- Scholieren.com

advertisement
Geschiedenis hoofdstuk 2
De tien tijdvakken
Jagers
&
Boeren
Grieken &
Romeinen
Monniken
& Ridders
Steden
&
Staten
Ontdekkers
&
Hervormers
Regenten
&
Vorsten
Pruiken &
Revoluties
Burgers &
Stoommachines
Wereldoorlogen
Televisie
&
computer
Tot
3000
v. Chr.
3000 v.
Chr. – 500
n.Chr.
500 1000
1000 1500
1500 - 1600
1600 1700
1700 1800
1800 - 1900
1900 - 1950
Na 1950
2.1 Op zoek naar voedsel
Het menstype dat we tegenwoordig kennen is de homo sapiens sapiens, de denkende mens.
Behalve in uiterlijk verschilden ze van hun voorgangers in het gebruik van betere
gereedschappen en wapens.
Zoals hun voorgangers, leefden deze mensen van de jacht en het verzamelen van voedsel.
Daarom worden ze jagers & verzamelaars genoemd. Van de gevangen beesten aten ze niet
alleen het vlees, ze maakten gereedschap van de botten, en gebruikten de huiden als
kleding. Ze zochten naar eetbare planten, knollen, bessen, of paddenstoelen.
De meesten mensen hebben andere middelen van bestaan gevonden om in leven te blijven.
12.000 jaar geleden was het in Europa kouder dan nu. Kudden dieren maakten lange tochten
om voldoende plantaardig voedsel te vinden. De jagers moesten daarom ook rondtrekken.
Ze leefden waarschijnlijk in tenten.
In Noord-Afrika was het klimaat aangenamer, het regende vaak en de temperaturen waren
redelijk. Er waren dieren in overvloed en de bodem was bedekt met bossen en grasvlakten.
Jagers en verzamelaars konden daar makkelijker aan voedsel komen dan in Europa, daarom
bleven ze langer op de zelfde plaats wonen.
Vermoedelijk leefden jagers en verzamelaars in groepen van 20 tot 30 personen. Een grotere
groep was lastig, je moest dan veel te grote afstanden afleggen om voor iedereen eten te
vinden. Waarschijnlijk bestond er wel contact tussen verschillende groepen. Jongens en
meisjes van verschillende groepen konden elkaar dan ontmoeten.
Mannen en vrouwen hadden een taakverdeling. De mannen jaagden en de vrouwen
verzamelden voedsel en verzorgden de kleine kinderen.
2.2 Een nieuwe manier van leven
De jagers en verzamelaars in het Midden-Oosten en Noord-Afrika behoren tot de eerste
mensen die op een vaste plaats gingen wonen. Bij hun hutten zijn opslagkuilen gevonden
met resten van aardewerk, graan, fruit en wortels. Een vaste woonplaats en het gebruik van
aardewerk zijn aanwijzingen dat deze mensen aan landbouw deden. Boeren moeten
namelijk in de buurt van hun akkers en vee blijven. In aardewerk bewaarden ze hun
voorraden.
Na 9000 zijn kleine groepen jagers in het Midden-Oosten planten gaan verbouwen:
akkerbouw. Ze woonden al langer op dezelfde plaats en kregen steeds meer kennis van de
planten in hun omgeving. Voor vlees bleven ze nog even afhankelijk van de jacht.
Rond 7500 voor christus veranderden de eetgewoonten: in plaats van vlees van gazellen en
andere wilde dieren gingen mensen schapen en geiten eten. Het ging om gefokte beesten.
De mens had veeteelt ontdekt.
Tussen de plaatsen waar mensen met landbouw begonnen, is overeenkomst ontdekt. Ze
liggen bijna allemaal in gebieden die langzaam verdroogden door een klimaatverandering.
Om te overleven moesten ze zich aanpassen aan de veranderde omstandigheden. Er viel nog
wel regen, maar alleen in korte perioden. Als je op het goede moment zaaide, had je kans op
een goede oogst. Door de landbouw was de kans op overleven dus groter.
In Europa waar de overgang naar de landbouw later plaatsvond, konden de bewoners het
nieuwe middel van bestaan afkijken van mensen uit gebieden die al langer landbouw
kenden. We weten dus niet met zekerheid waarom mensen aan landbouw gingen doen.
2.3 Aan de oevers van de Nijl
Rond 4000 voor Christus werden de omstandigheden in Noord-Afrika steeds slechter. Er viel
bijna geen regen, en de temperatuur steeg. Op zoek naar water kwamen de mensen bij de
Nijl terecht. Daar kwamen ze in contact met jagers en verzamelaars die langs de Nijl leefden.
De Nijl zat vol vis, en om de Nijl waren allemaal dieren waarop gejaagd kon worden.
De komst van de boeren uit de Sahara veranderde het leven langs de Nijl, ze deden aan
akkerbouw en veeteelt. In het begin waren er conflicten tussen de jagers en verzamelaars,
voor boeren was het geen pretje als er voor oogsttijd hun akkers werden leeggeplunderd.
Op een gegeven moment namen de jagers de leefwijze van de akkerbouwers over. Zo
ontstonden langs de Nijl dorpen waar de mensen leefden van de landbouw.
Er werden kanaaltjes gegraven en kanaaltjes aangelegd, via de kanalen kon je het land
bevloeien van wat verder van de Nijl lag. Met dijken kon je het water beter vasthouden.
Deze manier van landbouw heet irrigatielandbouw.
Om ervoor te zorgen dat de dijkjes en kanalen goed onderhouden werden, was een bestuur
nodig. In het begin waren dorpshoofden de belangrijkste bestuurders. Later ontstonden
twee rijken: boven en beneden Egypte. Vanaf 3100 voor Christus regeerde een bestuurder
over heel Egypte: de farao. Hij werd bij het bestuur geholpen door ambtenaren. Die waren
bij de farao in dienst en zorgden ervoor dat besluiten goed werden uitgevoerd. In Egypte
waren er bijv. regels over het betalen van belasting. Die belasting was nodig om ambtenaren
te betalen of mooie tempels en paleizen te bouwen. Iedere boer moest een deel van zijn
oogst afstaan aan het bestuur. Maar hoe wist je hoeveel belasting iedere boer moest
betalen en hoe hield je bij wie wel en wie niet betaald had? De oplossing die de Egyptenaren
vonden was het hiërogliefenschrift.
2.4 De samenleving veranderd
De irrigatielandbouw zorgde niet alleen voor het ontstaan van een bestuur. Dankzij de hoge
opbrengsten hoefde niet iedereen voor zijn eigen voedsel te zorgen. Zo konden er ook
andere beroepen ontstaan. Mensen die goed konden timmeren, specialiseerden zich in een
vak. Door het ontstaan van een bestuur en specialisatie wamen er wel grotere verschillen in
rijkdom en macht. Egypte werd een samenleving met verschillende sociale lagen:




De farao stond het hoogst in aanzien. Hij was de hoogste bestuurder en bezat veel
land.
Direct onder de farao stonden de hoge ambtenaren en de priesters.
Ook de andere ambtenaren, zoals schrijvers, hadden veel aanzien. Samen met
geleerden, kunstenaars en bouwmeesters vormden zij een belangrijke groep in de
samenleving.
De boeren en handwerkslieden vormden verreweg de grootste bevolkingsgroep
Farao
Priesters &
Hoge
Ambtenaren
Schrijvers, Geleerden,
Kunstenaars &
Bouwmeesters
Boeren & Handwerklieden
Priesters brachten dagelijks offers in de tempels om de goden tevreden te houden.
Zonder hulp van de goden zou de zon niet opkomen en zou de Nijl zijn kostbare
water verliezen. De hoogste god was de zonnegod Re. De Egyptenaren beeldden hem
op allerlei manieren af: als mens, maar ook als mestkever, valk of kat. Een godsdienst
waarin de natuur een grote rol peelt, heet een natuurgodsdienst. In dat geloof was
magie belangrijk.
Vrouwen konden geen ambtenaar of schrijver worden. Alles wat we van hen weten is
door mannen opgeschreven. Een ding is wel zeker: in vergelijking met andere
samenlevingen uit die tijd had de vrouw in Egypte meer rechten. Ze mocht eigendom
hebben en bij de rechtbank had ze dezelfde rechten als de man. Het dagelijks leven
van de vrouw speelde zich vooral af in en rond het huis. Zij zorgde voor de
huishouding en de kinderen. Echtgenotes en dochters van hoge ambtenaren konden
priesteres worden.
Download