Hoofdstuk rechtsstaat Paragraaf 1 Rechtsstaat: staat waarin burgers

advertisement
Hoofdstuk rechtsstaat
Paragraaf 1
Rechtsstaat: staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen macht
en willekeur door de overheid.
Nederland is een democratische rechtstaat met een dubbele zekerheid:
 ze mogen meedoen aan vrije verkiezingen en daardoor indirect meebeslissen
over politieke kwesties
 de rechtstaat garandeert voor zover nodig bescherming tegen de machthebbers,
ook als die gekozen zijn.
Sociaal contract: contract tussen burgers en (gekozen) bestuurders. Beiden hebben
plichten.
Beginselen rechtstaat: trias politica, grondrechten en legaliteitsbeginsel.
 Trias politica: scheiding van de machten in de wetgevende, uitvoerende en
rechterlijke macht.
Bedacht door de filosoof Montesquie in 1748.
 Grondrechten: rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing,
het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen, dat ze in de
grondwet zijn vastgelegd.
Gevolgen ideeën grondrechten: Amerikaanse revolutie in 1776 en Franse revolutie
1789.
Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van
burgers als die beperkingen in wetten zijn vastgelegd en voor iedereen gelden.
Deze drie beginselen staan haaks op die van een dictatuur.
Dictatuur: één machthebber of partij bepaalt, vaak willekeurig, wat de regels zijn. Er zijn
weinig vrijheden voor burgers, geen persvrijheid en geen vrijheid van meningsuiting.
1948: de Verenigde Naties formuleren de Universele Verklaring van de Rechten van de
Mens (UVRM).
1950: Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtsstaat geeft een ondergrens aan waaraan je situaties, gebeurtenissen,
beslissingen en handelingen kunt afmeten. De rechtsstaat is dus de maatstaf als we
willen beoordelen hoe de overheid functioneert en wat nog wel en wat niet meer is
toegestaan.
Het belang van de rechtsstaat neemt toe wanneer leefstijlen en levensovertuigingen
verder uiteenlopen. De waarden en normen van de rechtsstaat vormen dan een
minimale binding die burgers en groepen met elkaar delen.
Paragraaf 2
Constitutie: bottenstelsel.
1798: Staatsregeling van de Bataafse Republiek. Dit is de voorloper van de eerste
grondwet.
1806: Nederland constitutionele monarchie.
1814: eerste grondwet.
1815: grondwetswijziging Belgen erbij.
1840: grondwetswijziging Belgen weg.
1848: Thorbecke voert ministeriële verantwoordelijkheid in + invoering rechtstreekse
verkiezingen voor Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraad.
Ministeriële verantwoordelijkheid: de koning is onschendbaar, de ministers zijn
verantwoordelijkheid.
Censuskiesrecht: alleen mannen mogen stemmen die directe belastingen betalen.
1917: algemeen mannenkiesrecht en ook godsdienstige scholen kregen subsidie.
1922: vrouwenkiesrecht
1983: algehele herziening grondwet. Artikel 1 (bescherming burgers tegen
discriminatie) toegevoegd en werden voor het eerst sociale grondrechten opgenomen.
Zie blz. 34/35
Doel grondwet:
 de begrenzing van de macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden
van burgers te garanderen.
 fundamentele rechten van burgers vast te leggen.
 aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat (koning (in), ministers,
parlement, rechterlijke macht en andere organen) in grote lijnen zijn
georganiseerd.
 de eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers, ondanks alle
verschillen, toch één willen blijven.
Inhouding grondwet:
Hfst. 1 allerbelangrijkste deel van de grondwet, omdat hierin de grondrechten en
burgerlijke vrijheden staan beschreven.
 artikel 1 t/m 9: klassieke grondrechten (gelijkheidsbeginsel, politieke rechten en
vrijheidsrechten)
 artikel 10 t/m 18: persoonlijke en juridische bescherming.
 artikel 19 t/m 23: sociale grondrechten. De overheid heeft een zorgplicht
tegenover zijn burgers op het gebied van:
 werkgelegenheid en welvaart
 bestaanszekerheid en welvaart
 leefbaarheid en milieu
 volksgezondheid en milieu
 onderwijs
Hfst. 2 t/m 7 regelt per hoofdstuk alle belangrijke organen.
Hfst. 8 regelt de grondwetswijziging. Alle wijzigingen van de grondwet moeten 2x door
het parlement (Eerste en Tweede Kamer) en ze moeten met een
tweederdemeerderheid worden aangenomen. Tussen de twee behandelingen in
moeten er bovendien verkiezingen plaatsvinden.
De grondrechten staan in willekeurige volgorde; de wetgever vindt het ene grondrecht
niet belangrijker dan de andere.
Horizontale werking: gaat om de verhoudingen tussen burgers onderling.
Verticale werking: gaat om de verhouding tussen burgers en overheid.
Soms botsen verschillende grondrechten met elkaar.
Dit zou kunnen worden voorkomen door:
 een hiërarchie aan te brengen in de grondrechten. Maar er is geen objectieve
criteria voor een rangorde.
 botsende grondrechten in Europees verband te laten beoordelen. Maar het
Europees Hof vindt dat zoiets beoordeeld moet worden door een nationale
rechter.
Paragraaf 3
Trias politica: checks and balances. De drie machten weerhouden elkaar van het
veroveren van teveel macht (checks) en houden elkaar daarmee in balans (balance).
Wetgevende macht: parlement.
Uitvoerende macht: regering.
Rechterlijke macht: rechters.
Ambtenaren: vierde macht. Zij nemen vaak zelfstandige beslissingen bij de
totstandkoming van de uitvoering van de wetten die de minister nooit allemaal kan
controleren.
In Nederland is er geen sprake van strikte machtenscheiding: ook de (ongekozen)
regering heeft het recht om wetsvoorstellen in te dienen en alle wetten te
ondertekenen.
Waaraan moet een goede wet voldoen:
 algemeen zijn en mogen dus niet voor één persoon of voor één situatie
geschreven zijn.
 duidelijk zijn, dus voor iedereen begrijpelijk en op een duidelijke manier
bekendgemaakt.
 haalbaar en uitvoerbaar zijn.
Rechters worden gekozen voor het leven en zijn niet af te zetten, behalve als ze een
misdrijf plegen.
Jurisprudentie: het geheel van uitspraken door rechters.
Paragraaf 4
Legaliteitsbeginsel: iemands vrijheid mag alleen maar ingeperkt worden als de
rechtmatigheid van die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het
parlement zijn aangenomen.
Rechtsorde: het geheel van rechtsregels en rechtsbeginselen en de manier waarop het
recht is georganiseerd.
Het geheel van recht in een land.
Rechtsstaat: specifieke staatsvorm die aan bepaalde eisen voldoet.
Rechtsregels: gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgesteld.
Twee redenen:
 doelmatigheid, voor duidelijke afspraken.
 zedelijk bewustzijn, zodat er regels zijn die de waarden weerspiegelen die we
met elkaar delen.
Sociale regels: zijn meestal niet opgeschreven en geven een beoordeling van gedrag in
termen van wel of geen rekening houden met anderen.
Morele regels: hebben meestal een zwaardere lading en geven een beoordeling van
gedrag in termen van goed of kwaad.
Privaatrecht/ burgerlijk recht/ civiel recht: regelt alle relaties tussen burgers onderling.
Gaat om horizontale relaties.
 personen- en familierecht: regelt zaken als huwelijk, scheiding, etc.
 ondernemingsrecht: regelt de voorwaarden waaronder je bv. een vereniging
kunt stichten.
 vermogensrecht: regelt alle zaken die te maken hebben met iemands vermogen,
zoals bij een huurovereenkomst of erfenis.
Publiekrecht: regelt alle relaties tussen burgers en overheid.
Regelt alle verticale relaties.
 staatsrecht: hoe de Nederlandse staat is ingericht.
 bestuursrecht: vergunningen, ruimtelijke ordening en belastingrecht.
 strafrecht: hierin staan alle wettelijke strafbepalingen.
Paragraaf 5
Onschuldvermoeden: een verdachte is onschuldig tot het tegendeel bewezen is.
6 fasen van het strafproces:
 aanhouding.
 opsporing olv. een officier van justitie.
 de vervolging door het Openbaar Ministerie.
 de berechtiging door een of meer rechters tijdens een openbare terechtzitting.
 eventueel hoger beroep en cassatie.
 de uitvoering van de opgelegde straf.
Staande houden: laten stilstaan en vragen naar je personalia.
Aanhouden: arresteren en meenemen naar het politiebureau voor verhoor.
Als iemand op heterdaad betrapt wordt, zoals bij en inbraak of een vechtpartij, is
iedereen bevoegd vast te houden tot de politie komt, ook een gewone burger.
De politie heeft voor sommige dwangmiddelen toestemming nodig van de officier van
justitie of rechter-commissaris omdat er grondrechten van mensen in geding zijn:
 de politie mag een woning alleen binnengaan met een machtiging tot
binnentreding.
 de politie mag een woning pas grondig doorzoeken met een huiszoekingsbevel.
 de politie mag speciale persoonsgegevens zoals bankrekeningnummers,
telefoonverkeer en internetgedrag, alleen opvragen na toestemming.
 voor infiltratie in misdaadorganisatie is toestemming nodig.
Na de eerste zes uur op het politiebureau kan een officier van justitie twee keer
toestemming geven om iemand nog eens drie dagen vast te houden. Daarna moet een
rechter-commissaris toestemming geven. Als de officier van justitie of advocaat na
maximaal 110 dagen voorarrest nog niet heeft afgerond, volgt er een pro-formazitting.
De rechter kan daarin besluiten de verdachte nog langer in voorarrest te houden en de
rechtszaak uit te stellen.
Vervolgingsmonopolie: de officier van justitie beslist uiteindelijk of een zaak voor de
rechter wordt gebracht.
Seponeren: besluiten om niet verder te vervolgen.
Volgorde terechtzitting:
 rechter controleert gegevens van de verdachte.
 officier van justitie leest de tenlastelegging voor.
 onderzoek rechter, slachtoffer/verdachte/getuigen worden verhoord.
 requisitoir van de officier van justitie.
 pleidooi van de advocaat.
 re- en dupliek van de officier van justitie en advocaat.
 laatste woord van de verdachte.
Hoger beroep: naar het gerechtshof.
Cassatie: naar de Hoge Raad.
Voorwaardelijke invrijheidsstelling: hierop hebben gedetineerden recht als ze twee
derde van de straf hebben uitgezeten.
Wie wordt er crimineel?
Cesare Lombroso: lombroso-theorie. Crimineel gedrag is erfelijk bepaald. Je kon
criminelen herkennen aan uiterlijke kenmerken.
Marcus Felson: bij een kleine pakkans wordt de neiging om te stelen bij sommigen
groter. De gelegenheid maakt de dief.
Edward Wilson: criminaliteit wordt bepaald door biologische en sociale factoren.
Dick Swaab: al ons gedrag wordt bepaald door de structuur en de werking van onze
hersenen.
Travis Hirschi: ieder mens is tot het slechte geneigd. Onze sociale bindingen houden ons
op het rechte pad.
Sigmund Freud: criminaliteit ontstaat doordat het id, ego en superego verstoord is
geraakt.
Edwin Sutherland: crimineel gedrag is aangeleerd.
Robert Merton: crimineel verdrag komt wanneer mensen hun levensdoelen niet kunnen
bereiken. Ze zullen dan proberen deze op een andere manier te behalen.
Paragraaf 6
Ne bis in idem-regel: je kan nooit twee keer vervolgd worden voor hetzelfde vergrijp,
ook al komen er nieuwe feiten naar boven.
Wetboek van strafrecht:
 eerste deel: algemene bepalingen.
 tweede deel: opsomming van alle misdrijven.
 derde deel: alle overtredingen.
Materiële strafrecht: de inhoud van alle strafbepalingen.
De rechter mag van de maximale straf naar beneden afwijken, maar nooit hoger
straffen.
Rechtvaardigingsgronden: het gepleegde feit is in het licht van bijzondere
omstandigheden niet meer strafweer.
 noodweer: je verdedigt jezelf of een ander tegen geweld.
 overmacht-noodtoestand: als je bv. het bordje 'verboden toegang' negeert om
een kind te redden.
 ambtelijk bevel.
Schulduitsluitingsgronden: het feit is strafbaar, maar de dader heeft geen schuld.
 psychische overmacht.
 noodweerexces: je overschrijdt de grenzen van de noodzakelijke verdediging
omdat je in zo'n hevige gemoedstoestand bent.
 ontoerekeningsvatbaar: iemand kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor
wat hij doet.
 afwezigheid van schuld: je kunt niet gestraft worden voor iets waarvan je niet
afweet.
Soorten straffen:
 geldboete
 taakstraf: ook wel alternatieve straf genoemd omdat deze kan worden opgelegd
ipv. een vrijheidsstraf of geldboete.
 vrijheidsstraf: bij overtredingen spreek je van hechtenis, bij misdrijven van
gevangenisstraf.


bijkomende straffen: bv. intrekking rijbewijs.
strafrechtelijke maatregelen: zijn bedoeld om de samenleving te beschermen of
om de situatie van voor het delict te 'herstellen'.
Functies straffen:
 wraak en vergelding.
 afschrikking.
 voorkomen van eigenrichting.
 resocialisatie: straf moet ervoor zorgen dat iemand zijn leven verbeterd.
 beveiliging van de samenleving.
Kinderen tot 12 jaar: kunnen niet worden vervolgd voor strafbare gedragingen.
12-18 jaar: jeugdstrafrecht. Zoveel mogelijk gebruik gemaakt van Haltbureau.
Paragraaf 7
Eiser: degene die de zaak aan de rechter voorlegt.
Gedaagde: degene van wie iets wordt geëist.
Verschil tussen publiek en burgerlijk recht:
 strafrecht: het initiatief ligt bij de overheid als openbare aanklager.
De rechter heeft een actieve rol.
 burgerlijk recht: de burgers zelf beginnen de rechtszaak.
De rechter heeft een passieve rol.
Bij grote of ingewikkelde zaken ben je verplicht je te laten vertegenwoordigen door een
procureur.
Vaak treden advocaten op als procureur.
Kort geding: versnelde en vereenvoudigde procedure die wordt behandeld door een
zogenaamde voorzieningenrechter.
Bodemprocedure: deze komt na een kort geding en is het normale burgerlijke proces.
Dit zijn de vier terreinen waarop het bestuurlijk recht een grote rol speelt:
 vergunningen
 uitkeringen en subsidies
 asielaanvragen en verblijfsvergunningen
 belastingen
Klassenjustitie: als mensen uit de hogere sociale klassen door justitie worden
bevoordeeld boven mensen uit de lagere sociale klasse.
Download