Maatschappijleer bladzijdes 25 t/m 39

advertisement
MAATSCHAPPIJLEER  PERIODE 2
Bladzijdes 25 t/m 41, 46 t/m 49
Kernvraag: wat is de essentie van de rechtsstaat en hoe ver mag de overheid gaan om
onze vrijheid en veiligheid te garanderen?
Deelvragen:
Hoofdstuk 1: wat is de betekenis van de rechtsstaat en hoe is de rechtsstaat ontstaan?
Hoofdstuk 2: waartoe dient de grondwet en op welke manier staan onderwerpen van de
grondwet ter discussie?
Hoofdstuk 3: hoe en met welke doel is de Trias Politica ontstaan en hoe is deze in Nederland
uitgewerkt?
Nachtwakersstaat
Bij deze bestuursvorm hoort de liberale stroming.
Hoofddoel is orde en veiligheid. Verder bemoeit de overheid zich met niks.
De overheidsuitgaven zijn dus laag en de belastingen laag.
In Nederland is de voornaamste partij de VVD (vrijheid en democratie).
Verzorgingsstaat
In een verzorgingsstaat worden mensen verzorgd van de wieg tot het graf.
Met name de zwakken in de samenleving worden geholpen.
Grote staatsbemoeienis, dus hoge belastingen.
De belangrijkste politieke partijen in deze staat zijn de SP en PvdA.
Zorgzame staat
Dit is de zogenaamde tussenvorm. Onderlinge solidariteit staat centraal.
De staat helpt pas nadat andere hulp niet mogelijk is.
De belastingen zijn normaal.
In Nederland is de belangrijkste partij de CDA.
De drie officiële machten:
1. De wetgevende macht: het parlement, de 1e en 2e kamer, de Staten-Generaal en de
volksvertegenwoordiging.
2. De uitvoerende macht: de regering en de ministers, de staatssecretarissen en het kabinet.
3. De rechterlijke mach: de onafhankelijke rechters.
Zij zijn afhankelijk omdat ze voor het leven zijn benoemd en hun salaris bij de wet
wordt vastgesteld.
De eerste en tweede macht maken de wetten.
Ministers en hun departementen komen met wetsvoorstellen, die vervolgens voor advies naar
de Raad van State gaan. Daarna wordt het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gezonden.
Na debatten beslist uiteindelijk de meerderheid van de Tweede Kamer over het wetsvoorstel,
dat daarna nog aan de Eerste Kamer wordt voorgelegd.
De niet-officiële machten:
4. De ambtenaren. Zij zijn machtig, omdat zij geen politieke verantwoordelijkheid
bezitten, omdat zij zeer gespecialiseerde kennis bezitten en omdat zij moeilijk ontslagen
kunnen worden.
5. Kennis en geld. Wie geld heeft, heeft macht, omdat zij de overheid hiermee kunnen
beïnvloeden.
6. De multinationals.
De verzuiling
De verzuiling is ontstaan in 1880, vanuit de gedachte van Abraham Kuyper (Anti Rev. Partij).
Hij heeft de eerste zuil gesticht.
Een zuil wordt gevormd door een groep mensen met hetzelfde geloof of dezelfde politieke
ideologie. Binnen de zuil worden de mensen volledig afgeschermd en verzorgd van de wieg
tot het graf. Er zijn vier zuilen:
Krant
TV/radio
Politieke
partij
Roomskatholieken
Volkskrant
KRO
KVP
Protestanten
Trouw
NCRV/VPRO
ARP
CHU
Socialisten
Parool
VARA
Pv/dA
Liberalen
NRC
AVRO
VVD
De verzuiling eindigt rond 1966. Bewijzen hiervoor zijn:
1. De VPRO zendt een spraakmakend filmpje uit wat niet past bij de protestantse gedachte.
De beide protestantse omroepen verliezen hun identiteit. Als reactie hierop wordt de
Evangelische Omroep opgericht.
2. In 1966 wordt een nieuwe partij opgericht. Dit is de eerste politieke partij zonder
ideologie. D’66
3. In 1966 werd een nieuwe oproep gesticht, namelijk de Tros. Deze heeft geen politieke
achtergrond.
Kantonrecht: 1 rechter
Arrondissementsrechter: 3 rechters
Gerechtshof: 5 rechters
Hoge Raad: 7 rechters
Officier van Justitie
 Hij leidt het opsporingsonderzoek.
 Hij leidt het (voor)onderzoek en brengt een verdachte voor de rechter.
 Hij probeert tijdens het proces de verdachte veroordeeld te krijgen.
 Hij verwoordt de strafeis.
 Hij voltrekt het vonnis.
Doel van de grondwet:
 De beperking van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van burgers
te garanderen.
 Fundamentele rechten van burgers vastleggen.
 De eenheid van de staat uitdrukken en zeggen dat de burgers, ondanks alle verschillen,
toch één willen zijn en blijven.
 Aangeven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd.
Waar moeten wetten aan voldoen?
 Ze moeten algemeen zijn.
 Ze moeten duidelijk zijn.
 Ze moeten haalbaar zijn.
Democratische rechtsstaat
Burgers mogen zelf via de vrije verkiezingen indirect meebeslissen over politieke kwesties.
Ook biedt de stat ze bescherming tegen machthebbers, ook als die gekozen zijn.
Sociaal contract
De overheid zegt in feite: als jij je aan de regels houdt, zullen wij alleen deze op jou toepassen
en wij zullen onszelf er ook aan houden. Ook zijn er bepaalde plichten (belasting-, dienst-).
Constitutionele monarchie
Koningen zijn gebonden aan een grondwet.
Jurisprudentie
Het geheel van uitspraken van rechters.
Grondrechten
Dit zijn rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, ontplooiing, het welzijn en de
bescherming van het individu en van groepen dat ze zijn vastgelegd in de Grondwet.
Horizontale werking grondrechten
Verhoudingen tussen burgers onderling, bijvoorbeeld of het rechts op privacy wordt
geschonden als een werkgever zijn werknemers email bekijkt.
Verticale werking grondrechten
Verhouding tussen burgers en overheid. De staat moet de rechten en vrijheden van burgers
respecteren.
Checks and balances
De drie machten weerhouden elkaar ervan te veel macht te veroveren (checks) en houden
elkaar daarmee in balans. Ze controleren elkaar en vullen elkaar aan (balances).
Regering
Koning en ministers.
Parlement
Eerste en Tweede Kamers.
Ministeriële verantwoordelijkheid
Een minister wordt gecontroleerd door het parlement en hij moet verantwoordelijkheid nemen
voor alle daden van zijn ambtenaren.
Ministeriële regelingen
Uitvoeringsregels of aanwijzingen over hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd.
Objectieve criteria
Deze komen erop neer dat een op zichzelf kwetsende uitlating nog niet als beledigend hoeft te
worden opgevat, mits gebaseerd op de geloofs- of levensovertuiging van de verdachte en
bijdraagt aan het maatschappelijk debat.
Onschuldvermoeden
Een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen.
Strafprocesrecht
Alle handelingen van politieagenten, rechercheurs, officieren van justitie en rechters zijn
gebonden aan bepaalde regels. Deze tezamen noemen we het strafprocesrecht.
Staande houden
Als je verdachte bent, mag de politie je staande houden, dat wil zeggen: laten stilstaan en
vragen naar je personalia.
Aanhouden
Je wordt gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor.
Dwangmiddelen
Behalve staande houden en aanhouden mag de politie een verdachte fouilleren en
bewijsmateriaal in beslag nemen.
Voor sommige dwangmiddelen heeft de politie toestemming nodig van een rechtercommissaris. Dit gebeurt als de bevoegdheden de grondrechten van mensen kunnen aantasten.
Hierbij gaat het om:
 Het verrichten van huiszoeking
 DNA-onderzoek bij verdachten
 Infiltraties in misdaadorganisaties
 Het opvragen van speciale persoonsgegevens (hiervoor is overleg met de officier van
justitie voldoende)
De zes fasen in het gehele traject van een misdrijf tot aan het moment dat de
gevangenisdeur achter een veroordeelde dichtgaat:
1. De aanhouding.
2. Opsporing door politie en recherche onder leiding van officier van justitie.
3. Vervolging door het openbaar ministerie.
4. De berechting door één of meerdere rechters tijdens een openbare terechtzitting.
5. Eventueel hoger beroep en cassatie.
6. Het feitelijk uitvoeren van de opgelegde straf.
Iemand kan maximaal 110 dagen in voorarrest zitten.
Vervolgingsmonopolie
De officier van justitie beslist of een zaak wordt aangebracht bij de rechtbank.
Hij kan besluiten om de zaak te seponeren: besluiten om een zaak niet te vervolgen.
Hij kan ook een schikking of transactie opleggen.
Hij brengt de strafzaak bij de rechtbank door middel van een tenlastelegging, waarin precies
de aanklacht tegen de verdachte staat geformuleerd.
Recht voor gedetineerden
Gedetineerden hebben recht op ondersteuning bij terugkeer naar de maatschappij.
Klassieke grondrechten
Deze rechten staan in willekeurige volgorde in de grondwet, omdat de wetgever de één niet
belangrijker vindt dan de andere. Basiskenmerk is dat deze grondrechten een beperking van
de bevoegdheden van de overheid tegenover de burgers inhouden. De overheid moet zich op
deze punten dus passief opstellen en mensen hun gang laten gaan.
Sociale grondrechten
Ze grondrechten bepalen dat de overheid een zorgplicht heeft tegenover de burgers op het
gebied van:
 Werkgelegenheid en vrije arbeid
 Bestaanszekerheid en welvaart
 Leefbaarheid en milieu
 Volksgezondheid
 Onderwijs
Het grote verschil tussen de klassieke en sociale grondrechten, is dat de overheid bij de
sociale grondrechten actief moet optreden om ze waar te maken, maar burgers kunnen ze niet
bij de overheid afdwingen.
De overheid moet zich bijvoorbeeld inspannen om werkeloosheid tegen te gaan, maar kan niet
verhinderen dat mensen werkeloos worden. Als je dus vindt dat de overheid niet goed zijn
best doet, dan kun je dat laten merken bij de verkiezingen, maar je kunt de overheid niet
aanklagen omdat je werkeloos bent.
Download