Bedrijfseconomie H1 6.1 Methoden om het resultaat te berekenen

advertisement
Bedrijfseconomie H1
6.1 Methoden om het resultaat te berekenen
Er zijn twee manieren om het resultaat van een organisatie te berekenen namelijk aan de
hand van de integrale kostprijsmethode (A.C. methode) en aan de hand van variabelekosten
calculatie (DC/VC methode).
 Bij de integrale kostprijsmethode worden de vaste kosten en variabele kosten aan
het product toegekend aan de hand van de normale productie (dus de kosten per
product). Daarom gebruiken we hierbij een correctie aan de hand van het
bezettingsresultaat (tegen fabr.kostprijs). Omdat er een verschil kan bestaan tussen
de normale bezetting en de werkelijke bezetting (bv. Als je normale bezetting 20.000
is en je werkelijke bezetting dit jaar 15.000 was). Het periode resultaat bestaat dan
uit transactieres. + bezettingsresultaat. Bij een negatief bezettingsres. Wordt de
productiecapaciteit niet voldoende gebruikt, waardoor de productie niet genoeg
oplevert om de vaste kosten te dekken. (NB bij berekening van het bezettingsres.
Moet je uitgaan van de productieomvang en niet van de verkoopomvang)
 Bij de variabelekosten calculatie worden de vaste kosten niet aan het product
toegerekend (de variabele kosten wel), maar wordt de vaste kosten in een keer van
de contributiemarge afgehaald. Er is hier dan ook geen sprake van een correctie van
het bezettingsresultaat, waardoor de voorraad wordt meegenomen in de kosten. Het
perioderesultaat bestaat hier uit omzet- variabele kosten – vaste kosten.
 Wanneer er meer wordt geproduceerd dan dat er afzet is dan zal er een verschil
zitten in het perioderesultaat tussen de twee methodes. Dit komt, omdat bij de een
wel een correctie wordt uitgevoerd en bij de ander niet. Bij voorraadtoename zal dus
de AC methode valt dan hoger uit. Bij voorraadafname zal dus de VC methode hoger
uitvallen.
Voor hoe je de twee methodes uitvoert zie hieronder! Let op reken altijd met de
verkoopprijs excl. BTW!
Voor het berekenen van de kostprijs kan je zowel de vaste als de variabele kosten meenemen. Vaste
en variabele kosten samen zijn de integrale kosten.
Normale bezetting = integrale kosten / gemiddelde bedrijfsdrukte
Definitie normale bezetting = gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige jaren
Werkelijke bezetting = wat er werkelijk is gemaakt (productie)/ verkocht (afzet).
Als de normale bezetting groter is dan de werkelijke bezetting = onderbezettingsverlies
Als de normale bezetting kleiner is dan de werkelijke bezetting = overbezettingswinst
(Integrale) kostprijsmethode = (toegestane vaste kosten / normale productie) + (toegestane
variabele kosten / werkelijke productie) (C/N + V/W)
Fabricagekostprijs = (vaste kosten productie/normale productie) + (variabele kosten productie/
werkelijke productie)
Commerciële kostprijs = (vaste kosten verkoop/normale afzet) + (variabele kosten verkoop/
werkelijke afzet) + fabricagekostprijs
De standaardkostprijs wordt meestal berekend voordat men met de productie begint (voorcalculatie)
en kan alleen berekend worden bij een homogeen product .
Verschil integrale kostprijsmethode (hfst. 5) en variabele kostencalculatie (hfst. 6) = wijze waarop het
resultaat wordt bepaald, verschil in toerekenen vaste productiekosten en de wijze waarop de
voorraden worden gewaardeerd.
Formule bezettingsresultaat:
Dit doe je voor productie met volgende formule (werkelijke productie – normale productie) x
constante kosten productie / normale productie
Voor de afzet (werkelijke afzet – normale afzet) x constante kosten afzet / normale afzet
Als je er min uitkomt, moet je het eraf halen en als positief erbij optellen!
Bepalen van resultaat:
Perioderesultaat integrale kostprijsmethode = Verkoopprijs x afzet
Integrale kostprijs x afzet
Transactieresultaat
Bezettingsresultaat = (W – N) x (C/N)
–
+
Perioderesultaat = transactieresultaat + bezettingsgraad
Perioderesultaat variabele kostencalculatie = Verkoopprijs x afzet
Variabele kostprijs x afzet
Dekkingsbijdrage
TCK (totale constante kosten)
–
–
Perioderesultaat = dekkingsbijdrage – vaste productiekosten
Als je het verschil tussen AC en DC wilt verklaren aan de hand van berekening gebruik je volgende
methode: Voorraadmutatie x vaste fabricagekosten of te wel (afzet-productie) x fabricage kostprijs
Verschil in toerekenen vaste productiekosten: bij de integrale kostprijsmethode rekenen we de vaste
productiekosten toe aan de individuele producten. Bij de variabele kostprijsmethode brengen we de
vaste productiekosten in één bedrag ten laste van het resultaat.
Verschil in voorraadwaardering: het verschil in beide perioderesultaten ligt aan de voorraadmutatie.
Dit bereken je als volgt: Voorraadmutatie x integrale kostprijs – Voorraadmutatie x variabele kostprijs
Break even
TO = TK (totale opbrengsten = totale kosten)
Bij break even punt wordt er geen winst gemaakt, maar ook geen verlies. Dit kan je alleen doen als je
1 product hebt als je meerdere hebt dan moet je pakketjes maken (zie hieronder voor uitleg).
Voorbeeld berekening break even punt:
Totale omzet is gelijk aan totale kosten = variabele kosten: 25 p.p
verkoop prijs: 60,-
constante kosten: 150.000
Omzet = 60q = 25q + 150.000
35q = 150.000
Q= 150.000/35 = 4.286
Breakeven point = 4.286
BEA bij meerdere producten:
Bij meerdere producten ‘’pakketjes’’ maken van de verschillende producten
Bijv. als je gegeven hebt dat afzet van jeans dit jaar 400 is en van truien 600 is dan weet je dus dat
er bij elke 6 truien 4 jeans worden verkocht. Dus in een pakketje zit dan 6 truien en 4 jeans en de
afzet is 100 pakketten omdat je totale afzet 1.000 is.
Voordat je de BEA bij meerdere producten kan uitrekenen moet je eerst uitrekenen wat de
dekkingsbijdrage van één pakketje is. Daarvoor gebruik je onderstaande formule.
Dekkingsbijdrage = verkoopprijs 1 pakket – variabele kosten 1 pakket
Als je dit hebt berekent kan je de BEA uitrekenen daarvoor gebruik je onderstaande formule.
BEA = constante kosten (C) / dekkingsbijdrage pakketje (p-v)
Wanneer je de BEA hebt uitgerekend kan je ook de break even omzet uitrekenen heel makkelijk
met onderstaande formule.
Break even omzet = BEA x totale prijs 1 pakketje (dus in geval van het voorbeeld 100)
Veiligheidsmarge
De uitkomst van de berekening van de veiligheidsmarge is het percentage dat je beneden de break
even afzet mag zitten voordat je geen winst meer maakt. Hiermee kan je dus als organisatie kijken
hoe ‘veilig’ je zit.
Formule:
(Begrote afzet – break even afzet) / begrote afzet X 100%
Totale opbrengsten = prijs X afzet
Totale kosten = (variabele kosten X afzet) + constante kosten
Budgettering en verschillenanalyse
Bij het besturen van een organisatie gebeurt planning op lange en korte termijn:
Lange termijn
Korte termijn
Globaal karakter
Taakstellend karakter
Vorm van prognose, waarin verwachte
Vorm van budget, geeft nauwkeurig aan welke
toekomstige activiteiten in grote lijnen zijn
bedragen voor de in het budget omschreven
weergegeven.
activiteiten mogen worden besteed.
Meerjarenraming
Soort begroting
Hoe kan budgettering nou als besturingsinstrument worden gebruikt? Het opstellen van een
budget vereist dat de verschillende afdelingen hun activiteiten op elkaar afstemmen. Dat is een
van de voorwaarden voor het kunnen besturen van een organisatie.
Een bestuur maakt voor aanvang van een jaar altijd een budget voor haar divisies met
doelstellingen die ze moeten halen. Ze maken een begrote winst als target die de divisie moet
halen. Echter komt het wel eens voor dat een divisie de target niet haalt, dan wil het bestuur weten
waar dit aan ligt. Met behulp van de verschillen analyse ga je alle resultaten en kosten uit elkaar
halen zodat je specifiek kan zien waar het verschil zit in de winst. Zodat je de verantwoordelijke
hierop kunt aanspreken. Let op het optellen van de uitkomst van de verschillenanalyse moet altijd
overeenkomen met het verschil in winst tussen begroot en werkelijk!
Voorbeeld:
Begrote winst
Werkelijke winst
Verschil
218000
167000
– 51000
Verkoopverschil: is het verschil tussen de begrote en werkelijke dekkingsbijdrage (v.c). Dit verschil is
het gevolg van een anders uitvallende afzet en/of verkoopprijs ten opzichte van de begroting.
Je kunt dit opdelen in verkoopprijsverschil en verkoopomvangsverschil.
Het verkoopprijsverschil geeft een verschil weer tussen de werkelijke prijs en de begrote prijs
Het verkoopomvangverschil geeft een verschil weer tussen de werkelijke afzet en de begrote afzet.
Dus er is een verschil in de hoeveelheid en dit verschil vermenigvuldig je met de contributie marge
(begrote verkoop – begrote inkoop) en dan kom je uit op het verkoopomvangverschil. Dit kan je nog
opsplitsen in verkoophoeveelheidverschil en assortimentverschil. Die geven een gedetailleerde
waarneming van het verkoopomvangverschil. Dus verkoophoeveelheidsverschil +
assortimentsverschil is verkoopomvangverschil.
Het hoeveelheidsverschil is het gevolg van een marktomvangverschil en/of een
marktaandeelverschil.
Marktomvangverschil: toont het effect aan op de dekkingsbijdrage van een afwijking tussen
werkelijke omvang en de verwachte omvang van de totale markt.
Formule marktomvangverschil (werkelijke marktomvang – begrote marktomvang) x begrote
marktaandeel in % x de gemiddelde dekkingsbijdrage
Formule gemiddelde dekkingsbijdrage: (afzet product 1 x prijs) + (afzet product 2 x prijs) / totale
afzet alle producten. Als je meer dan 2 producten hebt moet je die producten ook bijtellen zoals
bovenstaand!
Marktaandeelverschil: geeft aan wat de invloed is op de dekkingsbijdrage als er een verschil blijkt
tussen het werkelijke marktaandeel en het marktaandeel dat in het verkoopbudget is gehanteerd.
Formule marktaandeelverschil: ( werkelijke marktaandeel in % - begrote marktaandeel in %) x
werkelijke omvang markt x gemiddelde dekkingsbijdrage
Vergelijking van het verkoopbudget en de werkelijke verkoopresultaten:
Begroot
Werkelijk
Afzet A
12000
15000
Afzet B
18000
17000
Verkoopprijs A
15 €
16 €
Verkoopprijs B
20 €
19 €
Inkoopprijs A
8€
11 €
Inkoopprijs B
12 €
13 €
Constante kosten
10000
10000
Inkoopprijsverschil:
- A=
–3 X 15000 = – 45000
- B=
– 1 X 17000 = –17000
– 62000
Verkoopprijsverschil:
- A=
1 X 15000 = 15000
- B=
– 1 X 17000 = –17000
– 2000
Verkoopomvangverschil:
- A=
3000 X 7 (CMB) = 21000
- B=
– 1000 X 8 (CMB) = –8000
13000
Verschil constante kosten:
- 0–0=0
Verschil
+ 3000
– 1000
+1
–1
–3
–1
0
Inkoopprijsverschil = (begrote inkoop – werkelijke
inkoop) x werkelijke afzet
is zelfde als Pb – Pw X Qw
Verkoopprijsverschil = (werkelijke prijs – begrote
prijs) x werkelijke afzet
is zelfde als Pw – Pb X Qw
Verkoopomvangverschil = (werkelijke afzet – begrote
afzet) x (begrote verkoopprijs – begrote inkoopprijs)
Is hetzelfde als Qw – Qb X CMB
CMB
CMB
= begrote contributiemarge =
= begrote verkoopprijs – begrote inkoopprijs
Verschil constante kosten = constante kosten werkelijk
– constante kosten begroot
is zelfde als CKw – CKb
Qb
Qa
A
12000
12800
B
18000
19200
totaal
30000
32000
Qa = Qw (totaal) / Qb (totaal) X Qb (afzet één productgroep)
Verkoophoeveelheidsverschil:
- A=
12800 – 12000 X 7 = 5600
- B=
19200 – 18000 X 8 = 9600
15200
Assortimentsverschil:
- A=
15000 – 12800 X 7 = 15400
- B=
17000 – 19200 X 8 = –17600
– 2200
Qw
15000
17000
32000
Verkoophoeveelheidsverschil = Qa – Qb(begroot) X
CMB (begrote verkoopprijs – begrote inkoopprijs)
Assortimentsverschil = Qw(werkelijk) – Qa X
CMB(begrote verkoopprijs – begrote inkoopprijs)
Overzicht verschilanalyse:
winstverschil
kostenverschil
verschil variabele
kosten
verschil constante
kosten
verkoopverschil
verkoopprijs
verkoopomvang
verschil
verschil
hoeveelheids
assortiments
verschil
verschil
Marktomvangver
schil
Marktaandeelver
schil
Als je wilt weten in welke mate de gevraagde hoeveelheid verandert op een prijsverandering
gebruik je onderstaande formule:
Eerst reken je de procentuele verandering van de vraag en prijs uit door formule:
nieuw – oud / oud x 100%=
Daarna gebruik je formule voor elasticiteit:
% verandering van de vraag / % verandering van de prijs
Download