Geschiedenis Samenvatting H2 en H3 H2 2.6 Rome verovert heel Italië - Rond 800 vC veroverden de Etrusken, een volk uit het Midden-Oosten, een groot deel van Noord- en Midden Italië. Rome lag in dat gebied. - Onder de Etrusken nam de handel snel toe, als gevolg daarvan groeiden Rome en andere steden uit tot steden. Rond 500 vC kwam Rome in opstand tegen de Etrusken en zij vochten zich vrij. - 500 vC Rome begint met verovering omringde gebieden, in 275 vC, Rome veroverd vaste land van Italië. Ze zouden bijna duizend jaar regeren. - Rome werd snel een Republiek, regeringsvorm waarin na een bepaalde tijd nieuwe bestuurders worden gekozen. De belangrijkste bestuurders waren twee consuls, elke jaar waren er twee anderen. Het senaat (raad van ouderen) was ook belangrijk, daarin zaten mensen die vroeger bestuurders waren geweest. De senaat gaf raad aan de bestuurders. - Senaat bepaalt de Romeinse Republiek. Het Romeinse rijk groeide snel vanaf de tweede eeuw vC. De vrouwen en de slaven hadden geen invloed op het bestuur van Rome, de meeste slaven hadden een ellendig leven. 2.7 De Romeinen stichten een imperium - Nadat de Romeinen heel Italië in hun macht hadden gekregen (275 vC) veroverden ze een imperium dat bestond uit het Middellandse Zeegebied en een groot deel van de rest van Europa. Ze deden er bijna 300 jaar over. Romeinen hadden telkens een andere reden om een gebied te veroveren, omdat dat land een bondgenoot van ze aanviel of omdat de bevolking van een land de handel of de veiligheid van de Romeinen bedreigde of omdat ze meer grond wilden. De gevolgen van de veroveringen: - De Romeinen verdeelden hun rijk in provincies, Elke provincie kreeg een Romeins bestuur met een gouverneur aan het hoofd. Elke provincie moest elk jaar belasting betalen. - De senaat werd steeds machtiger - De invloed van de Griekse cultuur werd sterker, de Romeinen namen er veel van over, bijvoorbeeld wetenschap en godsdienst. Griekse goden werden Romeinse goden. Romeinse tempels werden op dezelfde manier gebouwd als de Griekse tempels. - Veel boeren raakten hun baan kwijt en trokken naar de stad, dat kwam omdat boeren vaak ver van huis moesten dienen in het Romeinse leger. Achtergebleven familieleden konden vaak het werk op de boerderij niet aan. In Rome groeide zo snel het aantal arme mensen, zij werden proletariërs genoemd, iemand die alleen kinderen bezat. - Niet alleen het aantal arme mensen groeide het aantal rijke mensen nam ook toe. Sommige werden rijk door de buit tijdens veldtochten of door de groeiende handel, andere doordat ze de bevolking in veroverde gebieden teveel belasting lieten betalen en een deel zelf hielden. - De meeste slaven moesten op land van grootgrondbezitters werken. Overdag werkten ze met kettingen aan de benen en s’nachts sliepen de meeste in ondergrondse gevangenissen, er kwamen vaak grote en kleine opstanden. Een daarvan, opstand onder leiding van Spartacus. - Het Romeinse leger werd steeds minder sterk, doordat steeds meer boeren proletariër werden. Romeinse soldaten moesten namelijk hun eigen wapens en uitrusting betalen. De boeren konden dat wel maar de proletariërs niet. 2.8 De Romeinse republiek wordt een keizerrijk - Doordat het aantal boeren steeds kleiner werd , waren er te weinig soldaten voor de Romeinse legers. Op voorstel van een consul werd toen een beroepsleger ingevoerd, Proletariërs konden als vrijwilliger zestien jaar dienst nemen in het leger, na hun diensttijd kregen ze in een provincie een stukje grond. Hun bevelhebber zorgde voor hun soldij en voor een stuk grond na afloop van hun dienst. - Zij waren dus trouwer aan hun bevelhebber dan aan Rome, het gebeurde dan ook meer dan eens dat een bevelhebber met zijn leger naar Rome trok om de macht in het Romeinse rijk in handen te krijgen, Julius Caesar was zo’n bevelhebber. - De senaat probeerde vergeefs te verhinderen dat Caesar de macht aan zich trok. Om de macht van de senaat te herstellen pleegden enkele senatoren een geslaagde moordaanslag op Caesar ( 44 vC). De senaat kreeg hierna nieuwe tegenstanders: enkele legeraanvoerders en een achterneef van Caesar, Octavianus. Er ontstond een burgeroorlog, Octavianus won die. Hij liet zich Augustus noemen ( de verhevene, iemand die boven de partijen staat). - Augustus liet de senaat, het consulaat en de volksvergadering bestaan. Maar hij zorgde er wel voor dat hij in werkelijkheid de macht had. Zo werd hij de eerste keizer van het Romeinse rijk. - Romeinse vrede (Pax Romana), Augustus en zijn opvolgers zorgden voor enkele eeuwen vrede in het Romeinse rijk. Er waren verschillende oorzaken dat er zo lang vrede was. * Het leger bleef trouw aan de keizers, de soldaten kregen betere grond of meer geld na hun diensttijd dan tijdens de republiek. * Er kon goed handel worden gedreven, zodat de welvaart toenam. De keizers zorgden ervoor dat er geen zeerovers of andere bandieten waren die de handel bedreigde. Alles werd beter, vuurtoren gebouwd, havens verbeterd, meer wegen en overal kon men met dezelfde soort munt betalen. * Er waren in die eeuwen geen krachtige vijanden aan de grenzen, dat zou later anders worden. - Het aantal handelaren en handwerkslieden nam toe. Ze woonden bijna allemaal in de steden, de steden groeiden en er kwamen nieuwe bij. In de steden kon je je goed vermaken, de gladiatoren gevechten in de amfitheaters waren erg populair. De meeste mensen werkten echter nog in de landbouw. Een groot deel van de grond was van grootgrondbezitters. Zij lieten hun grond bewerken door slaven en vrije pachters. - Iedereen in het Romeinse rijk kon het Romeins burgerrecht krijgen. Als men dat, had viel men onder de Romeinse rechtspraak en kon men ook leidinggevende functies krijgen. De Romeinse rechtspraak was zo goed dat veel volken later dezelfde rechtspraak gingen toepassen. Als mensen uit de steden Romeins burger wilde worden moesten zij bewijzen dat ze geromaniseerd waren. Dat ze de Romeinse cultuur hadden overgenomen, taal, de godsdienst, de literatuur, de kleding. H3 3.1 De verbreiding van het christendom in Europa. - 476, West-Romeinse rijk valt uiteen. - 481, Clovis werd koning van een van de Frankische stammen, omgeving Parijs. Onder zijn leiding werden sommige Frankische stammen verslagen, andere sloten zich bij hen aan. In 496 bekeerde Clovis zich tot het christendom. Daardoor kreeg hij steun van de christenen in het voormalige Romeinse rijk. Clovis zorgde ervoor dat de inwoners van zijn rijk gekerstend werden (het christendom aannamen). - Clovis stierf in 511, toen was zijn rijk heet grootste in West-Europa. Na zijn dood viel het rijk uiteen. Zijn opvolgers lieten de macht over aan bestuurders die hofmeiers werden genoemd. - In 768 kwam Karel de Grote aan de macht,hij verenigde de Franken en veroverde grote gebieden.Hij dwong de Saksen onder bedreiging met de doodstraf het christendom aante nemen. - Kloosters werden steunpunten om het christendom te verbreiden. Een groot deel van het Europese vasteland werd tot het christendom bekeerd onder leiding van monniken uit Ierland, Schotland en Engeland. in 690 stak de Engelse monnikWillibrord over naar de Nederlanden om de Friezen te bekeren tot het christendom. Hij had weinig succes. De friezen kwamen herhaaldelijk in opstand. Willibrord ging naar het zuiden (Utrecht tot Luxemburg), hij stichtte daar een klooster. Willibrord werd de eerste bisschop van Utrecht, benoemd door Pippijn. - In 716 wilde een andere Engelse monnik, Bonifatius, ook de Friezen gaan bekeren, maar ook hij had geen succes. Bonifatius ging werken in Hessen, Beieren, Saksen en Thuringen. In 732 werd hij door de paus tot aartsbisschop van Mainz (Hessen) benoemd. In 754 ging hij weer naar Friesland. In de omgeving van Dokkum werd hij overvallen en gedood door vijandige Friezen die in Bonifatius een handlanger van de Franken zagen. - De namen woensdag, donderdag en vrijdag zijn ontleend aan die van de Germaanse goden, Wodan (oppergod), Donar (bliksem) en Freia (liefde). - Doordat het christendom zich enerzijds verbreidde vanuit het voormalige west-Romeinse rijk en anderzijds vanuit het Byzantijnse rijk ontstonden er tegenstellingen tussen de christelijke kerken. Het westen: christelijke (katholieke) Kerk erkende de paus van Rome als hoogste gezag: Latijn Het oosten: christelijke (orthodoxe) Kerk erkende de patriarch van Constantinopel als hoogste gezag: Grieks. - Ook hun rituelen (liturgie) en heiligenverering verschilden. In 1054 verbraken deze Kerken de onderlinge banden definitief ( scheiding tussen oosten en westen). 3.2 Karel de Grote - Karel de Grote werd de bekendste koning van de Franken. Hij kreeg te maken met verschillende problemen: de grote verdeeldheid, de armoede (geringe ontwikkeling volk), en de dreiging van invasies vanuit het noorden en westen (Friezen en Noormannen), het oosten (Saksen en Avaren) en zuiden (Arabieren). Karel probeerde deze problemen in de samenhang op te lossen: - De verdeeldheid werd veroorzaakt door de talen, stammen, gebruiken en eigengereide edelen die delen van zijn rijk bestuurden. Karel ging een sterk bondgenootschap met de christelijke kerk aan, zij beheersten het lezen en schrijven. - Hoewel Karel niet kon lezen en schrijven maakte hij van de taal van de kerk: het Latijn, de bestuurstaal en de taal van wetgeving. Hij liet een lettertype ontwikkelen dat gemakkelijk schrijfbaar en goed leesbaar zou zijn. Hij benoemde geestelijken tot ambtenaar. Een edelman die een gebied bestuurde kreeg geestelijken naast zich. Kennis Grieks-Romeinse tijd redden. - Voor het probleem van invasies was een goed getrainde ruiterij, omdat de aanvallers daarover ook beschikten. Een krijger kreeg een bepaald gebied in leen waarvan de boeren delen van de oogst aan hem moesten afdragen in ruil voor bescherming en het verrichten van andere diensten. De vorst kon hem dan in geval van oorlog oproepen. Karel schiep zo de groep krijgers: adel. - Door veroveringen breidde Karel de Grote zijn rijk sterk uit. Met de paus had hij goede betrekkingen. Karel trok naar Italië om Rome te beschermen tegen aanvallen van een Germaanse volk, de Longobarden. In 800 tijdens kerst kroonde de paus Karel tot keizer (opvolger van de West-Romeinse keizer die in 476 was afgezet). - in 814 stierf Karel de Grote. Het leek alsof er, net als het Romeinse tijd, weer een groot rijk zou ontstaan, maar onder de opvolgers van Karel viel zijn rijk uiteen. Oorzaken: rijk verdeeld onder alle zonen van de vorst, de oorlogen die de opvolgers van Karel de Grote met elkaar voerden, de aanvallen van andere volken, zoals de Noormannen vanuit het noorden, Arabieren vanuit het zuiden en de Hongaren vanuit het oosten. 3.3 De boeren - De meeste Romeinse steden liepen in de Vroege Middeleeuwen grotendeels leeg. Dat had te maken met het uiteenvallen van het Romeinse rijk. - Na het instorten van het Romeinse rijk trokken de soldaten en bestuurders weg uit de Romeinse steden, daardoor verdwenen ze. - De Romeinen hadden gezorgd voor goede wegen, toen het Romeinse bestuur wegviel werden de wegen niet meer onderhouden en werden er geen nieuwe wegen meer aangelegd. - Handelaars hadden veel kans beroofd te worden, daardoor werden steeds meer handelaren boer. Handwerkslieden kregen ook minder werk, omdat hun producten alleen nog werden gekocht door mensen uit hun eigen omgeving. Dus ook veel handwerkslieden werden boer. - Bisschoppen bleven hun bisdommen vanuit steden besturen, daardoor bleven die steden wel bestaan, maar ze werden wel kleiner. Een bisschop had geestelijken om zich heen die allemaal moesten worden gevoed, ook waren er mensen nodig om de kerken en kloosters die in de stad lagen, te onderhouden. - Boeren moesten in de Vroege Middeleeuwen voor hun eigen levensbehoeften zorgen. Dat kostte hun veel moeite, want bij een slechte oogst hadden ze nauwelijks te eten en voer voor hun dieren. En als het paard stierf kon de boer het volgende jaar niet meer ploegen; de hongersnood werd groter. - Romeinse rijk bestond een agrarische-urbane cultuur (landbouw op platteland en van handel en nijverheid in de steden). In de Vroege Middeleeuwen veranderde West-Europa in een agrarische cultuur (alleen platteland). - Germaanse machthebbers, bisschoppen en abten van klooster hadden veel grond. Het grootgrondbezit werd in grote delen van West-Europa geëxploiteerd volgens het hofstelsel. - De kenmerken van een hofstelsel (domeinstelsel). * De kern van een hof/ domein werd gevormd door de versterkte boerderij, het kasteel of het klooster en de bijbehorende landerijen van de grootgrondbezitter. Daaromheen woonden horige boeren die grond in pacht hadden. * Op domeinen zorgden mensen voor bijna alles wat ze nodig hadden. * Iedere grootgrondbezitters bezat minstens een domein, de rijke onder hen hadden er vele. Ze lagen vaak zeer verspreid over het land. De edelman, bisschop of abt woonde zelf op een domein en liet de andere besturen door rentmeesters. - De meeste boeren leefden als horige, zij mochten niet verhuizen en ook niet trouwen met iemand buiten hun domein. Als je horige was was je dat levenslang, alle horigen woonden op een domein en hadden verplichtingen aan hun heer: zij moesten als pacht een deel van wat hun boerderij voortbracht aan de heer afstaan en zij moesten herendiensten verrichten, de belangrijkste was het bewerken van landerijen van de heer. - Verschillen horigen: de hoeveelheid gepacht land, de hoeveelheid diensten voor hun heer en de hoeveelheid pacht die men moest betalen. - De slavernij verdwijnt. Er waren nauwelijks grote steden meer dus de verkoop aan steden viel weg; inkomsten gingen achteruit. Slaven mochten land pachten, zo konden zij voor zichzelf zorgen. In de loop van de Vroege-Middeleeuwen werden steeds meer slaven horige. 3.4 De edelen - De leefwijze van de edelen verschilde sterk van de leefwijze van de boeren. De edelen leefden van de arbeid van de boeren, in rui; daarvoor vervulden ze andere taken: bestuurden hun domeinen, spraken recht over hun onderdanen en voerden zonodig oorlog. - De edelen kun je onderscheiden in hoge en lage adel, de meeste behoorden tot de lage adel, zij beheerden maar een of enkele domeinen en woonden op kleine kastelen. De lage edelen hadden maar weinig meer te eten dan hun horigen. Ze verdiende wel meer, maar moesten ook meer uitgeven, bijvoorbeeld voor een goed paard en een goeie wapenrusting. - In heel Europa waren maar enkele honderden hoge edelen. Zij woonden in grote burchten en aten elke dag vlees en droegen kleding van bont en zijde. - De hoge edelen (koningen, hertogen, graven) bezaten vaak honderden domeinen. Aan veel domeinen hadden ze eigenlijk niks, deze edelen hadden behoefte aan trouwe en goed bewapende volgelingen. Daarom gaven zij een deel van hun domeinen aan lagere edelen, die in ruil daarvoor de hogere edelen moesten helpen, vooral bij oorlogen. - Het leenstelsel (feodalisme): degene die leen geeft, leenheer, en degene die het krijgt, leenman. Sommige leenmannen hadden zoveel domeinen in leen, dat zij er een deel van zelf in leen konden geven aan achterleenmannen. Zo werden leenmannen leenheer. Leenmannen werden in de Middeleeuwen vazallen genoemd. 3.5 Geestelijken - De geestelijkheid is te verdelen in twee soorten. De paus, de bisschoppen en de priesters behoorden tot de seculiere geestelijkheid en de monniken en nonnen behoren tot de reguliere geestelijkheid. Monniken en nonnen van verschillende kloosters verenigden zich in groepen die orden werden genoemd. De oudste, de Benedictijnen, is gesticht in de 6e eeuw door Benedictus. - Tot in de late Middeleeuwen waren de geestelijken de enige die konden lezen, dus alleen de geestelijken konden nieuws vertellen, omdat zij regelmatig contact hadden met de wereld buiten de domeinen. - Omdat alleen de geestelijken konden lezen en schrijven waren zij onmisbaar bij het besturen van het land. Zij hielpen bij het opstellen van wetten en verdragen. Ze waren niet alleen raadgevers van vorsten, ze bestuurden als leenmannen een groot deel van het land. - De kerk bezat grote rijkdommen, alle christenen moesten een tiende van hun inkomsten aan de kerk afstaan. Daarbij kwamen nog inkomsten uit eigen grondbezit, giften en een speciale belasting. In de 13e eeuw, op haar toppunt van macht bezat de kerk grote rijkdommen. - De geestelijken konden lange tijd als enige lezen en schrijven dus zij bepaalden tot in de Late Middeleeuwen waarover geschreven werd (heiligenlevens). Kerken waren de belangrijkste bouwwerken. De bouwstijlen van de kerken: Romaans en gotisch, waren nauw met de kerk verbonden. - Geestelijken deden als enigen aan wetenschap, zij hielden zich alleen bezig met vakken die godsdienstig nut hadden. In de taalwetenschap ging het vooral om het terugvinden van de Bijbel. 3.6 Opkomst van de Islam in de Arabische wereld - Islam is ontstaan op het Arabisch schiereiland. In de 6e eeuw was Mekka daar de belangrijkste welvarende stad. Rond 570 werd in Mekka Mohammed geboren. Volgens de islamitische overlevering kreeg Mohammed via een engel van Allah opdracht om diens bestaan en wil kenbaar te maken aan de mensen. Mohammed wordt dan ook profeet (boodschapper) genoemd. Bij de uitvoering van zijn opdracht werd hij tegengewerkt door de leiders van Mekka. Hij week uit naar Medina (622). Na jarenlange strijd keerde Mohammed in 630 in triomf terug in Mekka. Daar overleed hij twee jaar later (632). - De Arabieren veroverden grote gebieden. In 711 stak een Arabisch leger o.l.v. Tarik de zeestraat tussen Spanje en Afrika over.Tarik landde bij de rotspunt die sindsdien zijn naam draagt: Gibraltar (rots van Tarik). Ook trokken ze het Frankische rijk binnen bij Poitiers in 732. Maar ze verloren. - Bij de veroveringen van de Arabieren is bekering tot islam nooit afgedwongen. Als mensen hun eigen geloof wilden houden mocht dat, maar dan werd je beschouwd als tweederangsburger, je mocht geen wapens dragen, mocht niet trouwen met een moslimvrouwen. En die mensen moesten een speciale belasting betalen. Men kon op een eenvoudige wijze moslim worden, door de geloofsbelijdenis uit te spreken. Moslims die een ander geloof aanhielden moesten worden gedood.