor de geallieerden die na de capitulatie van Japan en de
onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno en Hatta niet wisten hoe de situatie was in de
Archipel en of zij tegenstand zouden krijgen van de Republiek. De Britten en Australiërs
kwamen na de capitulatie van Japan naar de Republiek. Een kleine groep Britse militairen
kwam op 29 september 1945 naar Java. De beperkte omvang van de militaire inzet van de
geallieerden had te maken met de medewerking die door de Republiek was beloofd.9 De
Nederlanders kwamen terug in 1946 en probeerden hun gezag te herstellen. De terugkomst
van de Nederlanders werd tegengewerkt door de troepen van de Republiek. Nadat Nederland
zich, onder druk van de Britten, bereid had getoond om te onderhandelen met de Republiek
kon Nederland de Britse troepen aflossen. Vanaf de terugkeer van de Nederlanders ontstond
er een vier jaar durende diplomatieke en militaire strijd om het gezag binnen de archipel. Een
aantal momenten in dat proces zijn van belang om te noemen.
Op de eerste plaats was 21 januari 1946 een belangrijk moment voor Indonesië. Toen
werd de situatie in de Republiek in internationaal verband besproken als gevolg van een
klacht van de Oekraïne tegen de Britten in Indonesië. Deze klacht werd ingebracht in de
Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.10 Nadat de Sovjet-Unie vanwege de ongewenste
militaire aanwezigheid in Iran door Iran zelf werd aangesproken in de Veiligheidsraad, kwam
satellietstaat Oekraïne met een klacht tegen de Britten.
7
F.B. Weinstein, Indonesian foreign policy and the dilemma of dependence. From Sukarno to Soeharto (
Londen 1976) 26.
8
M. Leifer, Indonesia’s foreign policy ( Londen 1983) 15.
9
M. Leifer, Indonesia’s foreign policy ( Londen 1983) 4.
10
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 24 .
7
Dat werd onder andere gedaan om duidelijk te maken dat niet alleen de Sovjet Unie maar ook
de Westerse landen ongewenst militair betrokken waren bij conflicten. Op deze manier kwam
een ontwikkeling op gang waarbij de problematiek in Indonesië deel ging uitmaken van
internationaal overleg. De Verenigde Naties speelden een belangrijke rol in de
onafhankelijkheid van Indonesië doormiddel van diverse resoluties in de Veiligheidsraad en
de rol van de Commissie van Goede Diensten die bemiddelende tussen Nederland en
Indonesië. De eerste resolutie die sinds de oprichting van de Verenigde Naties werd
aangenomen, was de resolutie van 1 augustus 1947 waarin de Veiligheidsraad tot een staakt
het vuren opriep nadat Nederland was gestart met de eerste politionele actie in de Republiek.11
Een tweede moment wast het verdrag van Linggadjati dat werd gesloten op 15
november 1946 en waarin Nederland het gezag van de Republiek van Indonesië over Java,
Madoera en Sumatra erkende. De Republiek zou op termijn een deelstaat worden van de
Verenigde Staten van Indonesië en deel uit gaan maken van de Nederlands-Indonesische
Unie. Nadat Nederland extra zaken toevoegde aan het akkoord en er sprake was van
wederzijdse ontevredenheid, leidde deze situatie tot onderlinge strubbelingen.
Een derde belangrijk moment in de periode 1945-1949 is de eerste politionele actie
van 20 juli 1947. Nederland was militair weer op sterkte en wilde gezien de moeizame relatie
met de Republiek orde op zaken stellen.
12
De actie was mede ingegeven door de financiële
belangen die Nederland had bij het in stand houden van de kolonie en de onrust die aan de
zijde van de Republiek was ontstaan vanwege de ontevredenheid over Linggadjati.
Het vierde moment was de politionele actie die begon op 19 december 1948. Nadat in
het jaar voorafgaand aan deze actie de Commissie van Goede Diensten in overeenstemming
met Nederland en de vertegenwoordigers van de Republiek een verdrag op het Amerikaanse
schip Renville hadden gesloten, verslechterde de relatie tussen Nederland en de Republiek.
Na deze tweede politionele actie van Nederlandse zijde, kwam door de internationale
negatieve reactie op het handelen van Nederland, het proces tot onafhankelijkheid via de
Verenigde Naties in een stroomversnelling.
11
12
Cribb, Robert, Colin Brown, Modern Indonesia. A history since 1945 (New York 1995) 21.
Taylor, A.M. Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 33.
8
Tot slot is 28 januari 1949 belangrijk geweest voor Indonesië. Op deze dag nam de
Veiligheidsraad een resolutie aan waarin werd opgeroepen tot het overdragen van de
soevereiniteit aan de Verenigde Staten van Indonesië voor 1 juli 1950. Vanaf dat moment
kwamen definitieve onderhandelingen op gang die tot gevolg hadden dat op 27 december
1949 de soevereiniteit werd overgedragen aan de Verenigde Staten van Indonesië.
Hoewel de steun voor de Republiek internationaal toenam naarmate het conflict met
Nederland vorderde, opereerde de internationale gemeenschap niet snel en effectief.
Kenmerkend daarvoor is de positie van de twee grootmachten in die periode, de Verenigde
Staten en de Sovjet Unie. De rol van de Sovjet-Unie voor de Indonesische zaak is, mede door
de leiders van de Republiek, beperkt gebleven tot politieke steun in de Verenigde Naties.
Desalniettemin was die steun belangrijk omdat de Sovjet-Unie een grote internationale speler
was. Het verkrijgen van zoveel mogelijk steun voor en erkenning van de Republiek essentieel
was voor de net opgerichte Republiek. Aan de andere kant wilden de leiders van de Republiek
voorkomen dat er door banden met grote staten nieuwe vormen van afhankelijkheid
ontstonden. De invloed die het communisme probeerde te krijgen in Indonesië maakte de
band met de Sovjet-Unie moeizaam. Dat zat deels in ideologische tegenstelling die er vanuit
de leiders van de Republiek was tegen het communisme. Aan de andere kant was de opstand
in Madiun in 1948 een teken dat het communisme een tegenwerkende kracht was in de
onafhankelijkheid doordat deze het regime in Indonesië uitdaagde. De veronderstelling dat de
Sovjet-Unie daar een rol in zou hebben, was voor de Republiek aanleiding genoeg om de
relatie met Moskou in de ijskast te zetten omdat deze de onafhankelijkheid van de nieuwe
staat in latere tijden zou kunnen ondermijnen.
De Verenigde Staten hebben een dubbele rol gespeeld in de onafhankelijkheid van
Indonesië. Vanuit de idee dat landen zelfbeschikkingsrecht hebben en de Verenigde Staten
geen voorstander waren van kolonialisme zou een grote steun van de Verenigde Staten te
verwachten zijn geweest in het proces naar onafhankelijkheid. De onvoorwaardelijke steun
kwam pas aan het einde van de periode 1945-1949 nadat Nederland in 1948 een tweede
politionele actie had uitgevoerd in de Republiek en mede daardoor de maat vol was voor de
Verenigde Staten. Bij tijd en wijlen is vast te stellen dat de Verenigde Staten niet hard optrad
tegen de obstructies van Nederland in het gehele proces dat de Republiek doormaakte.
9
De Verenigde Staten namen in feite een middenpositie in en steunden Nederland lang
ondanks dat de Verenigde Staten zelfbeschikkingsrecht en vrijheid voor staten belangrijk
vond.13
Gesteld kan worden dat door diverse omstandigheden de rol van de Verenigde Staten
in de hele onafhankelijkheidsstrijd veranderde naarmate de tijd vorderde. Doorslaggevend
voor de veranderde houding van de Verenigde Staten is een tweetal factoren. Op de eerste
plaats hebben de politionele acties door Nederland een rol gespeeld in de het stevigere
standpunt dat de Verenigde Staten uiteindelijk innam. De Verenigde Staten stonden een
geweldsloze machtoverdracht voor en na de tweede politionele actie van Nederland was de
maat vol voor de Amerikanen.14 Een tweede factor was de rol van het opkomende
communisme in de wereld waardoor de Verenigde Staten hun bakens moesten verzetten. Door
de opstand van de communisten in Madiun in 1948 en het daaropvolgende harde optreden van
Soekarno, maakte duidelijk dat de Republiek enerzijds een krachtig en afwijzend stond
tegenover het communisme.15 Anderzijds werd wel duidelijk dat communisme ook in
Indonesië aanwezig was. Door de afwijzing van het communisme werd Indonesië interessant
voor de Verenigde Staten als potentiële partner tegen het communisme. Ook de aandacht die
internationaal aanwezig was voor de Indonesische zaak en de belangrijke positie van
Indonesië in Azië, door onder andere de inspanningen van Nehru en de steun aan de
Republiek vanuit Azië, kon de actie van de Republiek tegen de communisten misschien wel
als voorbeeld dienen voor anderen. Actieve steun van de Verenigde Staten aan Indonesië kon
zo weleens gunstig uitpakken voor de invloed die de Verenigde Staten wilde uitoefenen in de
wereld en Azië.16
13
R. Emmerson, ‘Reflections on the Indonesian case’, World Politics 1 (1948) 59-81, 81.
14
Emmerson, ‘Reflections on the Indonesian case’, 81.
15
Daniel Novotný, ‘Indonesia’s foreign policy: in quest for the balance of threats’, Paper presented on the 15th
Biennial Conference of the Asian Studies Association of (2004) 11.
16
R. Kennedy, ‘Truce in Indonesia’, Far Eastern Survey 17 (1948) 65-68, 68.
10
Grondslagen buitenlandse politiek van de Republiek.
De buitenlandse betrekkingen van de Republiek geven aan wat de intentie en het nut was van
de internationale betrekkingen die de leiders van de Republiek voor ogen hadden. Ook van
belang zijn de officiële verklaringen die door onder andere Sjahrir en Hatta zijn gegeven en
die richting gaven aan de buitenlandse politiek. De verklaringen van Sjahrir en Hatta en de
buitenlandse betrekkingen geven zo een inzicht in de doelen die de Republiek voor ogen had
bij het bedrijven van internationale betrekkingen.
In de periode tussen 1945 en 1949 waren er twee gelegenheden waar de intenties van
de Republiek werden uitgesproken. De eerste gelegenheid is de Conferentie van Aziatische
Relaties die gehouden werd in New Delhi tussen 23 maart en 2 april 1947 en die werd
bijgewoond door Sjahrir. Sjahrir was premier van de Republiek van 18 november 1945 tot 27
juni 1947 en was een belangrijke onderhandelaar in Linggadjati.17 Het eigenlijke doel van de
bijeenkomst was om de Aziatische naties bij elkaar te brengen om te praten over cultuur en
economie.18 Gedurende de conferentie zou blijken dat politiek ook een grote rol speelde in de
conferentie. Nehru, de latere premier van het nog niet onafhankelijke India, sprak over een
samenwerking van Aziatische landen die een gezamenlijk groter ideaal zouden nastreven.19
Mahatma Gandhi sprak tijdens de conferentie zijn hoop uit dat de Aziatische landen elkaar in
de toekomst op reguliere basis zouden ontmoeten. Sjahrir riep in zijn toespraak op tot
vreedzame co-existentie van naties en het streven naar vrede.20 De Aziatische naties, verenigd
door gezamenlijke belangen, zouden in de ogen van Sjahrir vriendschap moeten zoeken met
andere naties met als doel het creëren van één wereld in tegenstelling tot de bipolaire wereld
die zich eind jaren ’40 begon af te tekenen. Centraal in de inbreng van Sjahrir stonden
samenwerking, vrede en het niet aansluiten bij een van de machtsblokken. In lijn met de inzet
van Nehru, die een groter Aziatisch verband voor ogen had, vormde de conferentie een eerste
aanzet tot een groep van staten die langzaam een lijn uitstippelden die afweek van de
internationale ontwikkelingen van polarisatie en zich tegen imperialisme verzette.
CharlesWolf, ‘The men who made Merdeka’, Far Eastern Survey 16 (1947) 181-184, 182
I.A. Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag 1973) 23.
19
Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy, 23.
20
Ibidem 25.
17
18
11
De toespraak van Sjahrir tijdens het congres kan worden gezien als een belangrijke verklaring
van de regering in Yogjakarta over hoe de Republiek aankeek tegen buitenlandse beleid.
Sjahrir verklaarde:
‘We are now living in troubled times, in a world which is very much a flux. When
changes of farreaching, consequenses take place in the relationship between
nations, there is bound to rise an atmosphere filled with doubt and difficulties and
sometimes tensions too. Yet this is the time for action, for firm definite action
which will have as its objectives the betterment of the world in which we live. But
even while we initiate measures or execute plans aimed at improving our
countries and common lot, it is incumbent on us to act in such a manner that the
consequences of our measures will palatable to other people and will serve to
strengthen the bonds which exist between various races and nations of the world.
May I remind you that we must exercise the greatest care that the Asian sentiment
which has brought us here together is preserved as a holy flame which will spur
us on to greater endeavours towards justice, truth, idealism and humanitarianism.
We have cultivated that Asian sentiment with such fervor that is now a powerful
force which wisely used should hep us realize not only the vision of ONE
WORLD we have been striving for, but also the dream of the oneness of mankind.
I am of the opinion what had impelled the nations of Asia to struggle for
independence is not only based on truth but also in keeping wit the dictates of
humanity.’ 21
Sjahrir maakte met deze toespraak duidelijk dat de Republiek op zoek was naar
samenwerking in regio, naar vrede op aarde en onafhankelijkheid. Hoewel de Republiek in de
strijd tegen Nederland een moeilijke tijd doormaakte en de afloop onbekend was, poogde
Sjahrir op een positieve wijze te kijken naar de toekomst van de landen in Azië inclusief de
Republiek.
21
I.A. Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag 1973) 24.
12
Een tweede moment waar de buitenlandse politiek van Indonesië ter sprake werd gebracht
door een Indonesische politicus was op 2 september 1948. Toenmalig premier Hatta hield
toen een speech voor de Centrale Indonesische Nationale Commissie over buitenlandse
politiek. Hatta zei:
‘Have the Indonesian people fighting for their freedom no other course of action
to open them than to choose between being Pro-Russian of Pro- American? Is
there no other position that can be taken in the pursuit of our national ideals? The
Indonesian government is of the opinion that the position to be taken is that
Indonesia should not be a passive party in the area of international politics but that
it should be an active agent entitled to decide its own standpoint. The policy of the
Republic of Indonesia must be resolved in the light of its own interest and should
be executed in consonance with the situations and facts it had to face. The lines of
Indonesia’s policy cannot be determined by the bent of the policy of some other
countries which has its own interest to service.’22
In zijn toespraak vroeg Hatta zich af of Indonesië zich na een lange strijd voor
onafhankelijkheid moest aansluiten bij de Russen of de Amerikanen. Deze nieuwe
afhankelijkheid van een van de twee grootmachten zou een onafhankelijke koers ten behoeve
van de Indonesische belangen in de weg zitten. Hatta wilde dat Indonesië actief vrede zou
nastreven en dit kon niet door zich aan te sluiten bij een van de twee invloedssferen. Hatta
lichtte de actieve houding en het streven naar vrede verder toe in een artikel onder de titel
‘Indonesia’s Foreign Policy’.
‘ The foreign policy of the Republic is not one of neutrality, because it is not
constructed in reference to belligerent states but for the purpose of strengthening
and upholding peace. Indonesia plays no favorites between the two opposed blocs
and follows its own path through the various international problems. It terms this
policy ‘ independent’ and further characterizes it by describing it as independent
and active.
22
M.Hatta, Portrai of a patriot (Den Haag 1972) 466.
13
By active is meant the effort to work energetically for the preservation of peace
and the relaxation of tension generated by the two blocs, through endeavours
supported if possible by the majority of the members of the United Nations.’
Hatta gaf hiermee aan dat er een einde moest komen aan de spanningen in de wereld en met
name tussen de twee machtsblokken en dat Indonesië zou kiezen voor een ongebonden koers,
maar daarmee niet voor het voldongen feit kwam te staan dat internationale samenwerking en
het in gezamenlijkheid toewerken naar vrede dan niet meer mogelijk was. In het kader
daarvan had Hatta vertrouwen in de Verenigde Naties als het orgaan om gezamenlijk te
werken aan een vreedzame wereld en niet de polariserende verhouding tussen het Westen en
de Sovjet Unie cum suis.
De internationale koers van de Republiek week af van andere staten die zich aansloten
bij een van de machtsblokken of zich verder afzijdig hielden van de internationale
gemeenschap. De Republiek wilde als onafhankelijke en soevereine staat verlost worden van
de koloniale overheerser die het gebied honderden jaren had overheerst. De onafhankelijkheid
die de Republiek nastreefde ten opzichte van haar kolonisator werd ook in breder opzicht
benaderd door de leiders van de Republiek. De jarenlange afhankelijkheid en onderdrukking
door Nederland lag duidelijk ten grondslag aan de positionering van de Republiek in de
internationale gemeenschap. De regering wilde voorkomen dat de Republiek politiek en
economisch teveel afhankelijk zou worden van andere staten. De gedachte op politiek gebied
was dat Indonesië pas onafhankelijk kon zijn als zij zelf haar afwegingen en keuzes kon
maken in het belang van de natie en niet gelieerd was aan een van de twee machtsblokken. Op
economisch gebied gold dat handel met meerdere partners werd nagestreefd en dat
ontwikkelingshulp of financiële steun bekeken moest worden vanuit de belangen die de
donateurs voor ogen hadden. Dat mocht niet ten koste gaan van de onafhankelijkheid van de
Republiek.
In de vier jaar durende onafhankelijkheidsoorlog komen diverse buitenlandse
contacten de Indonesische zaak ten goede. Er werd een actieve houding gevoerd ten aanzien
van deze kansen door de leiders van de onafhankelijkheidsbeweging. Zowel Sjahrir als Hatta
gaven een duidelijke richting aan de buitenlandse politiek die de Republiek nastreefde.
14
Door de eerder beschreven grondslagen en uitgangspunten van het buitenlandse beleid van de
Republiek zijn vijf motieven weer te geven die duidelijk maken waarom de Republiek koos
voor het deelnemen aan de internationale politiek en het ontwikkelen van contacten met
andere landen.
Op de eerste plaats werd de buitenlandse politiek en het aanknopen van betrekkingen
met andere staten gezien als een noodzaak om de situatie waarin de Republiek zich bevond te
doorbreken. De leiders van de Republiek wisten dat aan de ene kant een gewapend conflict
met Nederland op korte termijn moeilijk te winnen zou zijn zonder het land grote schade toe
te brengen op politiek en economisch gebied. Aan de andere kant kwam er na het einde van
de Tweede Wereldoorlog een ontwikkeling op gang waarbij bijvoorbeeld India zich
ontwikkelde naar onafhankelijkheid. Omdat de Republiek in een soortgelijke situatie
verkeerde als andere onderdrukte landen kon de Republiek door het bouwen aan een netwerk
en allianties internationaal steun verzamelen voor de strijd tegen Nederland. Steun die zich
zou manifesteren in de afwijzing van de acties door Nederland en de ondersteuning de
Indonesische zaak in de Verenigde Naties en specifiek de staten in Azië.
Op de tweede plaats is ook de interne situatie van belang als gekeken wordt naar de
motieven van buitenlandse betrekkingen en gedachte daarachter. Door de aandacht die de
situatie in Indonesië kreeg in het buitenland en de steun die kwam van onder andere India en
Australië, was er ook sprake van een gevoel van trots en zelfrespect onder de bevolking. 23 Dit
ging hand in hand samen met het geloof in de strijd en meer saamhorigheid onder de
bevolking. Doormiddel van het voeren van een buitenlandse politiek in de situatie waarin de
Republiek verkeerde werd er in gespeeld op de gevoelens van de bevolking jegens Nederland
en was de steun vanuit het buitenland en de aandacht een bevestiging dat Indonesië er toe
deed en dat een uitweg wellicht nabij was. In het verlengde daarvan was ook de positie van de
leiders van de Republiek gebaat bij goede buitenlandse contacten, met name als deze de
onafhankelijkheid van de Republiek centraal hadden staan. Door steun in het buitenland voor
het doel wat iedereen voor ogen had, bouwde de leiding krediet op bij de bevolking.
In het verlengde van het doel om de natie bij elkaar te brengen was er nog een derde
reden die de Republiek bracht tot de formulering van buitenlandse politiek in relatie tot de
interne verhoudingen.
F.B.Weinstein, ‘The uses of foreign policy in Indonesia: An approach to the analysis of foreign policy in the
less developed countries’, World Politics 3 (1972) 256-381, 371.
23
15
De elite in de Republiek was ernstig verdeeld over het te voeren beleid ten aanzien van
Nederland en de twee grote spelers, de Sovjet Unie en de Verenigde Staten. Dat handelingen
door ministers van buitenlandse zaken tot grote verdeeldheid leidde, blijkt uit het ontslag van
Sjahrir in juni 1947 nadat hij er van werd beschuldigd dat hij de belangen van de Republiek
had verkwanseld bij het verdrag van Linggadjati.24 Het zelfde lot trof zijn opvolger, Amir
Sjarifuddin, die in januari 1948 onder grote druk moest aftreden omdat hij het Verdrag van
Renville had ondertekend. Deze twee momenten geven aan dat het moeilijk was om vooral
ten opzichte van Nederland een door de elite gedragen buitenlands beleid te voeren. Voor
Hatta, die in 1948 zijn belangrijke speech gaf over het Indonesische buitenlandse beleid, was
het duidelijk dat het voor de Republiek het beste was om onafhankelijk te opereren en zich
niet aan te sluiten bij een van de twee blokken om interne onrust over een eventuele keuze te
voorkomen.25 Ondanks de strategie van Hatta bleef er kritiek op de buitenlandse politiek van
de Republiek. De Socialistische Partij vond dat de Republiek teveel neigde naar de Verenigde
Staten. De Leninistisch-Marxistische Partij vond dat een overheid die in overleg was met een
koloniale macht automatische accommodeerde aan de belangen van in dit geval Nederland.
26
De Indonesische Communistische Partij vond dat Hatta een lakei was van zowel de Verenigde
Staten als de Nederlanders. Deze drie stromingen en kritieken maakten duidelijk waarom het
voor Hatta belangrijk was om een zo onafhankelijk mogelijke internationale koers probeerde
uit te zetten. Hij moest de kritiek en de ideologieën van anderen continu in de gaten houden
voor de stabiliteit van het land.
Een vierde motief voor de buitenlandse betrekkingen was handel en economische
ontwikkeling. Gedurende de periode 1945-1949 moest de Republiek aan inkomsten komen
om het bescheiden staatsapparaat op te bouwen, maar ook om het leger te ontwikkelen. De
aanwezigheid van grondstoffen maakte de Republiek tot een interessante partner voor andere
landen. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was er handel met het buitenland ondanks een
handelsembargo dat werd opgelegd door Nederland. Bij de handelsrelaties was sprake van een
wederzijds belang.
24
R. Sukma, Indonesia and China. The politics of a troubled Relationship (Londen 1999) 22.
F.B.Weinstein, Indonesian foreign policy and the dilemma of dependence. From Sukarno to Soeharto (
Londen 1976) 110.
26
R. Sukma, Indonesia and China. The politics of a troubled Relationship (Londen 1999) 23.
25
16
De Republiek had geld of producten nodig en andere landen waren bijzonder geïnteresseerd in
de grondstoffen die de Republiek rijk was. Met het oog op de toekomst en de verwachting dat
de Republiek de vrijheid kreeg die verlangd werd van Nederland, investeerden zowel de
Republiek als anderen zoals Australië in goede, maar in die periode relatief bescheiden,
handelsbetrekkingen met het oogst op de toekomst en het verkrijgen van steun, zowel politiek
als economisch. De Republiek maakte handig gebruik van de handel om goodwill te krijgen
bij buitenlandse partners. In april 1946 doneerde Sutan Sjahrir namens de Republikeinse
regering een grote hoeveelheid rijst aan India. Nehru reageerde zeer verheugd en dankbaar op
het gebaar van de Republikeinse regering omdat India gebukt ging onder een gebrek aan rijst.
Sjahrir wilde uit sympathie met India de Indiase bevolking helpen. Nehru op zijn beurt gaf
aan dat hij en het Indiase volk hoopten op een goede en vruchtbare vriendschap tussen India
en de Republiek .27 De overeenkomst met India was de eerste handelsdeal van de Republiek.
De afspraak was tegen het zere been van de Nederlanders omdat de Republiek het
handelsembargo doorbrak. De belangrijkste reden was echter dat Nederland niet blij was met
de politieke gevolgen die de handel en met name donaties kon opleveren. De Republiek
gebruikte de rijst duidelijk om behalve het opbouwen van economische relaties ook steun te
vergaren in het buitenland voor de strijd tegen Nederland en dat kon de Nederlandse overheid
niet gebruiken. Het gevolg was dan ook dat Nederland de rijsthandel tegen probeerde te gaan
door onder andere rijstvoorraden te vernietigen.28
Een vijfde doel van de buitenlandse politiek van de Republiek was het verkrijgen van
erkenning van andere staten. Het onderhouden van buitenlandse betrekkingen was ook een
symbool van soevereiniteit van de staat. Voor de Republiek was het van groot belang dat
zoveel mogelijk staten, en zeker de als belangrijk geachte staten, de Republiek zouden
erkennen als soevereine staat. Op deze manier probeerde de Republiek het proces te
versnellen door de internationale betrokkenheid met de Indonesische zaak en de daarmee
gepaarde druk op Nederland te vergroten.
In telegrammen van Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland bleek dat
nauwkeurig werd bijgehouden welke staten tot een bepaalde vorm van erkenning over gingen
en wat de status was van een Republikeinse vertegenwoordiger in de betreffende staat. India
was belangrijk inzake de erkenning als soevereine staat omdat India gold als een van de grote
toekomstige spelers in Azië.
27
28
B.D. Arora, Indian-Indonesian relations 1961-1980 ( New Delhi 1981) 25.
Arora, Indian-Indonesian relations 1961-1980, 25.
17
De onafhankelijkheidsstrijd van India en de aanwezigheid van inspirerende leiders als Gandhi
en Nehru maakte India als een voorbeeld voor anderen. De hoop onafhankelijkheid mogelijk
was zonder een geweldsexplosie van de kolonisator sterkte in die zin andere kolonies in hun
strijd voor onafhankelijkheid. Al snel trachtte de Republiek de betrekkingen met India aan te
knopen. In 1946 stuurde de leiders van de Republiek Soedarsono naar India. Hij maakte deel
uit van een groep Republikeinen die werd uitgezonden naar het buitenland. Over Soedarsono
is niet veel bekend behalve dat hij dokter was in Cirebon, daar politiek actief was, een
langdurige vriendschap met Sjahrir had en Sjahrir politiek gezien steunde.29 Soedarsono
probeerde namens de Republiek in Siam, Birma en India steun te vinden voor Indonesië als
onafhankelijke soevereine staat. Waar Soedarsono de lobby op gang zette in India, Siam en
Birma, waren andere vertegenwoordigers in onder andere de Verenigde Staten, het MiddenOosten en de Sovjet Unie bezig om erkenning te krijgen voor de regering in Yogjakarta. De
erkenning was noodzakelijk om een diplomatieke status te verwerven in het land waar de
vertegenwoordigers zich bevonden. Het was voor de Republiek belangrijk om officiële
diplomatieke betrekkingen te kunnen hebben met staten en niet alleen consulaire
betrekkingen.
30
Zo konden de vertegenwoordigers als ‘echte’ diplomaten deelnemen aan het
corps diplomatique en overleggen bijwonen en netwerken.
Er was sprake van twee soorten erkenningen met bijbehorende implicaties voor de
Republiek en voor Nederland. Op de eerste plaats was er de de facto-erkenning. Dit betekende
dat een staat de Republikeinse regering beschouwde als het in feite uitoefenende gezag in
bepaalde gedeelten van Indonesië.31 Deze vorm van erkenning was een logisch gevolg van
Linggadjati. Na het akkoord van Linggadjati erkende de Verenigde Staten, Groot-Brittannië,
Pakistan, Libanon, Philippijnen, Birma en Australië de Republiek de facto. Op de tweede
plaats was er de zogenaamde de jure-erkenning. De de jure-erkenning ging verder dan de de
facto-erkenning en betekende dat een staat die overging tot deze vorm van erkenning de
Republiek beschouwde als soevereine staat over het hele grondgebied en niet alleen over Java
en Sumatra met als bijkomend gevolg dat officiële diplomatieke betrekkingen mogelijk
waren.
29
R.Mrázek, Sjahrir: Politics and exile in Indonesia (New York 1994) 270.
Aide memorie 15 december 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de NederlandsIndische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 2616.
31
Open telegram van Rangoon aan Dirvo Batavia 19 november 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
2616.
30
18
De Nederlandse overheid was niet blij met deze vorm van erkenning omdat deze indruiste
tegen overeenkomst van Linggadjati en de Republiek hierdoor een bepaalde status kreeg in
staten waar zij volledig werd erkend. Nederland beschouwde deze vorm van erkenning als een
onvriendelijke daad.32 Omdat staten door de de jure-erkenning van de Republiek een
standpunt innamen dat voorbij ging aan de precaire besprekingen en overeenkomsten tussen
Nederland en de Republiek zag Nederland dit als ongewenste bemoeienis met een in
Nederlandse ogen intern conflict. In de periode 1945-1949 boekte de Republiek beperkt
succes aangaande de de jure-erkenning door andere staten. Egypte, Irak en Afghanistan
erkenden de Republiek in 1947. Egypte sloot zelfs een vriendschapsverdrag en een
handelsverdrag met de Republiek. In 1948 en 1949 volgden respectievelijk Saoedi Arabië en
Yemen met een erkenning de jure van de Republiek. Het belang van die erkenningen is echter
niet groot omdat deze staten geen grote betekenis speelden in de internationale gemeenschap.
India was wel een grote speler en werd actief benaderd om net zoals Saoedi Arabië,
Yemen en Egypte over te gaan tot de jure-erkenning Onder andere Soedarnsono probeerde
India daartoe over te halen. In diverse codetelegrammen van ambtenaren van het Nederlandse
Ministerie van Buitenlandse Zaken bleek dat de pogingen niet succesvol waren. 33 India stelde
zich op het standpunt dat een de jure- erkenning niet zou bijdragen aan de rust in Indonesië.34
In een bericht van 4 december 1947 van de Nederlandse ambassadeur Lamping in New Delhi
werd aangegeven dat Soedarsono tevergeefs bij de Indiase regering had geprobeerd om de
Republiek de jure te erkennen. De betreffende vertegenwoordiger van de Indiase regering,
Bajpai, benadrukte dat de Indiase regering ook niet van plan was Nederland tegen zich in het
harnas te jagen door de Republiek tegen de wil van Nederland in de jure te erkennen.35
32
Vertrouwelijk memorandum 30 maart 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de
Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 2616.
33
Codetelegram van New Delhi naar B.Z. van 3 december 1947. Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
2616.
34
Codetelegram van New Delhi naar B.Z. van 3 december 1947. Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
2616.
35
Codetelegram van New Delhi naar B.Z. van 3 december 1947. Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
2616.
19
Wat wel opvallend is aan de houding van India is de interpretatie van de de facto-erkenning
waartoe India in 1947 was overgegaan. De Indiase regering stelde zich op het standpunt dat
de Republiek de facto was erkend als staat en niet slechts als feitelijke regering. India
balanceerde hiermee tussen het spelen van een verantwoorde internationale rol als potentieel
grote speler in Azië en als steunpilaar voor de bevolking en de leiders van de Republiek die
gebukt gingen onder het koloniale regime van de Nederlanders. Zonder Nederland teveel voor
het hoofd te stoten, met in het achterhoofd ook de eigen belangen, probeerde India onrecht
aan te kaarten en de Republiek te helpen als Nederland volledig buiten de orde ging, zoals
gebeurde bij de politionele acties. India bleef zelf afwegingen maken ten aanzien van de
Indonesische zaak en liet zich niet verleiden tot het doen van uitspraken of daden die de eigen
nog kwetsbare positie zou kunnen schaden. Een bewijs van de enigszins genuanceerde manier
van handelen van India en de terughoudendheid ten opzichte van de Republiek is op te maken
uit een rapportage van de Nederlandse ambassade in New Delhi over de afspraken die de
Nederlandse vertegenwoordiger maakte met Sir Girja Bajpai, een belangrijke Indiase
diplomaat die als secretaris generaal veel invloed had op het Indiase beleid. Duidelijk wordt
dat er sprake was van een tweetal stromingen onder de machthebbers in India aangaande de
Republiek. De ene was gebaseerd op emotie en persoonlijke banden met de Republiek, de
andere op politieke argumenten.36 Nehru handelde meer met gevoelens en Bajpai vanuit
politieke overwegingen. In het gesprek met Bajpai werd duidelijk dat India bleef strijden voor
de Republiek, maar daarmee niet de internationale verhoudingen met anderen koste wat kost
op het spel wilde zetten. Uit de intenties die met de Nederlandse vertegenwoordiger in 1946
werden gedeeld, bleek dat India de contacten met Nederland in stand wilde houden. De
intenties van India werden door Bajpai helder uiteengezet en wat opvalt is dat India in ieder
geval voor de eerste politionele actie in 1947 niet afwijzend stond tegenover Nederland.
Bajpai somde een zestal punten op:
1.
De anti-Nederlandse stemming zou geen enkele weerslag
hebben op de officiële en sociale positie van de ambassadeur van
Nederland.
2.
Van India is tegenover Nederland geen onrechtmatige daad te
verwachten.
36
Rapportage Nederlandse Ambassade in New Delhi naar Dirvo 29 oktober 1948, Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 4085.
20
3.
Tot sancties zal slechts worden overgegaan wanneer hiertoe in
UNO verband wordt besloten.
4.
India zal Australië steunen om de Indonesische kwestie voor de
Veiligheidsraad te brengen, maar met weinig enthousiasme en
slechts omdat alle pogingen om Engeland en Amerika te
bewegen het conflict door beide partijen onderling te laten
bijleggen, vruchteloos zijn gebleven.
5.
De Nederlandse aanvraag om K.L.M. te laten landen zal in
onderzoek worden genomen.
6.
Nagegaan zal worden of iets kan worden gedaan om de
vakverenigingen tot andere gedachten te brengen in haar
tegenzin om Nederlandse schepen te lossen.37
Het gesprek met Bajpai gaf duidelijk aan dat India de Republiek wilde steunen, maar daarbij
de relatie met Nederland niet op het spel wilde zetten. De reactie van de Republiek op deze
afspraken is niet bekend. Wellicht was dit billaterale overleg bedoeld om onderling op een
lager niveau de relatie tussen Nederland en India te bespreken en in stand te houden zonder
daarover naar buiten te treden omwille van de aandacht die dat zou kunnen krijgen. Aandacht
die voor India ongunstig kon zijn. Misschien was het wel een voorwaarde van India dat
Nederland niet uit de school zou klappen over het werkbare compromis dat Bajpai en de
Nederlandse vertegenwoordiger hadden uitgewerkt. Opvallend zijn de punten 2 en 4 omdat
India in de periode die volgde in feite zou vasthouden aan de uitspraken die in het gesprek
waren gedaan. Zo zou India geen onrechtmatige daad begaan jegens Nederland door meerdere
keren de Republiek te weigeren om over te gaan tot de jure erkenning. Ten aanzien van punt 4
greep India internationaal pas in als het proces in Indië ernstig in het gevaar kwam om op die
manier ook de aandacht van de grote landen zoals de Verenigde Staten te vestigen op de
problematiek. India koos daarmee een koers die aan de ene kant toeschietelijk was richting de
Republiek, maar waarbij aan de andere kant rekening werd gehouden met het grotere geheel
te weten de internationale samenwerking in de toekomst. Ook met Nederland en de Britten.
37
Rapportage Nederlandse Ambassade in New Delhi naar Dirvo 29 oktober 1948, Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 4085.
21
Hatta had vorm gegeven aan de invulling van de buitenlandse politiek van de Republiek met
duidelijke doelstellingen en een ideologische basis. Het nastreven van het nationale belang
kon volgens Hatta alleen maar tot stand komen vanuit een onafhankelijk internationaal beleid.
Die uitgangspunten heeft de Republiek gebracht tot een buitenlandse politiek waarbij het
landsbelang en onafhankelijkheid in de breedste zin van het woord centraal stonden. De
speerpunten van de buitenlandse politiek van de onafhankelijke Republiek waren het
veiligstellen van de onafhankelijkheid door samenwerking met andere staten, het verkrijgen
van erkenning, het in stand houden van de interne orde en het veiligstellen van economische
belangen.
De opbouw van internationale betrekkingen en de band met India.
De Republiek was voor het welslagen van de onafhankelijkheid aangewezen op de
internationale gemeenschap. Dat gold voor de politieke steun, maar ook voor de materiële
steun. De leiders van de Republiek waren op zoek naar een gezonde balans tussen
samenwerking met anderen en het bewaken van voldoende onafhankelijkheid voor de
toekomst. De Republiek wilde voorkomen dat verregaande samenwerking op politiek of
economisch gebied van een of een beperkt aantal spelers zou leiden tot een nieuwe vorm van
afhankelijkheid van de Republiek. Een voorbeeld daarvan is de door Hatta genoemde ‘dollardiplomacy’ van de Verenigde Staten waarbij verwacht werd dat de Republiek zich zou voegen
bij het Westerse kamp.38 Enerzijds de precaire balans tussen samenwerking om de belangen
van het land na te streven en anderzijds het bewaken van de onafhankelijkheid van de
Republiek ten opzichte van andere staten, zorgde ervoor dat bij het bestuderen van de
internationale betrekkingen van de Republiek in de periode 1945-1949 duidelijk sprake is van
een grote veelheid en diversiteit aan internationale contacten.
Nederland was ongelukkig met de relaties die de Republiek opbouwde met andere staten. In
het akkoord van Lingadjati van november 1946 en later ook nog bij de Renville overeenkomst
van 1 december 1948 was vastgelegd dat het verboden was voor de Republiek om contacten
te onderhouden met andere staten.
38
M. Hatta, Portrai of a patriot (Den Haag 1972) 42.
22
De Regerings Voorlichtings Dienst omschreef dat nadat het akkoord van Renville was
afgesloten als volgt :
‘De Republiek heeft deze betrekkingen aangeknoopt en gehandhaafd op
basis van een soevereiniteit, welke zij zichzelf heeft toegekend doch welke
nimmer is erkend. Met de “Renville” –overeenkomst heeft de Republiek de
Nederlandse soevereiniteit aanvaard en de logische consequentie van deze
erkenning kan slechts zijn het laten vallen van het representatieve cachet van
haar
internationale
relaties.
Immers,
juist
deze
“diplomatieke’
vertegenwoordigingen vormen een typisch attribuut van de soevereiniteit,
welke Djokja thans niet langer voor zichzelf kan opeisen.’39
De Nederlandse overheid hamerde in de periode 1945 -1949 telkens op de afspraken over
buitenlandse betrekkingen van de Republiek bij de vertegenwoordigers van de Republiek,
buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, tijdens besprekingen met de Commissie van Goede
Diensten en bij de vergaderingen van de Verenigde Naties. Nederland had om diverse
redenen zorgen om de betrekkingen die de Republiek aanknoopten met andere landen.
Op de eerste plaats wilde Nederland voorkomen dat de Republiek er in zou slagen om
op deze manier politieke steun te vergaren onder andere staten. Het verkrijgen van de
politieke steun en zelfs erkenning stond hoog op de agenda voor de Republiek. De
Nederlandse overheid zag in dat die openlijke steun en eventuele erkenning de druk op
Nederland vergrootte. Nederland hield nauwlettend in de gaten of de contacten behalve
sympathie voor de Indonesische zaak ook politieke steun opleverden. Bij de politieke steun
was een belangrijk onderscheid te maken tussen erkenning van de Republiek; de jure of de
facto.40 De tweede reden waarom Nederland niet wilde dat de Republiek externe betrekkingen
aanging had te maken met de handelsrelaties en de gevolgen daarvan. Nederland wilde niet
dat de Republiek inkomsten kon genereren die eventueel gebruikt zouden kunnen worden
voor propaganda doeleinden en de aanschaf van wapens in de strijd tegen Nederland.
39
Publicatie Regering Voorlichtings Dienst 18 maart 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie
van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 5483.
40
Rapport Directie Verre Oosten aan de Algemene Secretarie 16 oktober 1947, Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 2353.
23
Nederland lag dus zondermeer dwars bij de buitenlandse betrekkingen die de Republiek wilde
opbouwen met andere staten. Het was daarom voor de Republiek extra lastig om onder het juk
van de Nederlanders uit te komen en succesvol een netwerk op te bouwen. De Republiek
bouwde, ondanks de afspraken in de diverse akkoorden die werden gesloten met Nederland,
stevig aan het aanknopen van diplomatieke betrekkingen. Vanaf het uitroepen van de
onafhankelijkheid in 1945 was de Republiek zich bewust van het nut van de internationale
gemeenschap voor de Indonesische zaak. De Republiek zond snel na het uitroepen van de
onafhankelijkheid vertegenwoordigers naar een groot aantal landen om de Indonesische zaak
lokaal te bepleiten en economische relaties op te bouwen.41 Zo werd bijvoorbeeld Agus Salim
naar het Midden-Oosten gezonden om daar de contacten met onder andere Saoedie Arabië,
Egypte en Yemen op te bouwen. Dat werd een succes omdat de jure-erkenning werd
verkregen en handelsrelaties werden opgebouwd. Soebandrio werd naar Londen gestuurd en
Sumitro werd naar New York gezonden. Salim, Sumitro en Soebandrio waren
vertrouwelingen van de regering en goed opgeleide jonge vertegenwoordigers.42
De Republiek liep echter tegen een aantal problemen aan. Politiek gezien was het
onder de gesloten akkoorden van Lingadjati en Renville verboden, en volgens Nederland
onmogelijk, om diplomatieke betrekkingen te ontplooien. De komst van vertegenwoordigers
van de Republiek in andere staten maakte het ook voor de ontvangende landen ongemakkelijk
omdat zij om moesten gaan met de lobby voor erkenning en samenwerking al dan niet met in
het achterhoofd de eigen betrekkingen met Nederland en andere landen van de internationale
gemeenschap. Een aantal redenen maakte het lastig voor de Republiek om activiteiten te
ontplooien.
Op de eerste plaats waren de telegrafische verbindingsmogelijkheden van de
Republiek beperkt. De Nederlandse regering kon veel van het radioverkeer onderscheppen.
Door het ontbreken van het gemak om te communiceren met de buitenwereld was het lastig
om via deze weg betrekkingen op te bouwen, maar ook om instructies te geven aan de
vertegenwoordigers van de Republiek overzee.
41
Rapport Directie Verre Oosten aan de Algemene Secretarie 16 oktober 1947, Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 2353.
42
Documentatie Centrale Militaire Inlichtingendienst aan BZ 2 juni 1948, , Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 2617.
24
Ten tweede was het lastig om te reizen vanuit de Republiek voor vertegenwoordigers van de
de facto erkende staat. Zo stonden de Nederlanders het niet toe dat de Republiek gebruik
maakte van het luchtruim en ook was het moeilijk om toestemming te krijgen om het gebied
in en uit te reizen. Dit gold ook voor delegaties die de Republiek wilden bezoeken. Uit een
telegram van 29 maart 1946 blijkt dat Nehru voornemens was om de Republiek te bezoeken.
De Nederlanders stonden dit bezoek niet toe en Nehru mocht zijn brieven voor Sukarno en
Hatta afgeven in Singapore maar dat weigerde hij.43 Wat opvalt is dat Nehru in de drie jaar
daarna geen pogingen meer heeft ondernomen om de Republiek te bezoeken. De reden
hiervoor is niet bekend. Het zou kunnen zijn dat Nehru het strategisch ongewenst vond om als
leider van een belangrijke staat, met grote afhankelijkheid van Groot- Brittannië dat weer
gelieerd was aan Nederland, koste was kost de Republiek te bezoeken. Het voorkomen van
politieke en economische gevolgen voor de eigen staat zou in die zin prevaleren boven het
belang van de Republiek.
De Republiek werd tijdens de opbouw van de buitenlandse betrekkingen
geconfronteerd met problemen. Toch weerhield dat de Republiek niet om geleidelijk een
internationaal netwerk op te bouwen. Diverse staten boden de Republiek hulp en stonden toe
dat vertegenwoordigers van de Republiek zich lokaal vestigden. Vanuit Nederlandse zijde
werd van alles geprobeerd om de Republiek te beletten om internationaal actief te zijn.
Dankzij de behulpzaamheid van andere staten en het doorzettingsvermogen van de
Republikeinse regering werden er belangrijke stappen gezet bij de ontwikkeling van het
buitenlandse netwerk.
Een van de staten waarmee de Republiek een band opbouwde was India.
De
Republiek verwachte veel van Jawaharlal Nehru, de man die in 1945 premier werd van het
toen nog niet onafhankelijke India. Doordat het pad naar onafhankelijkheid in India op een
constructievere manier verliep dan in Indonesië en de onafhankelijkheid van India was
toegezegd door de Britten, kon Nehru vanuit een comfortabelere positie ook buiten de
grenzen van India kijken. In diverse publicaties komt Nehru naar voren als een belangrijke
leider in Azië ten tijde van de dekolonisatie en daarna.
43
Bericht van Bylandt aan Van Royen 29 maart 1946, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de
Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 2616.
25
Zijn theorie over een ongebonden buitenlandse politiek, die hij zo benoemde in 1954 maar al
sinds halverwege de jaren ‘40 uitdroeg, kreeg navolging in Azië en daarbuiten door landen die
niet aan het bipolaire machtsspel wilden deelnemen als marionetten van de twee grote
mogendheden.44 Verder had Nehru tijdens de Conferentie in India voor Aziatische landen van
1947 ingezet op solidariteit en samenwerking in de regio. Dit zou later de brede steun voor de
Indonesische zaak en de gemeenschappelijke strijd tegen onderwerping ten goede komen.
Het is belangrijk om het contact tussen Nehru en de Republiek nader te analyseren
omdat daaruit kan blijken waarom de relatie tussen India en de Republiek tot stand kwam en
hoe de Republiek profiteerde van deze band. Op de eerste plaatst is er sprake van een
persoonlijke band tussen Jawaharlal Nehru en Mohammed Hatta die in het verleden was
ontstaan. Hatta en Nehru hadden elkaar in 1927 ontmoet in Brussel 45. Van 10 tot 15 februari
1927 werd in Brussel het ‘International Congress against Colonial Oppression and
Imperialism’ georganiseerd. Jawaharlal Nehru was een van de organisatoren van dit congres.
46
Tijdens dit congres waren de Indische tegenstanders van het Nederlandse regime in Indië
goed vertegenwoordigd en maakten zij voor het eerst publiekelijk duidelijk hoe de
Nederlanders de Indische bevolking onderdrukte.47 Het congres stuurde in gezamenlijkheid
een boodschap naar de Nederlandse regering met de volgende inhoud:
‘The Congress against Colonial Oppression and Imperialism reminds the Dutch
Government of the oppression suffered by the Indonesian people for centuries, and
points to the Government that the oppression has awoken the justifiable anger off
the Indonesian population and desires therefore the abolition of exile, prison and
death sentences pronounced over those who have resisted oppression in Java and
Sumatra, and also a general amnesty for those prosecuted.’
Het gevolg van deze bijeenkomst in Brussel was dat de situatie in Indië op de kaart was gezet
en dat volken die ook gebukt gingen onder een koloniale overheerser elkaar hadden gevonden
en gezamenlijk konden nadenken over de toekomst. Aan het einde van het congres werd
besloten een permanente organisatie in het leven te roepen genaamd ‘The League against
Imperialism, Colonial Oppression and for National Independence’.
44
S. Gopal, Jawaharlal Nehru. A biography (New York 1989) 69.
I.A. Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag 1973) 23.
46
S. Gopal, Jawaharlal Nehru. A biography (New York 1989) 52-53.
47
M.Hatta, Portrai of a patriot (Den Haag 1972) 161.
45
26
In het comité zaten onder andere Nehru en Hatta.48 Vanaf dat moment is er sprake van een
band tussen de latere Republiek en India ten aanzien van de koloniale overheersing van hun
beider volken. Door deze persoonlijke band van twee prominente nationale politici was het
makkelijker om contact te maken en steun te zoeken bij elkaar.
Op de tweede plaats was er sprake van een gemeenschappelijk doel dat beide landen hadden.
Het doel was het loskomen van de kolonisator. De strijd tegen het kolonialisme was met een
groter draagvlak krachtiger dan wanneer de onafhankelijkheid individueel zou worden bepleit.
De internationale ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog, waarbij dekolonisatie een
belangrijke onderwerp werd, zorgde ervoor dat onder andere de koloniën in Azië een kans
zagen om zich vrij te vechten van hun buitenlandse overheersers. Dat was een situatie die
voor 1945 ondenkbaar was omdat de staten die na de Tweede Wereldoorlog beschadigd uit de
strijd kwamen tot die tijd een imperialistische koers hadden gevoerd vanuit een grote
machtspositie. Een georganiseerd front werd mede daardoor pas na 1945 mogelijk.
De steun die Indonesië van India zou krijgen tijdens de onafhankelijkheidsoorlog was
groot. Tijdens de gewelddadige acties van Nederland tegen de Republiek, bracht India diverse
malen de Indonesische zaak voor de Veiligheidsraad en vestigde zo enerzijds de aandacht op
het probleem en maakte anderzijds het ingrijpen mogelijk.49 Ook bood Nehru een veilig
onderkomen aan Soekarno en Hatta tijdens de politionele acties, hoewel zij hier geen gebruik
van maakten.50 Tijdens de politionele acties was er verder sprake van bevoorrading door een
luchtcorridor tussen India en de Republiek.
De band met India was voor Indonesië een waardevol instrument om de
onafhankelijkheidsstrijd in de internationale politieke arena te laten behandelen, bijvoorbeeld
omdat India samen met Australië de situatie in de Republiek na de politionele acties aan de
orde bracht in de Verenigde Naties. Zodoende werden de pogingen van Nederland om de
dekolonisatie te stoppen tegengewerkt en werd het Republikeinse belang behartigd. Door de
leidende rol die Nehru speelde in Azië werd door de steun van India ook de sympathie
gewonnen van andere landen uit de regio zoals bijvoorbeeld bleek uit een gezamenlijke
resolutie van de Conferentie over Indonesië in New Delhi in 1948 die door Nehru werd
doorgestuurd naar de Verenigde Naties.
48
M. Hatta, Portrai of a patriot (Den Haag 1972) 164.
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 48.
50
I.A. Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag 1973) 25.
49
27
Daardoor werd de druk op Nederland steeds groter. De onafhankelijke buitenlandse koers die
de Republiek wilde varen, in navolging van Nehru, kwam echter wel in het geding door de
afhankelijkheid die de Republiek had van India en de invloed van dit land in de
Veiligheidsraad en de Aziatische regio. Aan de andere kant was het wel zo dat Indonesië
duidelijk koos voor deze connectie omdat deze het belang van de staat in oprichting ten goede
kwam en essentieel kon zijn om het doel van onafhankelijkheid te kunnen bereiken. Dat India
een belangrijke partner werd gezien door de Republiek uitte zich onder andere in de vestiging
van een vertegenwoordiger in New Delhi en de werkbezoeken van Sjahrir aan India. Eind juli
1947 bracht Sjahrir een bezoek aan India. Hij was daar als gast van minister president Nehru
en werd met alle egards ontvangen.51 Ook de pers besteedde veel aandacht aan het bezoek van
Sjahrir zo blijkt uit de rapportages van de Nederlandse ambassade in New Delhi. De publieke
opinie in India keerde zich tegen Nederland door de verhalen die verschenen in de
kranten.52Bij de aankomst van de eerste Nederlandse ambassadeur in 1947 in India hield
Nehru een speech waarin hij zich keerde tegen de daden van Nederland en waarin hij
maatregelen aankondigde. De aandacht en de steun die hiermee van zowel Nehru en het volk
van India aan de Republiek werd gegeven, was voor Sjahrir een overwinning.53 Opvallend aan
het bezoek van Sjahrir aan India is dat hij niet kreeg waar hij namens de Republiek voor
kwam. Het leek erop dat India vooral morele steun verleende, maar vanwege India’s eigen
positie in de internationale gemeenschap zichzelf niet buitenspel wilde plaatsen. Zeker niet
gezien de voorname positie die Nehru voor ogen had in Azië.
Toen Sjahrir vier maanden later weer op bezoek kwam in Delhi was de aandacht die
hem ten deel viel veel minder dat tijdens zijn eerste bezoek. Ook bij het tweede bezoek
slaagde Sjahrir er niet in om de door de Republikeinen verlangde de jure-erkenning te
verkrijgen. In een beschouwing van de Nederlandse ambassade in New Delhi over de
verhoudingen tussen India en de Republiek en India en Nederland wordt duidelijk dat Sjahrir
niet succesvol is geweest in India en waarom dat het geval was.
51
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
52
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
53
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
28
Het kwam er bij het tweede bezoek van Sjahrir op neer dat hij wederom bleef aandringen bij
India om de Republiek de jure te erkennen. India zegde dat wederom niet toe. Overigens
kwam India de Republiek meer dan andere staten tegemoet op diplomatiek gebied. Zo zond
India al in 1946 een diplomaat naar Yogjakarta om India in de Republiek te
vertegenwoordigen en daarmee ook een schakel te vormen tussen de leiders van de Republiek
en de Indiase regering in New Delhi. Sjahrir maakte bij zijn tweede bezoek overigens geen
deel meer uit van de Republikeinse regering. In een gesprek van de Nederlandse ambassadeur
in New Delhi met de Indiase secretaris generaal van buitenlandse zaken blijkt dat India er niet
aan denkt om de Republiek de jure te erkennen. Sjahrir combineerde zijn reis naar India met
een bezoek aan buurland Pakistan. De hoge commissaris van Pakistan gaf aan dat het land
graag diplomatieke betrekkingen met Nederland wilde aanknopen en ook daaruit valt op te
maken dat Sjahrir in Pakistan niet het gewenste resultaat van een de jure-erkenning had
behaald.
De reden voor het mislukte bezoek van Sjahrir had volgens de Nederlandse ambassade
in New Delhi te maken met de houding van Sjahrir en de houding van India. Sjahrir toonde
zich ongeduldig en drong meermaals aan op de jure-erkenning. Voor de Indiase overheid was
dat politiek gezien geen haalbare kaart en toch bleef de Republiek aandringen om dit te doen.
India vond daarbij verder dat de jure erkenning slechts een attribuut was van soevereiniteit en
dat het belangrijkste was dat beide partijen, Nederland en de Republiek, op een vreedzame en
gezamenlijke wijze tot een oplossing kwamen. Het op de spits drijven van relaties tussen
landen die elkaar nog wel eens nodig zouden kunnen hebben, was in de ogen van India
onnodig en onwenselijk omdat Nederland een partner was van Groot-Brittannië en India
Groot-Brittannië nodig had .54De bezoeken van Sjahrir aan India leverde niet het gewenste
resultaat op voor de Republikeinse regering. Behalve doormiddel van de werkbezoeken
maakte de aanwezigheid van de vertegenwoordiging in New Delhi van de Republiek duidelijk
dat India een belangrijke staat was voor de Republiek.
54
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
29
De vertegenwoordiger van de Republiek in New Delhi was Soedarsono. Hij bekleedde een
semi-officiële positie bekleedde als ‘vertegenwoordiger van de Republiek’.55 Soedarsono
werd gepositioneerd als spin in het web van de buitenlandse betrekkingen van de Republiek.
Uit het archiefmateriaal van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat
Soedarsono kampte met een tekort aan financiële middelen om het kantoor met maar liefst
twintig werknemers draaiende te houden.56 Hoewel Soedarsono een bepaalde status had
gekregen van de Indiase regering blijkt uit de stukken dat hij nimmer aanwezig was op
gelegenheden van het corps diplomatique. Tijdens zijn bezoek aan Birma over een eventuele
de jure-erkenning van de Republiek haalde hij bakzeil omdat, hoewel Birma twijfelde om de
Republiek wel de jure te erkennen, Birma het Indiaase standpunt volgde. Ook in India slaagde
hij er niet in om bij de hoogwaardigheidsbekleders van de Indiase regering de de-jure
erkenning voor elkaar te krijgen.
Wat opvalt is dat Soedarsono zelf klaagde over zijn positie in New Delhi. Daarmee doelde hij
op de sturing vanuit de regering in Yogjakarta, die veelal ontbrak. 57 Het leek er namelijk op
dat de Republiek door de grote aanwezigheid van vertegenwoordigers in het buitenland een
gecoördineerd buitenlands beleid voerde. Echter uit de reactie van een van de sleutelfiguren in
het buitenland blijkt dat de sturing tekort schoot.58 In het archiefmateriaal staat dat er door de
regering in Yogjakarta geen controle werd uitgeoefend op het politieke en financiële beleid.
Het gebrek aan leiding zorgde ervoor dat er geen duidelijk was over wie de leiding had over
een inlichtingenkantoor en er onduidelijkheid was over het mandaat om politieke of
economische overeenkomsten te tekenen. Ook werden belangrijke strategische beslissingen
van de regering niet goed doorgeven aan de vertegenwoordigers in het buitenland. Illustratief
voor de financiële situatie van de gemiddelde vertegenwoordiging zijn de woorden van
President Soekarno over de opbouw van de diplomatie en de inrichting daarvan. ‘Het salaris
van onze eerste gezant in de Filippijnen bedroeg zes dollar per week.
55
Vertrouwelijk memorandum Directie politieke zaken BZ 25 november 1947, Nationaal Archief Den Haag,
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950,
inv. nr. 2616.
56
Document 5659 Centrale Militaire Inlichtingendienst 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie
van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.2617.
57
Document 5659 Centrale Militaire Inlichtingendienst 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie
van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.2617.
58
Document 5659 Centrale Militaire Inlichtingendienst 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie
van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.2617.
30
Zijn ‘ambassade’ was het huis van een kapper, bij wie hij en zijn vrouw op kamers woonden.
Als hij een onderhoud had met de President van de Filippijnen, leende hij het colbertjasje van
de kapper.’59 Hoewel ook de post in New Delhi volgens Soedarsono kampte met financiële
problemen en een gebrek aan sturing vanuit de centrale overheid, zorgde Soedarsono op de
achtergrond voor de belangen van de Republiek.
De vertegenwoordiging in New Delhi vormde een belangrijke schakel in de
communicatie. Zo werden alle rapporten die door andere posten werden opgesteld met
tussenkomst van Soedarsono doorgestuurd naar de regering in Yogjakarta.
60
Ook de
communicatie vanuit de regering van de Republiek naar posten in het buitenland verliep, als
deze er al was, via de vertegenwoordiging in India. Doordat de Indiase overheid het kantoor
van de Republiek in New Delhi vrij liet opereren, kon de Republiek in relatieve rust vanuit
New Delhi bouwen aan de internationale betrekkingen. Uit de door de NEFIS onderschepte
telegrammen van Soedarsono aan de regering in Yogjakarta blijkt dat hij de regering van
belangrijke informatie voorzag.61 Uit de onderschepte telegrammen van februari 1948 wordt
duidelijk dat de post in New Delhi berichten naar de naar de Republiek zond. De inhoud van
de telegrammen is divers alsook de landen waar deze betrekking op hebben. Zo gaf
Soedarsono op 4 februari door aan de Vice-President van de Republiek dat Egypte
teleurgesteld was in de ‘Renville’ overeenkomst en hij constateerde dat er snel actie moest
worden
ondernomen
om
moeilijkheden
bij
de
uitwisseling
van
diplomatieke
vertegenwoordigers met Egypte te vermijden.62 Soedarsono gaf zo dus belangrijke informatie
door over de situatie in het buitenland aan de regering van de Republiek. Zo kon deze de
nodige maatregelen treffen en beslissingen nemen waarmee de vertegenwoordigers in het
buitenland dan deze acties konden uitvoeren. Behalve qua politieke zaken werd er ook
behoorlijk veel informatie verstuurd aan de regering over de handel in producten. Zo berichtte
Soedarsono op 6 februari 1948 aan de Vice-President van de Republiek dat hij in een
onderhoud met de Vice-Minister van Egypte gekomen was tot een overeenkomst die de
Republiek ‘miljoenen meters textiel – zowel van de grove soort t.b.v. het proletariaat als van
59
C. Adams, Soekarno: een autobiografie (Den Haag 1965) 274.
Document 5659 Centrale Militaire Inlichtingendienst 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie
van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.2617.
61
Inlichtingen NEFIS 17 juni 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de NederlandsIndische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 5483.
62
Inlichtingen NEFIS 17 juni 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de NederlandsIndische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 5483.
60
31
de fijne soort- te zenden’. 63 In ruil daarvoor werd van de Republiek gevraagd om klapperolie
te leveren aan Egypte. Soedarsono vroeg in dat telegram om toestemming voor deze ruil en
om instructies omtrent de ondertekening van de overeenkomst.
Soedarsono was ook verantwoordelijk voor de opleiding van Indonesische piloten. In
onderschepte berichten van Soedarsono aan de regering in Yogjakarta blijkt dat hij probeerde
de opleiding voor piloten in Birma en India te organiseren. Soedarsono bood de kandidaten in
zijn eigen woning onderdak.64 In een rapportage van de Nederlandse Centrale Militaire
Inlichtingendienst van november 1948 over de buitenlandse politiek in het Verre Oosten staat
dat de leerling vliegers in India solo hebben gevlogen met de zwaarste toestellen waarover de
vliegschool beschikte.65 Omdat de leerlingen verder moesten oefenen op zwaardere toestellen
werd gezocht naar andere opleidingsmogelijkheden. De Republiek probeerde vanaf het begin
om de mobiliteit van goederen en personen te bevorderen door luchtverbindingen tot stand te
brengen. Hoewel de Republiek beschikte over slechts enkele vliegtuigen en nog gen civiele
vloot had, was de regering op zoek naar landingsrechten in omliggende landen. Verder
poogde de regering eigen piloten op te leiden voor zowel militaire als de burger luchtvaart.66
De mogelijkheden die werden geboden in India en Birma om piloten op te leiden en om
vliegtuigen te laten landen, waren voor de Repbliek van groot belang. Soedarsono, als
vertegenwoordiger van de Republiek in India, zorgde ervoor dat de wens van de regering om
een zelfstandige luchtvaart op te bouwen voor de Republiek tot uitdrukking kwam door de
opleiding van piloten in India te regelen. India belette de ontwikkeling van de Republiek op
dit terrein daarmee niet, maar bood de mogelijkheden aan de Republiek om eigen piloten op
te leiden.
Het gebrek aan financiële middelen, de technische moeite om te communiceren en het
gebrek aan sturing maakte het ingewikkeld voor de vertegenwoordigingen om aan de ambities
van de regering tegemoet te komen. Dat gold ook voor Soedarsono en dat is opmerkelijk te
noemen. India was voor de Republiek een potentieel belangrijke partner.
63
Inlichtingen NEFIS 17 juni 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de NederlandsIndische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 5483.
64
Bericht van Teunis aan Van Wijnen 22 mei 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de
Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 4030.
65
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
66
Bericht van Teunis aan Van Wijnen 22 mei 1948, Nationaal Archief Den Haag, Algemene Secretarie van de
Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr. 4030.
32
Uit de archiefstukken van Buitenlandse Zaken blijkt ook dat Nederland het belang van die
relatie zag.67 Toch werd het meeste geschreven over de prestaties van andere
vertegenwoordigers van de Republiek die meer succes hadden zoals Sallim die in Egypte de
jure-erkenning wist te verkrijgen voor de Republiek en vervolgens een vriendschapsverdrag
afsloot. Soedarsono was een spin in het web hoewel hij de internationale betrekkingen met
India niet op een hoger niveau kon tillen. De informatiefunctie en de handelsfunctie die hij
vervulde was van essentieel belang voor de Republiek. Zo kon de regering in Yogjakarta de
strategie bepalen of aanpassen met behulp van de berichten over ontwikkelingen in het
buitenland. De handelsfunctie was van belang om de Republiek te kunnen voorzien van de
nodige goederen en financiële middelen.
De Republiek had een goede band met India waarin de Republiek stevig investeerde.
Zo bracht Sjahrir tweemaal een officieel bezoek aan India. De eerste keer als premier, de
tweede keer als een rondreizend ambassadeur en vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties
namens de regering in Yogjakarta.68 Verder had de Republiek een flinke vertegenwoordiging
in New Delhi die een belangrijke rol vervulde. India bood de Republiek de mogelijkheid om
ongestoord te werken vanuit India om de handels- en informatiefunctie uit te voeren. India
was echter op een ander vlak ook van belang voor de Republiek. Zo organiseerde India
bijeenkomsten om de Indonesische zaak onder de aandacht van de regio te brengen en zorgde
India, samen met Australië, ervoor dat de Verenigde Naties werden geconfronteerd met de
strijd tussen Nederland en de Republiek.
India in de bres voor de Republiek.
India zich bewust was van de gevoeligheden aan Nederlandse zijde over erkenning en steun
aan de Republiek heeft India diverse malen de Republiek een podium geboden om de strijd
zichtbaar te maken aan de wereld. Zo organiseerde de ‘Indian Coucil of World Affairs’ in
maart 1947 de Asian Conference om de toekomst van Azië te bespreken en stelling te nemen
tegen het imperialisme van de Westerse mogendheden.
67
Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947, Nationaal Archief Den Haag, Algemene
Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde Archieven 1942-1950, inv. nr.
4085.
68
Jon M. Reinhardt, Foreign policy and national integration: The case of Indonesia, (New Haven 1971) 31.
33
Op 20 januari 1949 organiseerde India de ’18-nations Asian Conference on Indonesia.69
Verder bracht India binnen de Verenigde Naties de Indonesische zaak aan de orde. Ook werd
minister president Sjahrir van de Republiek in juli 1947 groots ontvangen in India en kwam
hij voor een tweede bezoek in november van dat jaar. India bewees de Republiek met de
initiatieven een dienst. Zelf had India echter ook belang bij de strijd tegen het imperialisme.
De Asian Conference, die werd gehouden op 23 maart 1947, was een eerste poging
van Nehru om de Indiase visie te geven op de ontwikkeling van Azië in de periode van
dekolonisatie. In zijn speech voor de aanwezige vertegenwoordigers maakte Nehru duidelijk
dat Azië aan het begin stond van een nieuwe periode. Hij benadrukte de overeenkomsten
tussen de staten en de band die ze hadden. De bedoeling was om aan elkaar duidelijk te
maken dat Azië samen kon werken, denken en handelen.70 In zijn openingsspeech noemt
Nehru niet expliciet de situatie in Indonesië, hoewel dit wel een onderwerp was dat in de
commissies werd besproken en deels ook een van redenen was om de bijeenkomst te
organiseren. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat Nehru niet wilde dat de verontwaardiging
over de Indonesische situatie de overhand zou nemen in alle discussies, maar dat de hogere
doelen van de beëindiging van het kolonialisme en het smeden aan samenwerking in regio
centraal moesten staan. Desalniettemin was deze eerste bijeenkomst belangrijk voor de
Republiek omdat een bevriende leider van een grote staat in Azië de aandacht vestigde op het
kolonialisme en solidariteit probeerde te bewerkstelligen onder de aanwezigen. Het positieve
verloop van dit congres had als gevolg dat de steun en de aandacht voor de Republiek toenam
en dat een groep van landen kon ontstaan die voor meer draagvlak in de internationale
gemeenschap zou kunnen zorgen. Behalve dat de bijeenkomst goed was voor de regio en de
bouw aan samenwerking in de regio, was de bijeenkomst ook goed voor Nehru zelf. Nehru
nam de leiding om het congres te organiseren en positioneerde India mede daardoor als
voortrekker in Azië voor de periode die zou volgen.
De tweede conferentie die India organiseerde was een succes voor de Republiek en
voor Nehru. De conferentie in New Delhi was een reactie op de tweede politionele actie en
werd georganiseerd tussen 20 en 23 januari 1949.
69
A.K. Majumdar, South-east Asia in Indian foreign policy: A study of India’s relations with south-east Asian
countries from 1962-82 (Calcutta 1982) 23.
70
J. Nehru, Independence and after. A collection of speeches 1946-1949 (New York 1950) 296.
34
Op de conferentie was een groot aantal vertegenwoordigers uit Azië aanwezig en werd er in
gezamenlijkheid een resolutie gemaakt die werd doorgezonden aan de Veiligheidsraad. Twee
belangrijke zaken vloeiden voort uit deze conferentie. Op de eerste plaats was de conferentie
een steun in de rug van de Republikeinse kopstukken als Hatta en Soekarno die gevangen
waren
genomen
door
Nederland
en
het
in
gevaar
gekomen
proces
naar
soevereiniteitsoverdracht . Het tweede effect was dat de Aziatische saamhorigheid werd
getoond, een doel dat Nehru voor ogen had, en waardoor de Veiligheidsraad een breed
aangenomen standpunt kreeg aangedragen vanuit de conferentie. Middels een resolutie in de
Veiligheidsraad werd een gevolg gegeven aan de gezamenlijke wens van de conferentie. De
conferenties in New Delhi waren belangrijk voor de Republiek en voor Nehru. Nehru
positioneerde zich succesvol als een leider in Azië en de Republiek kreeg steun vanuit de
regio middels unaniem aanvaard standpunt dat na de tweede conferentie resulteerde in een
tastbaar resultaat in de Veiligheidsraad.
Behalve door de organisatie van een tweetal conferenties in New Delhi, steunde India
de Republiek ook door de situatie in de Republiek voor de Veiligheidsraad te brengen en daar
waar mogelijk geweld in de Republiek te voorkomen. Toen de Britten in 1946 het commando
hadden op Java liet New Delhi voor het eerst van zich horen. Nadat tijdens ongeregeldheden
op Java de Britten zich genoodzaakt zagen om geweld te gebruiken, maakte New Delhi
duidelijk dat de Indiase politiek het ongewenst achtte dat de Indiase militairen in dienst van de
Britten geweld moesten gebruiken tegen mede Aziaten.71 Omdat het leger van de Britten dat
in de Republiek de Japanners afloste voornamelijk bestond uit Indiase soldaten, werd de
Indiase politiek geconfronteerd met potentiële acties van hun soldaten tegen een ander
Aziatisch volk die net zoals India streden voor onafhankelijkheid. Op 23 september 1945
verklaarde het ‘All India Congres Committee’ dat er bezorgdheid was over de ontwikkelingen
in Indonesië en dat India de continuering van imperialisme in de regio ongewenst vond. 72 Op
19 oktober 1945 zei voorzitter Abul Kalam van het ‘Indian National Congress’ dat het
gebruik van Indiase troepen om de aspiraties van de Indonesische nationalisten te
onderdrukken ongewenst was omdat hierdoor een voor onafhankelijkheid strijdend Aziatisch
volk met medewerking van Indiase soldaten werd tegengewerkt.73
71
B.R. Nanda, Indonesian foreign policy. The Nehru years (New Delhi 1976) 56.
B.D. Arora, Indian-Indonesian relations 1961-1980 ( New Delhi 1981) 9.
73
Arora, Indian-Indonesian relations 1961-1980, 9.
72
35
In december en januari poogde de ‘New Legislative Assembly’ om de Britten er toe te
bewegen om de Indiase soldaten terug te trekken en Britse hulp aan Nederland te stoppen.
Toen op 21 januari 1946t in de Verenigde Naties werd gesproken over de ‘Ukrainian
Complaint’, riep het ‘Central Legislative Assembly’ in New Dehli de regering van India op
om de Indiase troepen zo snel mogelijk terug te trekken uit de Republiek.74 Het ‘Central
Legislative Assembly’ in New Dehli kon niet begrijpen dat er toestemming was gegeven om
mee te werken aan ‘nothing more than the reshackling of the whole brood of Western
imperialisms and capitalisms on the necks of local people.’ 75
Toen Nehru leider werd van de Interim Government in september 1946 kon pas de
daad bij het woord worden gevoegd omdat de Britten tot dan toe geen gehoor hadden gegeven
aan de oproepen van het ‘Central Legislative Assembly’ en het ‘Indian National Congress’.
Op 7 september 1946 verklaarde Nehru wat de uitgangspunten waren van India in regionale
en internationale conflicten. Nehru benadrukte dat India zich niet bemoeide met ruzies tussen
volken, tegen militair optreden tegen andere landen was en tegen het gebruik van Indiase
mankracht en middelen was als deze werden gebruikt tegen de vrijheidsstrijd van volken
tegen hun kolonisator. Tenslotte streefde India naar raciale gelijkheid.76 Door deze toespraak
van Nehru werden de eerste contouren zichtbaar van de koers die India internationaal wilde
varen. India was voor vrijheid voor volkeren, gelijkheid en vrede en wilde zich niet inmengen
in conflicten tussen anderen. Waarschijnlijk doelde Nehru daarbij op de Verenigde Staten en
de Sovjet Unie en benoemde in feite latere ongebonden politiek door duidelijk weer te geven
waar India voor stond op internationaal gebied. Nehru ging daarop al snel over tot actie en
haalde in november 1946 de Indiase troepen in dienst van de Britten terug uit de Republiek.
Nehru wilde daarmee aangeven dat India oprecht streed voor de vrijheidsbewegingen tegen
het kolonialisme en dat India bereid was om de Republiek te steunen waar mogelijk.
In maanden die volgden op Linggadjati verergerde het conflict en werd implementatie
onmogelijk. Op 20 juli 1947 startte Nederland met een militair offensief om eenzijdig de
principes van Linggadjati mogelijk te maken voor de bevolking van de Republiek. Deze
geweldsuitbarsting leidde tot veel internationaal protest.
74
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 48.
Taylor, Indonesian independence and the United Nations , 48.
76
B.D. Arora, Indian-Indonesian relations 1961-1980 ( New Delhi 1981) 11.
75
36
Niet in de laatste plaats omdat deze politionele actie werd gezien als een poging tot restauratie
van de koloniale macht van Nederland over de Republiek terwijl de bedoeling was dat in 1949
sprake zou zijn van volledige onafhankelijkheid van Indonesië. Op 28 juli 1947 reageerde
premier Nehru vanuit New Delhi op de gewelddadigheden in de Republiek. India bracht het
conflict tussen Nederland en de Republiek voor de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
bracht om het geweld te beëindigen. 77 Om zijn boodschap kracht bij te zetten verbood Nehru
Nederland om gebruik te maken van het Indiase luchtruim. Deze actie was met name
symbolisch van aard omdat Nederlandse toestellen niet perse over India heen hoefde te
vliegen. Het was een signaal aan Nederland, de Republiek en de Verenigde Naties dat India
grote bezwaren had tegen de slachtoffers die werden gemaakt in de Republiek.
Tussen 1 en 26 augustus 1947 kwam de Veiligheidsraad bijeen. Op 1 augustus hadden
de regeringen van Australië en India de organisatie officieel verzocht om een einde te maken
aan het geweld in de Republiek en het proces naar soevereiniteitsoverdracht te waarborgen.78
De regering van India riep de Veiligheidsraad op om een einde te maken aan de bestaande
situatie en beschuldigde Nederland van het zonder waarschuwing op grote schaal toepassen
van militair geweld tegen de Indonesische bevolking.
79
Australië ging een stap verder dan
India en wilde dat de Veiligheidsraad in deze gemachtigd zou worden om tot actie over te
gaan volgens artikel 7 van de Verenigde Naties. Australië verzocht de Veiligheidsraad om
acties te ondernemen in het kader van de internationale vrede en veiligheid en om direct een
staakt het vuren af te dwingen en over te gaan tot onderhandeling zoals was afgesproken in
artikel 17 van het verdrag van Linggadjati.80 De Veiligheidsraad nam resolutie aan waarin
Nederland werd opgedragen om tot een direct staakt het vuren over te gaan en dat er een
oplossing gezocht moest worden voor het conflict door arbitrage of andere vreedzame
middelen.81 Daarmee was deze resolutie de eerste in de geschiedenis van de Verenigde Naties.
Aan het einde van de beraadslagingen in augustus 1947 werd besloten om een Commissie van
Goede Diensten in te stellen die op zou bemiddelen in het conflict tussen Nederland en de
Republiek. Na het ingrijpen van de Veiligheidsraad nam India gas terug in de Verenigde
Naties.
77
I.A. Agung Gde Agung, Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag 1973) 56.
Jon M. Reinhardt, Foreign policy and national integration: The case of Indonesia, (New Haven 1971) 31.
79
Arora, B.D. Indian-Indonesian relations 1961-1980 ( New Delhi 1981) 17.
80
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 48.
81
Weinstein, F.B. Indonesian foreign policy and the dilemma of dependence. From Sukarno to Soeharto
(Londen 1976) 80.
78
37
Nadat India eerder met Australië flink ageerde tegen hetgeen zich afspeelde in de Republiek,
is de positie van India gedurende de verdere beraadslagingen over het instellen van de
Commissie van Goede Diensten en de specifieke taken en verantwoordelijkheden van de
commissie niet terug te vinden. India had de Veiligheidsraad opgeroepen om te zorgen voor
een staakt het vuren maar bemoeide zich dus niet meer op de voorgrond met het conflict
terwijl landen als Australië en Egypte dat wel deden. De reden daarvoor is niet duidelijk. Het
is niet ondenkbaar dat India de relatie met Groot Brittannië en dus ook indirect met Nederland
niet op de spits wilde drijven door verder en nog nadrukkelijker internationaal op de
voorgrond te treden. Aangezien Australië dat al deed was in het eigenbelang van India
onnodig om flink tegen de koloniale machten in te gaan terwijl India zelf nog niet de
soevereiniteit van Groot Brittannië had gekregen.
India kwam eind 1948 weer in actie in de Verenigde Naties om de Indonesische zaak
aan de orde te brengen. Dat gebeurde nadat op 19 december 1948 de tweede politionele actie
van Nederland plaats vond in de Republiek. Deze keer was het verzet vanuit de internationale
gemeenschap heviger dan ooit, temeer omdat met de politionele actie het proces tot
onafhankelijkheid van de Republiek ernstige schade was toegebracht. Op 21 december volgde
de eerste acties van diverse landen. Ceylon, Pakistan en India sloten de havens en vliegvelden
voor Nederlands transport. De Liga van Arabische Staten en de Verenigde Staten
veroordeelden het opgelaaide geweld in de Republiek. Tijdens de beraadslagingen van de
Veiligheidsraad op 27 december 1948 wilde India en Australië orde op zaken stellen. India
bepleitte de terugtrekking van Nederlandse troepen als de onderhandelingen weer op gang
waren gekomen. De Oekraïne diende daarop een ontwerpresolutie in van deze strekking, maar
hoewel India, de Sovjet Unie, Syrië, Australië en de Oekraïne de resolutie steunden, werd
deze niet aangenomen.82 India wilde door de terugtrekking van troepen voorkomen dat bij het
vastlopen van verdere besprekingen de Nederlanders weer naar het militaire machtsinstrument
konden grijpen om het conflict te beslechten. Deze gedachte was in lijn met de eerdere en
latere bijdrage van India waarin het vreedzaam oplossen van conflicten centraal stond.
82
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 174.
38
Op 17 januari 1949 riep de Indiër Benegal Rau de Verenigde Naties op om de Commissie van
Goede Diensten in te stellen als een ‘full commission’ zodat de beslissingen van de
Veiligheidsraad geïmplementeerd konden worden. Benegal Rau zette zijn bijdrage kracht bij
door een conferentie aan te kondigen in New Delhi waar de situatie in Indonesië besproken
zou worden en waar nagedacht zou worden over een vreedzame oplossing.83
Op 19 januari werd in de Veiligheidsraad een ontwerpresolutie ingebracht door China,
Cuba, de Verenigde Staten en Noorwegen. Deze resolutie riep Nederland op om de militaire
operaties te staken, politieke gevangen in de Republiek vrij te laten, onderhandelingen te
starten met de Republiek, soevereiniteit uiterlijk 1 juli 1950 over te dragen en om de
Commissie van Goede Diensten te vervangen door de ‘United Nations Commission for
Indonesia’ die met mandaat van de Veiligheidsraad het proces ging begeleiden. 84 Tijdens de
beraadslagingen over de ontwerpresolutie stuurde Nehru een resolutie naar de Verenigde
Naties die was aangenomen tijdens de New Delhi Conference die gehouden werd van 20 tot
23 januari. Tijdens de vergaderingen van de Veiligheidsraad van 25 en 27 januari poogden
India, Australië en de Republiek de resolutie van de New Delhi Conference te incorporeren in
de resolutie die was ingediend door China, Cuba, de Verenigde Staten en Noorwegen. De
resolutie van de conferentie in Delhi riep op tot ‘ immediate withdrawal of Dutch forces from
the ‘Residency of Jogjakarta’ and their progressive withdrawal – to the positions held on
December 18, 1948 – by March 15, 1949, when the interim Government should come in to
existence.’ Behalve de terugtrekking van de troepen wilde de deelnemers aan de conferentie
in New Delhi in meerderheid dat de restricties op de handel door de Republiek werden
opgeheven en dat de overdracht van soevereiniteit aan de Verenigde Staten van Indonesië
plaats zou vinden voor 1 januari 1950.85
De resolutie van China, Cuba, de Verenigde Staten en Noorwegen werd op diverse
punten aangepast in lijn van de resolutie van de landen die op de conferentie in New Delhi
aanwezig waren. Zo werd niet het territorium waarover de Republikeinse regering
zeggenschap had vergroot en mochten er economische maatregelen worden genomen door de
regering die nodig waren om fatsoenlijk te functioneren.86
83
S.Gopal, Jawaharlal Nehru. A biography (New York 1989) 58.
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 188.
85
Taylor, Indonesian independence and the United Nations, 189.
86
Ibidem, 189.
84
39
Tijdens de onderhandelingen die volgden tussen Nederland en Republiek na de interventie
door de Veiligheidsraad en de aangenomen resolutie kwam het proces naar de
soevereiniteitoverdracht in een stroomversnelling. Op 7 december 1949 rapporteerde de
United Nations Committee for Indonesia aan de algemene vergadering van de Verenigde
Naties over de succesvolle afronding van de onderhandelingen tussen Nederland en de
Republiek in Den Haag.87 De uitkomst was dat de Verenigde Staten van Indonesië binnen
afzienbare tijd een feit werd. India reageerde, samen met Nederland, Pakistan en de
Verenigde Staten positief. Op 27 december werd vervolgens in Amsterdam de soevereiniteit
overgedragen in het bijzijn van Hatta en koningin Juliana.
De laatste actie van India, samen met Australië, was de voordracht van Indonesië als
lid van de Verenigde Naties. Ambassadeur Palar van India speelde daarin namens de Indiase
regering een grote rol. De voordracht van Indonesië voor de Verenigde Naties werd door de
algemene vergadering gesteund en Indonesië werd daarmee het zestigste lid van de Verenigde
Naties.
India speelde vanaf de eerste politionele actie in de Republiek een belangrijke rol in de
Verenigde Naties om de Indonesische zaak aan de orde te brengen. Vanuit de gedachte dat
geen enkel Europees land het recht had om geweld te gebruiken in Azië om als koloniale
macht te blijven functioneren, kreeg Nehru het ook voor elkaar om de solidariteit onder de
Aziatische landen te vergroten. Daardoor groeide naarmate het conflict vorderde de woedde in
Azië over de situatie in de Republiek en dat resulteerde in steun in de Verenigde Naties van
Aziatische landen die lid waren en in verdere concrete acties. Zo voerden diverse landen
waaronder India een vaarverbod in voor Nederlandse schepen na de politionele acties en
stelden de Aziatische landen tijdens de conferentie van 1949 in New Delhi een resolutie op
die weerklank kreeg in resolutie die later door de Verenigde Naties werd aangenomen. India
liet haar tanden zien als Nederland geweld gebruikte tegen de Republiek en daarmee de
afspraken, die uitzicht gaven op de soevereiniteitsoverdracht, in gevaar brachten. Op die
momenten greep India, vaak samen, met Australië in om aan te dringen op het beëindigen van
het geweld tegen het volk van de Republiek en haar leiders. In de periodes van
onderhandelingen bemoeide Nehru zich niet opzichtig met de vorderingen die werden
gemaakt of de verslechtering van de situatie.
87
A.M. Taylor, Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960) 261.
40
Het doel van India was het vreedzaam tot een einde komen van het conflict en daar stond
India voor blijkens de acties in de Verenigde Naties en tijdens de conferenties die Nehru
organiseerde in New Delhi. India probeerde samen met anderen de Indonesische zaak te
bepleiten en slaagde erin om de Aziatische landen te laten samenwerken in een periode
waarin de staten in het Westen en Oosten elkaar op gingen zoeken in het kader van de
naderende Koude Oorlog.
41
Conclusie
In de vier jaar durende onafhankelijkheidsstrijd van de Republiek is India diverse keren een
steun in de rug geweest voor de Republiek. De basis voor de band tussen India en de
Republiek lag in de persoonlijke verhoudingen tussen Nehru en Hatta en de
gemeenschappelijke strijd tegen het imperialisme. Behalve deze band was er ook sprake van
eigenbelangen. India deed, in de periode dat het land zelf onafhankelijk was geworden,
pogingen om de eigen leiderschapsambities in de regio te bevorderen. De aandacht voor
samenwerking, anti-imperialisme en ongebondenheid werd groter in de regio dankzij de
problemen in de Republiek. India organiseerde conferenties voor de Indonesische zaak en
Nehru droeg duidelijk uit hoe hij toekomst van Azië zag. India probeerde de landen in Azië
op één lijn te krijgen en kon door de steun die dat genereerde enerzijds een grotere vuist
maken tegen Nederland binnen de Verenigde Naties en de grootmachten en anderzijds de
aspiraties als leider van Azië bevorderen door de prestige en sympathie die daarmee gepaard
ging. Voor de Republiek was het uitgangspunt vrij simpel. India kon voor de Republiek
politieke steun vergaren en de situatie voor de Verenigde Naties brengen en internationaal
bepleiten. Verder kon India vanwege de positieve onderlinge verhoudingen ook praktische
hulp bieden aan de Republiek.
De acties van India ten gunste van de Republiek waren voornamelijk het gevolg van
gewelddadigheden van de Nederlanders tijdens de politionele operaties in Indonesië. De
Republiek zelf probeerde India zover te krijgen om over te gaan tot het de jure erkennen van
de Republiek, maar India was hierin terughoudend. In feite valt te concluderen dat India zijn
eigen tempo bepaalde als het op de Republiek aan kwam en dat acties van Nederland tegen de
Republiek het tempo om te handelen versnelde. India maakte continu eigen afwegingen zoals
valt op te maken uit het bronnenmateriaal en wilde niet de eigen positie in de internationale
gemeenschap ondermijnen om koste wat kost het Indonesische belang uit te dragen. India was
er op uit om een leidende rol te spelen in Azië en het organiseren van de conferenties in New
Delhi en het in de Verenigde Naties opkomen voor een onderdrukt volk, droegen bij aan de
status die Nehru in de jaren ’50 zou hebben. Hoewel Nehru soms verder wilde gaan in de
tegenstand tegen Nederland werd hij geadviseerd om dit niet te doen. Hoewel de Republiek
goede ingangen had bij de Indiase machthebbers en ook sympathie kreeg voor de
onafhankelijkheidsstrijd was India niet met alles even toeschietelijk.
42
Tijdens de strijd tegen Nederland heeft de Republiek desalniettemin veel gehad aan India. De
regering in Yogjakarta mocht een vertegenwoordiger sturen naar India die vervolgens in staat
was om veel zaken, qua politiek en organisatie, vanuit het vrije India te organiseren om zo de
strijd te bevorderen. Het feit dat India kon dienen als knooppunt voor de organisatie van de
Indonesische buitenlandse betrekkingen was belangrijk. Met name ook omdat de
communicatie vanuit de posten elders in de wereld via het kantoor in New Delhi ging. Ook de
conferenties die India organiseerde en waar de Indonesische zaak werd belicht, hebben
gezorgd voor veel steun vanuit de regio. Behalve van India was er ook steun van China, Siam,
Pakistan, Birma, Singapore en de Filippijnen. Steun die zorgde voor de benodigde druk op
Nederland, maar ook op de Verenigde Staten die hun positie in Azië in gevaar zagen komen
als de landen in Azië de Verenigde Staten ervan verdacht aan de kant van Nederland te staan.
Op internationaal gebied heeft India de Republiek gesteund op de momenten dat de
implementatie van de akkoorden van Linggadjatti en Renville in het gedrang kwam door
repressieve acties van Nederland. India was tegen het gebruik van geweld en tegen restauratie
van het Nederlandse gezag over de Republiek. Vanuit die gedachte greep India, samen met
Australië, twee keer in om de Verenigde Naties te bewegen een einde te maken aan het
voortdurende conflict tussen Nederland en de Republiek. India bemoeide zich gedurende de
processen van onderhandelingen na Linggadjati en Renville niet met de vorderingen van de
besprekingen, maar gebruikte de momenten van escalatie om de Verenigde Naties ertoe te
bewegen om actie te ondernemen. De pogingen waren succesvol en dat had voornamelijk te
maken met het steeds groter geworden draagvlak en de afkeer die de internationale
gemeenschap had gekregen van Nederland. Toen de Verenigde Staten in december 1948
wederom geconfronteerd werden met het geweld van Nederlandse zijde, was ook deze
grootmacht er alles aan gelegen om het conflict snel te beslechten. De momenten die India
koos om de belangen van de Republiek te behartigen, waren strategisch. Enerzijds omdat de
internationale gemeenschap op die momenten, meer dan tijdens lopende onderhandelingen,
inzag dat het conflict leek te escaleren en de Indonesische bevolking daarvan het slachtoffer
werd. Anderzijds was het voor India op die momenten ook vruchtbaar om in de schijnwerpers
de situatie in Indonesië aan de orde te brengen om haar eigen positie te versterken doordat
India dan de principes van anti imperialisme en niet gebruiken van geweld kracht bij zette
onder de ogen van de wereld en de Aziatische regio.
43
Voor India was de verleende steun aan de Republiek een succes en Nehru legde daarmee de
basis voor zijn toekomstige positie in Azië en de wereld.
Voor de Republiek is het succes van de relatie met India minder groot dan voor India
het geval was. Gezien de goede contacten met India, had de Republiek wellicht meer gehoopt
en verwacht van hun belangrijke partner. Hoewel de Republiek veel steun van India kreeg,
was er één belangrijk onderwerp waar India voor de Republiek waarschijnlijk niet ver genoeg
ging. Soekarno was uit op internationale erkenning en het opbouwen van diplomatieke
betrekkingen. De constante weigering van India om de Republiek de jure te erkennen was een
tegenvaller voor de regering in Yogjakarta. Juist wat de erkenning betreft kon India ook een
voorbeeldfunctie hebben voor andere staten om over te gaan tot een de jure erkenning.
Bijvoorbeeld Pakistan volgde India als het ging om de wijze van erkenning. De staten in het
Midden-Oosten, zoals Egypte, gingen verder dan India op diplomatiek gebied en erkende de
Republiek wel de jure. Dat India niet zo ver ging als anderen op het gebied van erkenning
moet voor de Republiek een teleurstelling zijn geweest. India voerde een realistische politiek
en streefde naar goede samenwerking, ook met het Westen. Verder was India op zoek naar
invloed in de regio en daarvoor werd in de periode 1945-1949 een goede basis gelegd.
Ondanks dat India de politieke steun qua de jure erkenning niet gaf aan de Republiek werd de
Republiek in crisistijden bijgestaan door India. De hulp en mogelijkheden die India bood, zijn
daarmee van essentieel belang geweest voor de Republiek in de strijd voor onafhankelijkheid.
44
Literatuurlijst
Literatuur.
Adams, C. Soekarno: een autobiografie (Den Haag 1965).
Arora, B.D. Indian-Indonesian relations 1961-1980 ( New Delhi 1981).
Agung Gde Agung, I.A. Twenty years of Indonesian foreign policy 1945-1965 ( Den Haag
1973) .
Bandyopadhyama, K. Burma and Indonesia comparative political economy and foreign
policy ( New Delhi 1983).
Cheong, Y.M. The Indonesian Revolution and the Singapore connection ( Leiden 2003)
Cribb, Robert, Colin Brown, Modern Indonesia. A history since 1945 (New York 1995).
Emmerson, R, ‘Reflections on the Indonesian case’, World Politics
Gopal, S. Jawaharlal Nehru. A biography (New York 1989).
Hatta, M. Portrai of a patriot (Den Haag 1972).
Jeffrey, Robin, Alfred McCoy en Anthony Reid (ed.), Asia: The winning of independence (
London 1981).
Kennedy, Raymond, ‘Truce in Indonesia’, Far Eastern Survey 17 (1948) 65-68.
Leifer, M. Indonesia’s foreign policy ( Londen 1983).
Mrázek, R. Sjahrir: Politics and exile in Indonesia (New York 1994).
45
McVey, R.T. The rise of Indonesian communism (New York 1965).
Nanda, B.R. Indonesian foreign policy. The Nehru years (New Delhi 1976).
Nehru, J. Independence and after. A collection of speeches 1946-1949 (New York 1950).
Novotný, Daniel, ‘Indonesia’s foreign policy: in quest for the balance of threats’, Paper
presented on the 15th Biennial Conference of the Asian Studies Association of (2004).
Reinhardt, Jon M. Foreign policy and national integration: The case of Indonesia, (New
Haven 1971).
Sukma, R. Indonesia and China. The politics of a troubled Relationship (Londen 1999).
Sukma, R. ‘The evolution of Indonesia’s foreign policy: An Indonesian view’, Asian Survey 3
(1995) 304-315.
Taylor, A.M. Indonesian independence and the United Nations ( Londen 1960).
Weinstein, F.B. Indonesian foreign policy and the dilemma of dependence. From Sukarno to
Soeharto ( Londen 1976).
Weinstein, F.B. ‘The uses of foreign policy in Indonesia: An approach to the analysis of
foreign policy in the less developed countries’, World Politics 3 (1972) 256-381.
Wolf, Charles, ‘The men who made Merdeka’, Far Eastern Survey 16 (1947) 181-184.
46
Lijst van archivalia.
Nationaal Archief Den Haag
Algemene Secretarie van de Nederlands-Indische Regering en de daarbij gedeponeerde
Archieven, 1942-1950
Inv. nr. 2353, Rapport Directie Verre Oosten aan de Algemene Secretarie 16 oktober 1947.
2616, Aide memorie 15 december 1948.
2616, Open telegram van Rangoon aan Dirvo Batavia 19 november 1947.
2616, Vertrouwelijk memorandum 30 maart 1947.
2616, Codetelegram van New Delhi naar B.Z. van 3 december 1947.
2616, Vertrouwelijk memorandum Directie politieke zaken BZ 25 november 1947.
2616, Bericht van Bylandt aan Van Royen 29 maart 1946.
2617, Document 5659 Centrale Militaire Inlichtingendienst 1948
2617, Documentatie Centrale Militaire Inlichtingendienst aan BZ 2 juni 1948.
4030, Bericht van Teunis aan Van Wijnen 22 mei 1948.
4085, Rapportage Nederlandse Ambassade in Delhi naar Dirvo 29 oktober 1948.
4085, Rapport Nederlandse ambassade New Delhi aan BZ 19 dec 1947.
5483, Publicatie Regering Voorlichtings Dienst 18 maart 1948.
5483, Inlichtingen NEFIS 17 juni 1948.
47
Download