Schoolonderzoek 3-1 HAVO/VWO. Naam:……………… Vraag 1: In gotische schilder/beeldhouwkunst treffen we: A: realisme/anatomie/classicisme B: s-vorm/ietwat langgerekt/meer hoekige plooival C: kinderlijk/expressief/boertig Vraag 2: Drie onderdelen van de romaanse bouwkunst zijn: A: pendentief/rondboog/steunbeer B: kruisribgewelf/tongewelf/rondboog C: tongewelf/steunbeer/rondboog Vraag 3: De romaanse pelgrimskerken hebben: A: crypt/straalkapellen/kooromgang B: crypt/tongewelf/luchtboog C: kooromgang/straalkapellen/pinakel Vraag 4: De Sagrada Familia te Barcelona hoort tot A: de gotiek B: de renaissance C: de jugendstil Vraag 5: Een overwegend gotische kerk in Nederland is o.a. A: De Vondelkerk te Amsterdam, B: De St.Jan te Den Bosch C: De toren ven de Westerkerk te Amsterdam D: De St.Nicolaaskerk te Amsterdam Vraag 6: De toren van Pisa is gebouwd omstreeks A: 950 B:1150 C:1250 Vraag 7: In het complex van/rond de Duomo te Florence vinden we B: neogotiek/romaans/gotiek A: gotiek/barok/renaissance C: renaissance/gotiek/neoclassicisme Vraag 8: Een grote romaanse kerk is: A: de Ste Chapelle te Parijs B: de Medicikapel te Florence C: pelgrimskerk te Vézelay Vraag 9: Het Byzantijnse rijk (ca 650-1453) was A: het tweede islamitische kalifaat B: de voorloper van de renaissance C: de Christelijke voortzetting van het Romeinse keizerrijk Vraag 10: De Russische icoon is A: het lichaam van de heilige/de erfgenaam van de byzantijnse kunst/hemels en niet aards B: voorloper van de islamitische kunst/gouden achtergrond/onveranderlijk C: portret van keizer Constantijn met/als Christus/onveranderlijk/object van aanbidding met lampje Antwoorden:1:B/2:C/3:A/4:C/5:B/6:B/7:B:8:C/9:C/10:A Schoolonderzoek 3-2 Havo/Vwo t/m manierisme. Naam………………………… 1: De decoratieve dwerggalerijen (zuiltjes) aan de buitenzijde van de toren van Pisa verraden A: Invloed van de Islam B: Invloed van Byzantium C: Romeins klassicisme 2: Een stijlgenoot van de toren van Pisa is: A: de doopkapel te Florence B: De dom te Milaan C: de dom te Siena 3: De stijl van de toren van Pisa is: A: Gotiek B: Renaissance C: Byzantijns D: Romaans 3: De uitvinder van de lineaire perspectief in de schilderkunst is/zijn: A: Masaccio B: Geb roeders van Limburgh C: Leonardo da Vinci 4: Een tijdgenoot van Leonardo van Vinci is: A: Jan van Eijck B: Jeroen Bosch C: Albert Cuyp 5: De volgende kenmerken horen bij de bouwkunst van de renaissance A: monumentaal, horizontale geleding, overdadig versierd, kruisribgewelven B: horizontale geleding, meetkundige harmonie in de gevel, classicisme, rechthoekige ramen C: halsgevel, trompe l’oeil, westwerk, roosvenster, palazzo 6: De Venus van Botticelli kan renaissancistisch genoemd worden vanwege: A: de ondeugende naaktheid, de harmonische compositie B: de disharmonie in de achtergrond, de hier en daar opgeroepen geheimzinnigheid C: de relatieve rust, de ideale schoonheid, de inspiratie door de klassieken. 7: Twee gotische bouwwerken in Nederland zijn o.a. A: de Ridderzaal te Den Haag en de Waag te Amsterdam B: de Dom te Utrecht en het Paleis op de Dam C: Magna Plaza en de Nieuwe Kerk te Amsterdam 8: 2 kunstenaars uit de romantiek zijn: A: Délacroix, Giotto C: Gebr.v.Limburgh, Donatello B: Fragonard, Caspar David Friedrich D: Arnold Böcklin, Anton Mauve 9:In het maniërisme vinden we de volgende kenmerken: A: Onrust en/of elegantie, persoonlijker B: Griekse invloeden werden op opnieuw toegepast, met nadruk op de horizontaal C: De centraalbouw werd geïntegreerd, in schilderkunst vooral psychologiserend 10: Het ideaal van de hoogrenaissance was: A: de homo universalis (alleskunner/weter) Antwoorden: 1:A/2:A/3:A/4:B/5:B/6:C/7:A/8:D/9:A/10:A B: de wijze/verlichte vorst C: het geloof Schoolonderzoek 3-3 HAVO/VWO t/m barok. Naam:………………………………. Vraag 1: Kenmerken van de barok zijn: A: vaart, veel kleur, harmonie B: diagonalen, actie, monumentaal C: theatrale effecten, trompe l’oeil, kruisribgewelven Vraag 2: de Mona Lisa van Leonardo da Vinci ontstond omstreeks: A: 1500 B: 1400 c: 1650 Vraag 3: De Mona Lisa behoort tot A: renaissance B: barok Vraag 4: Tijdgenoten van da Vinci zijn: B: Giotto en de Gebr. van Limburgh C: hoogrenaissance A: Albrecht Dürer en Jan van Eijck C: Rafaël en Jeroen Bosch Vraag 5: Twee beelden van Bernini zijn o.a.: A: De piëtá in de St. Pieter en de David B: de extase van de Heilige Theresia en Apollo en Daphne C: het olifantje onder de obelisk achter het Pantheon en de Denker Vraag 6: Bernini werkte zo rond A: 1800 B: 1420 C: 1650 Vraag 7: De stroming waarvan Bernini een belangrijke vertegenwoordiger was, is: A: Barok B: Maniërisme C: neoclassicisme Vraag 8: Een andere schepping van Bernini is voorts: B: het Pantheon te Parijs A: het oude Louvre (Parijs) C: de zuilengalerij voor de Sint Pieter Vraag 9: de schilder Giotto hoort formeel bij: A: de barok B: de (interntionale) gotiek C: de renaissance Vraag 10: De Venus van Titiaan is merendeels in te delen bij A: de renaissance B: het maniërisme Antwoorden:1:B/2:A/3:C/4:C/5:B/6:C/7:A/8:C/9:B/10:B C: de romantiek Schoolonderzoek 3 no. 4, voor 4 en 5/6 havo/vwo, Naam……………………… Jaartallen t/m barok Vraag 1: Pelgrimskerk te Vézelay, jaartal: A: 850 B: 1630 C: 1170 Vraag 2: Paleis op de Dam te A.dam, jaartal: A: 1650 B: 1280 C: 1835 Vraag 3: Hagia Sophia Istanbul, jaartal: A: 1800 B: 550 C: 1250 Vraag 4: Kathedeaal van Chartres, jaartal: A: 1250 B: 1000 C: 1550 Vraag 5: St.Pieter-koepel van Michelangelo: A: 1350 B: 1500 C: 1750 Vraag 6: Huwelijksportret van Jan van Eijck: A: 1500 B: 1250 C: 1420 Vraag 7: Giotto, jaartal: A: 850 B: 1280 C: 1450 Vraag 8: Fra Angelico, jaartal: A: 1550 B: 1300 C: 1450 Vraag 9: gebr. van Limburgh, jaartal: A: 1390 B: 1200 C: 1650 Vraag 10: Meisje met de Parel, Vermeer: A: 1800 B: 1650 C: 1550 Vraag 11: Bernini’s Extase v.d.H.Theresia: A: 1650 B: 1750 C: 1400 Vraag 12: Domtoren te Utrecht A: 1100 B: 1820 C: 1350 (Jaartallen bij benadering, marge inclusief) Antwoorden: A:C/2:A/3:B/4:A/5:B/6:C/7:B/8:C/9:A/10:B/11:A/12:C Schoolonderzoek 3-5 HAVO/VWO T/m romantiek/neoklass. Naam:………………………………. Vraag 1: Jan van Eijck gebruikte als eerste grote schilder: A: olieverf B: linnen schilderij i.p.v. houten panelen C: het paletmes Vraag 2: In het complex van de Duomo in Florence treffen we o.a. A: gotiek, barok, rococo B: gotiek, romaans, byzantijns C: gotiek, romaans, renaissance Vraag 3: Goya combineert/loopt vooruit op/verwijst naar A: Rococo/romantiek/neoklassicisme B: Rococo/Barok/Dada C:Rococo/romantiek/symbolisme/expressionisme Vraag 4: De beroemde harem van Ingres (in rond kader) is romantisch van wege het exotische element, maar ook neoclassicistisch vanwege A: de romeinse kleding B: de zuilen op de achtergrond C: de grote exactheid in stofuitdrukking en detaillering Vraag 5: Centraal Station en Rijksmuseum (Amsterdam) vallen binnen A: de barok B: de rococo C: het romantisch historisme (neostijl) Vraag 6: deze gebouwen combineren (evt. herinneren aan): A: gotiek en renaissance B: grieks en romeins C: ambachtelijkheid en prefab Vraag 7: De domtoren te Utrecht is: A: hollandse barok B: romaans C: gotiek Vraag 8: Een van de grootste toch wel barokke gebouwen van Nederland is A: het paleis op de Dam B: de Bijenkorf daartegenover C: de beurs van Berlage Vraag 9: Het schilderij De Schommel van Fragonard hoort bij A: het impressionisme B: de rococo C: de romantiek Vraag 10: Steunberen zijn vooral typisch voor de bouwkunst van A: de oude romeinen B: de gotiek C: de romaanse bouwkunst Vraag 11: Schilders van schuttersstukken/groepsportretten in de Gouden Eeuw zijn vooral: A: Rembrandt en Vermeer B: Saenredam en Frans Hals C: Frans Hals en Rembrandt Antwoorden: 1:A/2:C/3:C/4:C/5:C/6:A/7:C/8:A/9:B/10:C/11:C