- Scholieren.com

advertisement
M&O: Eenmanszaak deel 2
Hoofdstuk 1:
Niet-productie onderneming: Een onderneming die niks produceert.
Twee kostenindelingen:
Categoriale kostenindeling: Kosten indelen naar categorie/soort.
- Afschrijvingskosten
- Loonkosten
- Interest kosten
- Huurkosten
Functionele kostenindeling: Kosten hergroeperen naar functie binnen de organisatie.
- Inkoopkosten; Alle kosten die gemaakt worden ten behoeve van de inkoop, bv. vervoer en
telefoonkosten.
 Inkoopwaarde van de omzet (inkoopwaarde van verkochte producten) behoren niet
tot de inkoopkosten
- Verkoopkosten; De kosten die gemaakt moeten worden voor de verkoop, bv. reclame en
marketing.
- Algemene kosten; Alle kosten die je niet kunt onderbrengen bij inkoop, verkoop, financiering
of inkoopwaarde van de omzet, bv. huur en administratiekosten.
- Financieringskosten; Bestaan voornamelijk uit interestkosten en bv. notariskosten.
Overheadkosten: Verkoopkosten + Interestkosten + Algemene kosten
Bedrijfskosten: Overhead kosten + Inkoopkosten
Opbrengst: Is de omzet (p x q) en is altijd exclusief BTW.
Buitengewone opbrengsten: Hebben eigenlijk niets te maken met de activiteit van de onderneming.
Vb.: 1. Als een onderneming tijdelijk liquide middelen over heeft dan kan zij deze beleggen. De
opbrengsten die daaruit voortvloeien zijn buitengewone opbrengsten.
Verkoopplan: Het plan waarin alles van de voorcalculatie omschreven staat.
Voorcalculatie: Schatting van de kosten en opbrengsten voordat een periode begint.
- Schatting van de afzet van het product, de verwachte verkoopprijs en de omzet.
Begrote afzet x verkoopprijs = Begrote omzet
Begrote afzet x inkoopprijs = Begrote inkoopwaarde omzet - VERWACHTE BRUTO WINST
3 voorbeelden van kosten die afhankelijk zijn van de omzet:
- Inkoopkosten; vervoer
Verkoopkosten; service
Financieringskosten; interest
Nacalculatie: Overzicht van werkelijke/gerealiseerde opbrengsten en kosten.
Berekening gerealiseerde nettowinst: Werkelijke afzet x verkoopprijs = Gerealiseerde omzet
Werkelijke afzet x inkoopprijs = Inkoopwaarde omzet - GEREALISEERDE BRUTO WINST
Externe verslag: Word met name gemaakt ten behoeve van de belastingdienst en wordt ook gebruikt
bij contacten met andere derden, zoals banken, gemeenten, enz.
Twee verschillen met een intern verslag:
- Het begrip brutowinst komt niet meer voor, dat komt omdat men de inkoopkosten heeft
overgeheveld van de bedrijfskosten van inkoopwaarde van de omzet.
- Men heeft de interest kosten uit de overheadkosten gehaald en tegenover de
interestopbrengsten gezet, waardoor het mogelijk word een financieringsresultaat te
berekenen.
Hoofdstuk 2:
De voorraden kunnen behoren tot twee soorten grootheden:
- De zogenaamde tijdstip- of voorraadgrootheden. De omvang wordt vastgesteld op een
bepaald tijdstip.
- De zogenaamde periode- of stroomgrootheden. De omvang wordt vastgesteld door te kijken
naar een bepaalde periode.
Vb. Mijn vermogen is op 31 januari een voorraadgrootheid en mijn inkomen in de maand juli een
stroomgrootheid.
Voorraadkosten bestaan uit:
- Opslagkosten ; huur pand, magazijnmeester, interest kosten (ev, vv)
- Bestelkosten ; telefoonkosten, transportkosten, administratie
*Beide kosten hebben een tegengesteld verloop= veel in één keer bestellen is andersom veel keer
kleiner weinig bestelkosten en veel opslagkosten. porties bestellen is veel bestelkosten en weinig
opslag kosten.
4 soorten risico’s:
- Kwantiteitsrisico: Het risico van vermindering van de hoeveelheid door bv. brand
- Kwaliteitsrisico: Door bv. het optreden van bederf.
- Commercieel risico: Risico van incourant worden van de voorraad doordat het publiek bv.
een andere smaak heeft gekregen.
- Prijsrisico: De inkoopprijs van de voorraad kan gaan dalen, waardoor je beter had kunnen
wachten met inkopen.
Technische voorraad: De werkelijke aanwezige voorraad
Economische voorraad: De voorraad waarover je prijsrisico loopt.
- Technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen
Historische inkoopprijs: De werkelijke prijs die in het verleden betaald is voor de goederen en
bestaat uit de factuurprijs van de ingekochte goederen exclusief BTW.
Gerealiseerde brutowinst vind je door de inkoopwaarde van de omzet in mindering te brengen van
de afzet.
- Omzet (p x q) – inkoopwaarde van de omzet (q x historische inkoopprijs) = brutowinst
FIFO-methode: Hier worden de goederen gewaardeerd tegen de prijs die de ondernemer in het
verleden echt heeft betaald toen hij de goederen inkocht(historische prijzen).
- Hier gaat men er vanuit dat de goederen die het eerst ingekocht zijn (first in) ook het eerst
worden verkocht (first out). ; First in, First out principe.
Inkoopprijs van de oudste partij (als die op is de 1 na oudste partij).
Nadeel FIFO: Verschillende prijzen waardoor de voorraad en inkoopwaarde moeilijk te bepalen is.
- oplossing: de vaste verreken prijs VVP.
Bij FIFO worden twee soorten systemen toegepast:
- Administratief systeem: Want het maakt voor de klant niet uit of hij de oudste of de
nieuwste bank krijgt, maar in de administratie telt dat wel door alleen figuurlijk First in/first
out.
- Levenstechnisch systeem: Bij bederf, dus WEL first in/first out.
LIFO-methode: Hier worden de voorraden gewaardeerd tegen de inkoopprijzen die in het verleden
echt betaald zijn, dus tegen historische prijzen.
- Bij LIFO gaat men er vanuit dat de goederen die het laatst zijn ingekocht (last in) het eerst
worden verkocht (first out).
- Bij verkoop hanteert men als verkoopprijs de inkoopprijs van de laatst ingekochte partij, pas
als deze partij op is hanteert men de inkoopprijs van de op één na laatste partij goederen
enz.
Het systeem van de historische prijzen brengt nogal wat nadelen met zich mee:
- Toepassing van het systeem kost zeer veel tijd, bij elke verkoop moet er vastgesteld worden
uit welke partijen de verkochte goederen komen en welke prijzen daarbij horen;
-
Het vaststellen van de waarde van de voorraad (p x hoeveelheid) kost ook veel tijd, omdat de
inkoopprijs steeds verandert.
VVP-methode: Voorraadwaardering op basis van de vast verrekenprijs. Hierbij werk je niet met de
werkelijke, historische inkoopprijzen maar met een schatting van de inkoopprijs voor het komende
jaar. Die geschatte gemiddelde inkoopprijs voor het komende jaar noem je de vvp. Bij FIFO en LIFO
kijk je naar het verleden en bij de voorraadwaardering op basis van de vvp kijk je naar de toekomst,
naar de verwachte gemiddelde inkoopprijs in het komende jaar.
Bij dit nieuwe systeem worden alle ingekochte en verkochte goederen gewaardeerd tegen de vvp. Bij
een inkoop komen de goederen voor het bedrag van het aantal ingekochte goederen x vvp op de
balans. Bij een verkoop neemt de voorraad in waarde af met het aantal verkochte goederen x vvp.
Deze daling van de waarde van de voorraad als gevolg van een verkoop wordt de inkoopwaarde van
de verkopen/omzet genoemd.
Prijsverschil: Het verschil tussen de werkelijke inkoopprijzen en de vvp(schatting van de inkoopprijs).
- Nadelig prijsverschil/verlies: Als de werkelijke inkoopprijs hoger is dan de vvp.
- Voordelig prijsverschil/winst: Als de werkelijke inkoopprijs lager is dan de vvp.
Voordelen van VVP-methode:
- Zeer snel; de voorraad neemt altijd toe met ingekochte hoeveelheid x vvp en altijd af met
verkochte hoeveelheid x vvp.
- De voorraad in stuks is zeer snel te bepalen; waarde van voorraad:vvp = aantalstuks
VVP bestaat uit twee delen:
- Schatting gemiddelde inkoopprijs goederen
- Schatting gemiddelde inkoopkosten goederen; vrachtkosten, invoerkosten, bestelkosten.
Als de inkoopprijzen hetzelfde blijven hebben alle systemen dezelfde brutowinsten balanswaarde.
Maar zodra ze veranderen heeft elk systeem zijn eigen brutowinst en balanswaarde.
Hoofdstuk 3:
Break-evenomzet: De omzet waarbij de onderneming geen winst en geen verlies draait. Met deze
break-even analyse is het ook mogelijk om de omzet uit te rekenen waarbij de winst een bepaalde
omvang heeft (kritische omzet).
- Break-evenomzet= Break-evenafzet x verkoopprijs exclusief BTW
Constante/vaste kosten: De kosten die niet veranderen wanneer de productie of de omzet
verandert.
Variabele kosten: De kosten die wel veranderen wanneer de productie of de omzet verandert.
- De inkoopwaarde van de omzet behoort tot de variabele kosten, want die neemt toe als er
meer verkocht wordt.
- Bedrijfskosten bestaan gedeeltelijk uit variabele kosten en gedeeltelijk uit constante kosten.
Variabele kosten kun je verdelen in 3 soorten:
- Proportioneel variabele kosten: Dat zijn variabele kosten die rechtevenredig met de
productie of de verkopen veranderen. Dat wil zeggen dat de % toe- of afname van de
variabele kosten gelijk is aan de % toe- of afname van de productie of verkopen.
- Degressief variabele kosten: Dat zijn variabele kosten die minder dan evenredig met de
productie of verkopen veranderen. De % toe- of afname van de variabele kosten is dan
kleiner dan de % toe- of afname van de productie of de verkopen.
- Progressief variabele kosten: De zijn variabele kosten die meer dan evenredig met de
productie of de verkopen veranderen. De % toe- of afname van deze kosten is dan groter dan
de % toe- of afname van de productie of de verkopen.
Productiecapaciteit: De productie die een onderneming kan produceren op basis van de aanwezige
productiemiddelen.
De constante kosten van de productiemiddelen, zoals afschrijving- en interestkosten, worden dus
bepaald door de productiecapaciteit en daarom noemt men de constante kosten ook wel capaciteitskosten.
Constant wil niet zeggen dat deze kosten per periode niet kunnen veranderen, immers door
uitbreiding van het aantal productiemiddelen nemen de constante kosten toe maar ook als bv. de
directeur meer salaris krijgt.
Bezettingsgraad: De mate waarin de productiecapaciteit wordt benut.
- Productie : Productiecapaciteit
Bezettingskosten: De variabele kosten zijn afhankelijk van de bezettingsgraad en daarom spreek je
ook wel van bezettingskosten.
Break-evenafzet: De verwachte afzet waarbij je quitte speelt (kritische afzet).
- Break-evenafzet= TCK : (verkoopprijs – variabele kosten per eenheid product)
Break-evenpunt: Het snijpunt van de omzetlijn en de kostenlijn; het kritische punt.
Nettowinst: Zodra een onderneming boven de Break-evenafzet/omzet uitkomt, verwacht de
onderneming netto winst.
Hoofdstuk 4:
Resultatenbegroting: Voordat een periode begint makt de ondernemer een schatting van de kosten
en de opbrengsten en die schattingen komen op de resultatenbegroting.
Kostprijs: De kosten per stuk. Die bevat de kosten die volgens de begroting zijn toegestaan  ook
wel toegestane kostprijs.
- De basis voor de kostprijs is bij een niet-productie onderneming vaak de geschatte
inkoopprijs, bovenop die inkoopprijs komt een opslag voor de inkoopkosten; zo krijg je vvp.
Berekening kostprijs/verkoopprijs:
Geschatte inkoopprijs
Opslag% x geschatte inkoopprijs
Opslag inkoopkosten +
Vaste verrekenprijs
Opslag% x vvp
Opslag overheadkosten +
Kostprijs
Opslag% x kostprijs
Nettowinstopslag
+
Verkoopprijs excl. BTW
BTW% x verkoopprijs excl. BTW
BTW
+
Verkoopprijs incl. BTW
Voorcalculatorische nettowinst: Begrote afzet (verkoopprijs – kostprijs) = verwacht verkoopresultaat
Begrote afzet x v.p. excl. BTW
Verwachte omzet excl. BTW
Begrote afzet x kostprijs
Verwachte omzet tegen kostprijs Verwacht verkoopresultaat
Verwachte overige opbrengsten* +
Verwachte begrotingsafwijkingen -/+
Voorcalculatorische nettowinst
Nacalculatorische nettowinst: De nacalculatie kan om 2 redenen afwijken van de voorcalculatie:
- Verkoopkant: Het geraliseerde verkoopresultaat kan namelijk afwijken van het verwachte
verkoopresultaat.
Begrote afzet x verwachte v.p. excl. BTW
Verwachte omzet excl. BTW
Begrote afzet x voorcalc. kostprijs
Verwachte omzet tegen voorcalc. kostprijs Verwacht verkoopresultaat
Verwacht verkoopresultaat= begrote afzet x (werkelijke v.p. excl. BTW – voorcalc. kostprijs)
Werkelijke afzet x werkelijk v.p. excl. BTW
Werkelijke omzet excl. BTW
Werkelijke afzet x voorcalc. kostprijs
Werkelijke omzet tegen voorcalc. kostprijs Werkelijke verkoopresultaat
Werkelijk verkoopresultaat= werkelijke afzet x (werkelijke verkoopprijs excl. BTW – voorcalc.
kostprijs)
- Kostenkant: Als de afzet hoger is dan verwacht zijn de kosten ook hoger en andersom
(toegestane kosten).
Toegestane ink.w. van de omzet incl. de inkoopkosten= vvp x werkelijke inkopen van producten
Download