- Scholieren.com

advertisement
Geschiedenis HFST 1
Kenmerkende aspecten
1.
De levenswijze van de jagers- verzamelaars
Homo erectus, neanderthalers en homo sapiens ( o.a. cro-magnon)
Nomaden, Trokken verder zodra het voedsel op was. Ze bleven niet op de zelfde plek. Ze hadden
een zwervend bestaan en dus geen vaste woonplaats (hutten/tenten).
Leefden in groepen van 20 – 30 personen
Leefde eerst in afrika, vanaf 100 000 v. Chr trok men naar azië en naar europa (meespelende
factor: laag zeepijl door laatste ijstijd)
Er was geen permanente elite, beslissingen door familiehoofden gezamenlijk genomen
Mannen: gingen op jacht
Jaagde op grote dieren, kleine dieren en op vis.
Vrouwen: verzamelden, letten op de kinderen, hielden vuur brandend en maakte huiden schoon.
Gebruikte vuur vanaf ca. 500 000 V. Chr
Voordelen:
 Vlees werd vanaf nu geroosterd
 Planten werden gekookt
 s` Nachts minder koud en donker
 dieren op afstand gehouden
 mogelijkheid om voedsel (vlees) te ontdooien
Steentijd gereedschappen:
 Vuurstenen pijlpunt -> jagen
 Vuurstenen schraper -> huiden schoonmaken
 Vuurstenen bijlen -> hout hakken, boomstammen uithollen (kano`s)
Dreven handel en ruilden producten zoals:
 Ivoor
 Vuursteen
 Schelpen
Kuntst van de homo sapiens ( moderne mens) tijdens de prehistorie:
 Versierde gebruiksvoorwerpen, zoals wapens en gereedschappen
 Venusbeeldjes ( mogelijkhgeden doel -> moedergodin, vruchtbaarheidsritueel)
 Grotschilderingen gemaakt door de cro-magnon mens (mogelijkheden doel -> heilige plek,
tekeningen deel van ritueel goede jacht)
Begrippen:
1. Homo habilis: handige mens, Hij maakte al gebruik van werktuigen (primitief). Leefde 2,4 MJG in
Afrika.
2. Homo erectus: rechtop lopende mens, trok 1,9 MJG voor het eerst naar azië en europa.
3. Neanderthaler: uigestorven menssoort. Weggeconcurreerd door de homo sapiens, homo sapiens was
inventiever en handiger en haalde zo een grotere buit binnen. Leek erg op de homo sapiens.
4. Homo sapiens: wetende mens, ookwel moderne mens genoemd.
5. Cro-magnon mensen: oudste type moderne mens. Behoort tot de homo sapiens.
6. Prehistorie: tijd waaruit we geen geschreven bronnen hebben gevonden.
7. Steentijd: 1e periode van de prehistorie. Gereedschappen gemaakt van steen. Vanaf 2,4 MJG.
8. Bronstijd: 2e periode van de prehistorie. Gereedschappen werden gemaakt van metaal ( brons) vanaf
3000 v. Chr.
9. Jagers- verzamelaars: mensen die leven van de jacht, visserij en het verzamelen van voedsel.
10. Venusbeeldjes:vrouwenfiguur die een moedergoding of vruchtsbaarheidsritueel voorstelde.
1
2.
Het ontstaan van de landbouw
Ontwikkeling van de mens met kleding van dierenvellen en gedroogd gras ( jagers verzamelaars) > mens met mooie sieraden (argrarische samenleving).
De mens heeft lage periode al jager verzamelaar geleefd. Waarom ging de mens voor het eerst
sedentair leven?
1. Na de laatste ijstijd (12000 v. Chr) veranderde het klimaat.
2. De temperatuur steeg -> hierdoor meer regen -> droge steppen werden bos of grasvlakten.
3. Er kwam hierdoor meer voedsel ( meer wilde granen en planten) -> meer dieren
4. Jachtpartijen leverden meer op (meer dieren) en verzameltochten ook (meer planten) -> de
jagers en verzamelaars hadden genoeg voedsel op een plek -> ze hoefden niet meer rond te
trekken
5. Er werden nederzettingen gesticht. De mensen bleven op een plek -> ontstaan van
natoefische volkeren.
Natoefische volkeren:
 Hutten van steen
 Deden nog niet aan landbouw!
Werktuigen/ gereedschappen:
 Molenstenen -> malen van wilde granen/ planten
 Kommen en stampers -> malen van wilde granen/ planten
De natoefische nederzettingen bestonden voor 2000 jaar.
Belangrijk: De mensen gingen weer jagen en verzamelen, waarschijnlijk door plotselinge kou of
droogte!
3.
Het oontstaan van de landbouw-samenlevingen
De landbouw ontstaat. Niet duidelijk wanneer en waarom. (begin neolithische revolutie)
Neolitische revolutie: de overgang van het jagen en verzamelen naar een landbouwsamenleving.
Eerste en belangrijkste economische revolutie.
Kennis: tijdens de natoefische periode leefde de mens op een plek. Hij had de mogelijkheid om
kennis op te doen van planten (verspilde graankorrel-> hier groeit een nieuw graanplantje uit).
Deze kennis is pas in tijden van voedselgebrek van pas gekomen. Men vond het niet nodig om
eerder al aan landbouw te gaan doen, ze hadden toch al voedsel in overvloed vanuit het wild.
Eerste boeren dorpen ontstaan in de vruchtbare halve maan.
 Vruchtbare grond + regelmatig regen = ideale plek voor de landbouw.
De argrarische- of landbouwsamenleving
Wat werd er verbouwd:
 Eerst alleen graan -> daarna bonen, linzen en ewrten.
Werkuigen/gereedschappen:
 Beenderen en geweien -> grond ploegen
 Sikkels met handvat van hout + blad van vuursten -> oogsten
Belangrijk: Nog geen trekdieren!
Eerste boeren leefde van de landbouw en het jagen, de opbrengst van de landbouw was nog niet
genoeg om van te leven.
4000 jaar na het ontstaan van de landbouw -> veeteeld ontstaat
Welke dieren werden getemd:
 Eerst geiten -> schapen -> (na 1000 jaar) runderen en varkens.
Belangrijk: De mens gaf definitief zijn nomaden bestaan op en bleef op een plek!
(einde nealithische revolutie)
Gevolgen neolitische revolutie (overgang naar landbouw):
 mensen werden minder afhankelijk van de natuur. Ze konden zelfstandig voor voedsel zorgen
i.p.v de natuur.
 De mens ontwikkelde zich. ( aardewerk maken , voedsel bewaren, brons ontdekt, kleding
vlechten vangeitenhaar of wol)
 De mens ging de natuur naar zijn hand zetten. Bossen en grasvlakten werden
landbouwgrond. (ontginnen)
 De bevolking groeide
2
-
 Cultuur ontstaat (= een menselijke beschaving)
Niet alle mensen gingen aan landbouw doen. Sommigen trokken voortaan rond met een kudde.
Begrippen:
1. Natoefische volkeren: Eerste mensen die op een plek bleven wonen. Ze leefden sedentair.
2. Sedentaire levenswijze: vaste woonplaats, trekken niet rond, blijven op dezelfde plek.
3. Vruchtbare halve maan:het land in de gebieden rond de rievieren de eufraat, tigris en de jordaanrivier.
De grond in deze gebieden is heel erg vruchtbaar. Er valt regelmatig regen. Het is dus zeer geschikt
voor de landbouw. -> grond brengt veel op/produceert veel.
4. Argrarische of landbouwsamenlevingen: samenleving waarin de meeste mensen leven van akkerbouw
en veeteeld.
5. Neolitische revolutie: overgang jagers en verzamelaars naar argrarisch bestaan. (steentijd)
eerste en belangrijkste economische revolutie. Men kan nu voor zijn eigen voedsel zorgen (zelf
produceren). Gevolg: mensen minder afhankelijk van de natuur en zijn bestaanszekerheid nam toe.
Belangrijk: veel mensen gaven hun nomadenbestaan op ( niet alle jagers- en verzamelaar deden dit)!
6. Cultuur: een menselijke beschaving
Vragen:
Waarom is de neolithische revolutie een economische revolutie? Het is economisch omdat de samenleving zich
ontwikkeld.
4.
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen van soemerië (mosopothamië)
Het ontstaan van de stedelijke samenleving van soemerië en het egyptische rijk.
Stedelijke samenlevingen:
 Eerste stedelijke samenleving ontstond in mesopotamië.
Geen aantrekkelijk gebied: stoffig, heet en kurkdroog. Waarschijnlijk was er overbevolking en
was men gedwongen om hier te gaan wonen.
 Door aanleg van irrigatiesystemen kreeg het land genoeg water en slib ( van overstroming) ->
dit zorgde voor een goede oogst in mesopothamië.
 Oogst: graan, sesam en dadels.
De landbouw floreerde -> toename aantal nederzettingen in mesopothamië.
O.l.v een volk dat via de perzische golf soemerië binnen trok, de soemeriers, groeiden sommige
van deze dorpen uit tot steden.
Mesopothamië wordt soemerië genoemd.
Twee belangrijke steden in mesopotamië:
 Ur ( koningsgraven)
 Uruk ( belangrijke havenstad)
In de steden was er veel activiteit.
Hoe ontstonden verschillende beroepen
1. De landbouw leverde een overschot aan voedsel.
2. Niet iedereen hoefde meer boer te zijn -> sommige mensen konden zich gaan specialiseren in
iets anders.
Beroepen:
 Boeren
 Ambachtslieden
 Handelaren
 Kooplieden -> trokken naar andere landen om producten te ruilen voor grondstooffen waar
mesopothamië weinig van had.
 priesters
3
-
-
-
1.
2.
3.
4.
5.
6.
3. Na verloop van tijd kwam er een koning. Hij was verantwoordelijk voor:
 Waterbeheer
 rechtsspraak
 ordehandhaving
Gevolg ontstaan van verschillende beroepen: grote sociale verschillen -> hiërarchie.
(jagers en verzamelaars: iedereen was min of meer gelijk)
reliege speelde een belangrijke rol in soemerië:
 tempelcomplexen zijn centrum van de stad.
Priesters hadden veel aanzien.
 Soemeriers geloofden in meerdere goden, polotheïsme.
Anu(hemel), innana (liefde), enlil (leven) etc.
 De soemerische goden waren antropomorf, gecreeërd naar het beeld van de mens.
Belangrijke soemerische uitvindingen:
 Het schrift, spijkerschrift
Eerst kleine tekeningen, geleidelijk werden de tekeningen vervangen door tekens.
-> het spijkerschrift. Gevolgen:
Hierdoor groeide de economie. Er werd meer handel gedreven, want als koopman gaf je
makkelijker een voorschot bij de bestelling van bv. een lading eikenhout, als dit schriftelijk
kon worden vastgelegd.
De koning kon een krachtiger bestuur vormen: hij maakte nieuwe wetten en maatregelen en
liet deze opschrijven en vertellen aan de bevolking. Ook werd er een nauwkeurige
administratie bijgehouden.
Historische gebeurtenissen werden opgeschreven, oudste literatuur komt uit soemerië
(hadden als eerste het schrift). ( epos van gilgamesh, ark van noach)
 Pottenbakkerswiel
 Bronsgieten
 Bierbrouwen
 Eerste wetgeving/eerste rechtbank
 Eerste scholen opgericht.
 Uur opgeddeld in 60 minuten/ minuut opgedeeld in 60 seconden
Belangrijk: 2000 v. Chr komt er een einde aan de soemerische overheersing.
Nieuwe machthebbers namen tradities over: de soemerische steden waren de basis voor de
mesapothamische beschaving.
Begrippen:
Irrigatiesystemen: stelsel van dijken, sloten en dammen. Dit zorgde ervoor dat het land genoeg water
en slib had. Gevolg: dit leverde de akkerbouw (meer) rijke/geslaagde oogsten op.
Soemeriërs: trok via perzische golf mesopotamië binnen. de landbouw nam toe in vruchtbare
rivierdalen. Hierdoor nam het aantal nederzettingen toe. Onder leiding van soemeriërs groeide
sommige dorpen uit tot steden. Vanaf ca. 3300 v. Chr.
Antropomorf: goden die zijn gecreeèrd naar het beeld van de mens
Polotheïstisch: geloof in meerdere goden ( soemeriers, egyptenaren)
Monotheïstisch: geloof in een god (joden)
Spijkerschrift: schrift van soemerië. Met riet in kleitabletten gekerfd -> spijkerachtige tekens.
4
5.
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen van Egypte
Hoe is de landbouw ontstaan:
Boeren in de sahara deden al een hele tijd aan landbouw. Toen het in de sahara te droog werd
trokken ze naar de nijl en introduceerden daar de landbouw.
De nijl is erg belangrijk voor de egyptische landbouw:
 Egypte bestaat voornamelijk uit woestijnzand. Doordat de nijl 1x per jaar overstrroomt komt
er een laagje slib over het land -> het land wordt heel vruchtbaar en lever een rijke oogst op.
 Om deze reden: meeste akkers, wijngaarden en dadelplantages liggen langs de nijl. De
meeste bevolking woont langs de nijl.
 D.m.v irrigatiesystemen kon land dat verder van de nijl af lag ook verbouwd worden.
De landbouw werd steeds succesvoller -> er ontstonden steeds meer nederzettingen
Rond 3000 v. Chr alle nederzettingen in een koningkrijk verenigd -> het egyptische rijk, met een
farao als leider.
Activiteiten op de rivier de nijl na de neolithische rev. toegenomen.
 Bouwmateriaal voor piramides verplaaatsen
 De nijl diende als weg, er waren geen ‘echte’ wegen
 Boten van papyrus
Egypte in het begin geen aantrekkelijke plek: er was overbevolking, mensen werden gedwongen
om op ongunstige plekken te gaan wonen -> egypte
Door de grote landbouwoverschotten kon het egyptische rijk een grote beschaving voortbrangen
Hoe ontstonden de eerste stedelije gemeenschappen
Nederzettingen groeiden uit tot steden, doordat de landbouw floreerde.
De egyptenaren
Leider: farao, zoon van zonnegod Re
Farao:
 Opperbevelhebber van het leger
 Hogepriester
 opperrechter
Geholpen met regeren door ambtenaren:
 Houden een omvangrijke/grote administratie bij
 Halen belasting op (groot deel van de oogst)
 Houden voorraden bij
 Bewaken magazijnen ( voor perioden van hongersnood)
 Oprichten van bouwwerken, uitvoering
 Voortreffelijke organisatie
Belasting
Was een groot deel van de oogst van boeren.
 Gebruikt voor voorraden
 Mensen die die voor de farao werkte te betalen:
Ambtenaren, ambachtslieden, priesters
De farao beloonde zijn ambtenaren goed, omdat zij onmisbaar waren in zijn bestuur
Godsdienst
 Re: zorgde elke dag voor licht, belabgrijkste god
 Het leven na de dood stond centraal
 Goed geleefd: je mocht gelukkig verder leven in het dodenrijk van Osiris.
Niet goed: je wordt opgevreten door een monster.
5

D.m.v de piramides en de schatten zouden de pharao`s makkelijker kunnen opstijgen naar
het dodenrijk.
Schrift:
 Het hiëroogliefenshrift, erg ingewikkeld -> teksten in tempels en tombes
 Hiëratisch, sneller -> voor dagelijks gebruik
 Het vulgste schrift: demotisch
Gebruikt voor:
 Religieuze teksten & brieven over belangrijke gebeurtenissen.
Kunst
 Wandschilderingen, in graftombes
 Tonen taferelen uit het dagelijks leven:
Vrouwen die brood bakken, bier brouwen, muziekanten die gasten vermaken etc.
 Egyptenaren zagen het hiernamaals als een vredig plattelandleven.
Het einde van het egyptische rijk
de slag bij kadesj (1285), was het hoogtepunt van egypte. Het was op dit oment een
internationale mogendheid en was erg gegroeid in grootte.
Vanaf dit moment zette het verval langzaam maar zeker in.
In 332 v. Chr veroverde de griekse generaal Alexander de Grote egypte.
 Er bleven farao`s aan de macht: ze neomde zich ptolemaeus.
 Laatste ptolemaeus: Cleopatra.
Egypte werd na 300 jaar weer veroverd en behoorde nu tot het romeinse rijk.
Begrippen:
7. Oud-babylonische rijk: gesticht door de amoriten vanuit babylon. De steden in soemerië verloren hun
onafhankelijkheid -> er ontstonden staten. Er was een overkoepelend rechtssysteem en een centraal
bestuur. De overheid had geweldsmonopoly.
8. Staat: gebied met een eigen bestuur en wetgeving.
9. Nieuw- babylonische rijk: koning, nebukadnezar. Babylon was de hoofdstad en maakte een grote bloei
door.
10. Toren van babel: beroemd bouwwerk uit het babylonische rijk. Het was een ziggoerat, opgericht voor
de oppergod van babylon: marduk.
11. Babylonische ballingschap: deportatie van de joden naar babylon, als straf van koning nebukadnezar.
Ze waren in opstand gekomen. Ze mochten pas 50 jaar laten terug naar hun eigen land
12. Hangende tuinen: tuinen aangelegd door koning nebukadnezar, voor zij vrouw die heimwee had naar
haar thuisland.
13. Vallei der koningen: begraafplaats voor farao`s in thebe, waar tombes uit de rotswand werden gehakt.
6
7
Download