INLEIDING TOT DE VOORNAAMSTE MODERNE LITERATUREN. Deel:1. Middeleeuwse literatuur Inleiding: 1.Vroege Middeleeuwen: -aanvankelijk weinig culturele productie -eerste teken van een nieuwe culturele conditie: Karolingische Renaissance (heropflakkering Klassieke Oudheid, christelijke waarden) 2.hoge Middeleeuwen =>culturele en sociale ontwikkelingen (kruistocht, feodale sociale bestel, verstedelijking) -Vanaf 12e eeuw: bloeiperiode van het literaire leven: nieuwe genres, nieuwe thema's IN de volkstaal -Verfijnde aristocratische cultuur+ 1e tekenen stedelijke cultuur 3.late Middeleeuwen =>Herfstij der middeleeuwen + inleiding tot renaissance -Dante: culminatiepunt vd ME cultuur -Nieuwe mentaliteit in de Italiaanse steden => Renaissance !!!! DE MIDDELEEUWSE EENHEIDSCULTUUR!!! - ontstond uit: -oude Keltische cultuur -nieuwe beschavingsvormen van de Germaanse+slavische volkeren, -Joods-Christelijke levensbeschouwing, -restanten van de antieke cultuur. - Duidelijk in Frankrijk (12e E): gotische bouwkunst, scholastiek, ridderideaal. - De middeleeuws habitus = conformiteit in denken + handelen, geheel van culturele vaardigheden -!! Verdere cultuurprojecten = voortbouwen of afzetten tegen deze culturele eenheid! –andere culturen naast de eenheidscultuur: - Slavische Oosten => Oud Christelijke cultuur van het O-romeinse rijk, tot de 18de E perifeer gebied - Arabische +Joodse wereld HFDST 1: Vroege Middeleeuwen (476-1000). . Oudgermaanse literatuur: Datering: -Van 700 tot 1250 mondelinge overdracht. -Vanaf 13e eeuw schriftelijk opgesteld, vooral de ‘modernere’ heldenverhalen. -Verhaalstof is ouder dan de 8e eeuw.(grote volksverhuizing) Belang: -Vermengd met christelijke elementen -geven goed beeld van de Germaanse cultuur tijden de Vroege ME -leven voort in de Karolingische renaissance Overdrachtsvorm: -Voorgedragen door militaire dichters (skopen/skalden) bij feesten: oraal Stilistische kenmerken: -Verhalen op rijm: eenvoudig en functioneel. -Latere schriftelijke versies: verfijnder 1 Thematische kenmerken: -Heldenverhalen met vast narratief schema -Legitimatie van gezag van de vorst -Onderwerpen vooral stammentwisten en ruzies. -Christelijke elementen -complex geheel van verhaallijnen -Beowulf-epos: . Verhaal uit tijd van volksverhuizingen. . Cultuursfeer van Angelen en Saksen, aangevuld met christelijke motieven. . Stilistische kenmerken: verfijnde poëtische techniek, allitererende accentverzen, aristocratisch en elegisch van toon. . Karolingische Renaissance: ontwikkeling ME eenheidscultuur: –verplaatsing van zwaartepunt vd westerse beschaving naar het Noorden –Theocratische en culturele ingrepen v KDG Antiek cultuurideaal: supranationale taal en esthetica uit de oudheid. Centralistische politiek cf Romeinen christelijke levensbeschouwing nieuwe sociale stratificatie: ridderdom-geestelijkheid-boerenstand - herleving van het culturele leven id Karolingische Renaissance -Carmina Barbara: . Oudgermaanse epen te boek gesteld door monniken, aanpassingen in christelijke zin. -Chansons de geste: . Heldendaden met als centrale figuren Karel de Grote en omringenden. . Mondelinge overlevering door jongleurs. . Publiek is in eerste instantie het gewone volk. . Ter bevestiging van de feodale geest . Ter cultivatie van de heldenmoed en de strijdlust, met een christelijke inslag. . Propagandische functie: verheerlijken van de heersende klasse en van de maatschappelijke orde, uitdraging van het christendom. . Opgesteld in verzen. Bv: Chanson de Roland: (11e eeuw) over de strijd tegen de Sacrenen (Ganelon + Roeland), thematiek is de feodale geest, strijdlust, heldenmoed en geloof. HFDST 2: Hoog-Middeleeuwse literatuur (11e-13e eeuw). . inleiding: –Feodale sociale structuur: – sociale structuur= vaste vorm: clerus: bloei onderwijs+ plastische kunsten aristocratie: riddercultuur landbouwers 2 + nieuwe sociale groep: stedelijke burgerij => ME habitus krijgt haar definitieve gestalte –Bloei vd Middeleeuws eenheidscultuur –Gevolgen voor het literaire leven –ontwikkeling vd Riddercultuur (hoofse cultuur), aristocratische gedragscode –ontwikkelingen onder impuls vd clerus: –invloed op de aristocratie –onderwijs+ bloei vd filosofie –Verleent haar steun ad aristocratische literatuur als reactie tegen de burgerij.(=dam tegen securalisering en verburgerlijking) –Toenemend belang van de ridderklasse en de aristocratische gedragscode gesteund door kruistochten. Taak: sociaal en spiritueel-christelijk ideaal inpiratiebron vr Hofcultuur –opkomst van de stadscultuur –eerste vormen van kapitalisme => voedingsbodem voor cult ontwikkelingen –ontstaan van meer heterogene sociale wereld + afwijkende cultuur –meer aandacht vr alledaagse leven + minder verheven ervaringen –pas id 18e belangrijk Aristocratisce literatuur: betekenis vd hoofse literatuur: -Hofcultuur: waardepatroon volgens een christelijk ridderideaal in de ridderroman en de liefdeslyriek: trouw, bescherming van zwakkeren en heldenmoed. Vorstelijke hof= belangrijke culturele institutie: fungeerde als broodheer+ publiek vd kunstenaar -Hoofse liefdesideaal of courtoisie: cultus van de vrouw: bevestiging van de feodale hiërarchie als symbool voor de liefde tot god en trouw aan de heer. Beïnvloed door de verfijnde Arabische cultuur+ hernieuwde aandacht voor de Klassieke oudheid. Overdrachtsvormen: -Minneliederen en ridderromans gecomponeerd of verteld door troubadours. -Uitgevoerd door jongleurs. -Mecenaat= aristocratische hoven thematische kenmerken: –ridderideaal draagt christelijke deugden uit: trouw, bescherming vd zwakkeren, heldenmoed – courtoisie: religieus (spiritueel karakter), politiek (trouw ad heer), affectief (emoties) -Hoofse ridderroman: . Heldendaden => aristocratische indentiteit bevestigen + tonen . Klassieke ridderroman: Helden uit klassieke Oudheid. . Britse ridderroman: Helden uit Britse cultuursfeer, Keltisch of Oudgermaans decor, vb. Arthurromans. . Oosterse ridderroman: Nadruk op de hoofse liefde. -Troubadourlyriek of hoofse minnelyriek:(1250 over hoogtepunt heen) . Gedicht in de volkstaal. 3 Wegbereider Renaissance literatuur -Dierenverhalen: . Vooral in Frankrijk en Vlaanderen. . Geïnspireerd op fabels uit de Oudheid en op Zuid-Oostazische fabels. . Bevestiging van en satire op de hoofse literatuur, de aristocratische gedragscodes en de feodale machtshiërarchie.bv Roman de Renart . Stedelijke/burgerlijke cultuur: -Een meer heterogene sociale wereld. -Meer aandacht voor het alledaagse en voor ‘volkse’ ervaringen. -Vagantenlyriek: . In Latijn en deels volkstaal. . Over liefde en de wereldse geneugten. . Gebracht door vaganten: marginale kunstenaars, die hun culturele bagage met een hedonistische levensstijl combineerden. . Parodieën en hekeldichten, liefdesliederen, klaagliederen, drink-en dansliederen, natuurpoëzie Bv carmina burana -Burgerlijk kortproza: . Boerden: Korte komische verhalen, verwant met kluchten en exempelen, satire op clerus en burgerij, erotische elementen. . Fabliaux: verfijnder en subtieler dan boerden, lyrisch schema. Boccacio inspireerde zich hierop HFDST 3:. Laat-Middeleeuwse literatuur (eind 13e tot 15e eeuw). . Christelijke religie als fundament van de eenheidscultuur: synthese geloof – wetenschap – ethiek in de scholastiek, Gotiek en bij Dante. . Barsten in standenmaatschappij, geleidelijk verbrokkelen eenheidscultuur.Door: opstanden van de Boeren, innerlijke strijd binnen de clerus, groeiende macht van de burgerij . Mens als schepper van zijn omgeving. . veranderde smaakpatronen:Burgerlijke cultuur populairder: vermenging hoge en lage stijl. . Dante Alighieri: -Achtergrond: landadel, scholastiek, politiek actief (Blanchi) -La Vita Nuova: . Aankondiging Renaissance lyriek door psychologische uitdieping . Idealisering vrouw, allegorie op liefde voor God. Beatrice . Evolutie: ontmoeting, herkenning, liefdesleed, catastrofe, herinnering. -Didactische werken: . in het latijn: De Vulgarie Eloquentia (over de taal), De Monarchia (staatsleer: plato, aristoteles, augustinus) . Streven naar intellectuele synthese.Il convivio in het ITALIAANS (toscaans) . Gebruik van dichtvorm. -La Divina Commedia: . Culminatiepunt van de Middeleeuwse eenheidscultuur. . Kennis van Middeleeuwen verenigt in fictionele constructie. . Existentiele element Identiteitscrisis: 3 dierenfiguren stellen menselijke driften voor. 4 . Hervinden van de identiteit volgens de christelijke heilsleer, hel - vagevuur -hemel.(= zondeling, boeteling, heilige) . Eschatologisch reisverhaal. .ethisch-politieke, theologische en wetenschappelijke info –Impliciete en expliciete boodschappen: anti paus: strikte scheiding kerkstaat – wetenschappelijke kennis: traditoneel volksgeloof + toenmalige kennis –theologische kennis over de goddelijke orde: hel begeleid dr Vergilius, Vagevuur: Beatrice, Hemel: Bernadus van Clairvaux –Middeleeuwse esthetica.: 4 niveaus: letterlijk, ethisch, anagogische, allegorisch . Getallensymboliek (vb. het getal 3) eschatolische zoektocht: zonde, loutering, gelukzaligheid 100 canti 9 cirkels id hel, 7 terassen in het vagevuur, 9 cirkels paradijs . Geïndividualiseerde aanpak kondigt de Renaissance aan: nadruk op existentiële . Gebruik volkstaal. .Vermenging lage en hoge stijlregisters. Herfsttij der Middeleeuwen (14-15e eeuw). HUIZINGA . In de Noordelijke gebieden. . Zowel Middeleeuwse als Renaissance elementen. . François Villon: -Le Lais, Le Grand Testament. -Vormvernieuwing : Middeleeuwse balladevorm, persoonlijke problemen, belijdenislyriek. -Satirische toon, maatschappijkritisch en non-conformistisch. . De novelle als stedelijk burgerlijk genre: -Anekdotisch alledaags verhaal. -Directe band verhaalstof, verteller en publiek.(Florentijnse burgers) -Alledaagse omgangstaal. . Boccaccio: -Il Decamerone: . tegenhanger van divina comedia . Raamvertelling. . Verheerlijking aardse liefde. Concrete man-vrouw problematiek, anekdotiek wijst op hedonistische moraal, . Satirisch.: overspel, driehoeksverhoudingen . Maatschappijkritisch. Satire op adel en clerus, liefde overschrijdt te standen Geoffrey Chaucer: -The Canterbury Tales: . Raamvertelling. . Alledaagse spreektaal. 5 . Humor. . Menselijke en maatschappelijke zwakheden. Deel: 2. Renaissance (14e-16e eeuw). Inleiding Basis voor de grondige transformatie van de cultuur: –Opkomst van nieuwe cultuurdragers, met nieuw waardepatroon. –Heropleving van het antieke cultuurideaal: –heidense filosofiën worden legitiem: epicurisme, profane schoonheidscultus, hedonistische leer –aandact voor de materiële wereld: –Aristotoles: nominalisme (afwijzen autoritair gezag id filosofie, loskoppelen geloof & wetenschap) –Plato –Cultuurideaal van de stedelijke elites: vermenging burgerlijke en aristocratische cultuur, als basis van een nieuwe habitus: individualistischer, rationeler, aardser en verfijnder.. –- aristocratische ideaal bij Castiglione: (il cortegiano) wijkt af van het ME ideaalbeeld door aandacht aan het materiële voorkomen en de sociale omgangsvormen.Ideale hoveling= burgelijke+wereldlijke trekjes – - Burgerlijke ideaal bij Aretino: wereldse, hedonistische houding (losbandigheid, vulgariteit, obsceniteit). Het lichaam wordt tot de ervaringswereld van de renaissance mens toegelaten.. .- Nieuwe burgerlijke vormen van religiositeit: –sterke individualisering => los van de theologische dogma’s, –verinnerlijking => antropocentrisme Het humanisme: kenmerken: -Onafhankelijke groep -Quattrocento & Cinquecento = bloeitijd -voorbeeld= klassieke denken + literatuur -ontsond in het kader van de burgelijke stadscultuur, uit alle lagen van de bevolking -teert op de toegenomen scholingsgraad in de stedelijke milieus -Uitvinding boekdrukkunst speelt ook een grote rol.(betere verspreiding,individuelere omgangmet kennis idealen: -Ideaal van de filologie: homo trilinguis (Hebreeuws, Latijn, Grieks)+ teksteditiesvd klassieke teksten -Taalzorg: ideaal van de zuivere klassieke taal. Ook aandacht voor de volkstaal=> gemoddeleerd naar het latijn -Interdisciplinariteit: homo universalis: ontwikkeling van geest en lichaam door kennis van mens - en natuurwetenschappen en beoefening van de kunsten, individu centraal. 6 -Empirie: scheiding filosofie, wetenschap en religie (cfr natuurwetenschappelijke methodologie van Aristoteles) -Kosmopolitisme: basis= antiek cultuurideaal + latijnse universele taal sterk nationalistische strekking. Voorbeelden: -Desiderius Erasmus: Lof der Zotheid: . Redevoering in drie delen: oorsprong van de zotheid, manifestaties van de zotheid en pleidooi voor het evangelische geloof. . Klassieke structuur. . Luchtig anti-intellectualisme. . Maatschappijkritisch. . Pleidooi voor een authentieke religieuze beleving. . invloed volkscultuur -Thomas More: Utopia: . Kaderverhaal, geschreven in het Latijn, vertaald in het Engels . Beschrijving van een gelukzalig eiland: Utopia, een ideale toekomststaat georganiseerd op basis van min of meer communistische principes. . Onderhuidse kritiek op de bestaande maatschappij. . Formulatie van een alternatief politiek project. . Licht epicurisch. -Michel de Montaigne: Essais : . Driedelig werk. . ‘Open werk’: work in progress. . Helder en accuraat taalgebruik. . Moralistisch, Onafhankelijk individu centraal. . Tolerant op metafysisch vlak. . scepticisme tov definitieve waarden .levenswijsheid van epicurisme en de Stoa. . Sterke invloed van klassieken (existentiele +cultuurfilosofische vraagstukken) .onafhankelijk, individualistisch ingesteldheid . montainge anticipeert de 18de eeuwse verlichting HFDST 4: Kenmerken van de Renaissanceliteratuur (lyriek) kunstsociologische kenmerken - Kunstenaar heeft statuut als autonoom schepper, hij kiest zijn eigen opdrachtgevers, milieu = de wereld van de stedelijke elite –Antropocentrisme: de persoonlijke problematiek van de kunstenaar centraal. –Nadruk op esthetische vermogens –heropleving van het genie-begrip uit de oudheid Thematische kenmerken: –Existentiële thematiek –dualtiteit:sensueel, passioneel temperament en melancholie –invloed epicurisme (aardse schoonheid) –vergankelijkheid, dood en verval –troost in de dichtkunst = eeuwigheidswaarde –typische voor shakespear's sonnetten –gebruik van thema's uit de oudheid 7 –thema's, symbolen en motieven van de klassieke dichters versificatie –subjectivisme, zintuigelijkheid en affect: gebaseerd op ideaal van een verfijnde gevoelscultuur: bewuster uitbeelden van de zintuiglijke waarneembare wereld. Men ontrekt zich aan de almacht van de kerkelijke en theologische autoriteiten. –klassieke Francesco Petrarca: Il Canzoniere: -Verzameling van Italiaanse gedichten, hoofdzakelijk liefdespoëzie. -Vrouw neemt een concrete zinnelijke gestalte aan. -Cultus van de fysieke schoonheid. -Psychologische introspectie. . La Péiade: Pierre de Ronsard: -Liefdeslyriek: oden en sonnetten. -De Ronsard: Frankrijks grootste erotische dichter. stilistische kenmerken: –schoonheidscultus: formeel zeer verfijnd <-> ME, vormbeheersing staat centraal (virtuositeit + harmonieuze vormen) => SONNETVORM, gevaar voor Petrarkisme –Realisme: realistische beschrijvingstechniek en grotere aandacht voor het sociale en intellectuele milieu van de personages. –Respect voor de volkstaal: ontwikkelt zich tot gelijkwaardige literaire expressiemiddelen. –Petrarca bracht Toscaans op hoog niveau (cf Dante) –LA pléiade veredelde de Franse taal. (Du Bellay, Ronsard) .HFDST 5 het Renaissancedrama: cultuurhistorische context: -Vanuit Engeland en Spanje: welvarende naties door koloniale handel -Wortels in de volkscultuur: - populaire religieuze traditie uit de ME: autos sacramentales (liturgie opluisteren), worden verder uitgewerkt - ME profaan straattoneel in de 16e= volwaardig literair genre - Middeleeuwse volkstoneel in Engeland (morality plays) wordt gereglementeerd genre - ‘mantel en degenstuk’ (Lope de Vega). -Stedelijke culturele instellingen: groeiend aantal toneelgroepen en acteurs, verhoogde status van de acteur, uitbouw theaterinfrastructuur, mecenaat vr theatergroepen -William Shakespeare: (1564-1616) . Eerste fase: (1588-1594) - Epische gedichten: Venus and Adonis, The Rape of Lucrece. Conform ad smaakconventies van de aristocratische broodheren. - Enkele toneelwerken, gemodelleerd naar klassieke voorbeelden: Titus Andronicus. . Tweede fase: (1595-1600) - Sonnetten; –Succesvol theatermaker: – individuelere stukken, –koningsdrama’s (Henry IV, V, VI, Richard II, III), –tragedie: Romeo and Juliet. 8 Lichtvoetige optimistische blijspelen met sterke escapistische dendens.. Midsummernight’s Dream, Much Ado About Nothing,The Two Gentlemen of Verona . Derde fase: (1600-1608) - Pessimistischere werken - De tragedie: gebaseerd op psychologische gegevens, hoofdfiguren zijn tragische helden, plaats voor humor en ironie in de figuur van de nar. Julius Caesar, Hamlet, Macbeth, Othello, King Lear. - Blijspelen met wrange ondertoon. Twelfth Night, All’s Well That Ends Well, Measure for Measure . Laatste fase:(1609-1616) - Toppunt van zijn populariteit –Tragicomedies: Cymbeline, The Winter’s Tale, The Tempest – HFDST 6 De moderne roman (16e eeuw). Voorgeschiedenis van de roman: In de periode tussen 1300-1600 veel neo-latijnse literatuur (imitatio), toch geest van het humanisme, renaissance in terug te vinden. Echte vernieuwing: proza id volkstaal - lotgevallen van de novelle: stedelijke + aristocratische context in 15-16e E -Amadische roman (< Amadis de Gaula van MONTAlVO) -Pastorale of herdersroman: arcadisch-idyllische milieu, liefdessentimenten van herders, verder zetten van de pastorale traditie uit de klassieke oudheid.ontwikkeld dr: MONTEMAYOR -Picareske roman of schelmenroman: Spaans genre (1550, bloei: 1600-1620), over schelm/jeugdige kwajongen met‘vlak karakter’, vaak sociale verschoppeling, een sluwe volkse knaap. BV: La vida de lazarillo de Tormes: -Verteld vanuit individueel standpunt. -Hedonisme van de held. -Realistische beschrijving van de sociale achtergronden en de sociale types. -Maatschappijkritische satire. -Respect voor de ‘lage stijl’/volkscultuur. Cervantes: Don Quichote: . Satirische roman op de Middeleeuwen, Sancho Panza is de hedonistische figuur, de volksmens. . Vermenging hoge en lage stijlregisters. Renaissancekenmerken: . Breuk met de Middeleeuwse verhaalkunst. . realisme . Individualisme en existentiële thematiek. . Vermenging hoge en lage stijl. -François Rabelais: Gargantua en Pantagruel: . Gebaseerd op en volksverhaal. . Bildungsroman: het levensverhaal van de held wordt chronologisch verteld in drie hoofdepisodes. . Bevat een belangrijke filosofische boodschap: een kind kan zich het beste ontplooien in een atmosfeer van vrijheid, sierlijkheid, waar een volledige ontplooiing van de 9 persoonlijkheid kan plaats vinden. Renaissance kenmerken: . Vermenging hoge en lage cultuur. . Realisme. . Invloed van de klassieke filosofie (scepticisme) en van het humanisme. . Individualisme. Deel: 3. Maniërisme, Barok en Classicisme. HFDST 7: Maniërisme en Barok. inleiding Terminologie: -Manierisme: grootse en pronkerige smaak; Model= pauseljke hofstijl wordt overdreven. -Barok: < perla barroca: parel met onregelmatige vorm. Depreciërende benaming vanuit classicistische hoek. Periodisering: - ontstaan gelijktijdig in de 16e E - Tweede helft 16e eeuw: maniërisme en barok dominant. - 17e eeuw: maniërisme verliest dominantie, barok dominant, concurrentie van classicisme in Frankrijk (dichter bij de Renaissance) situering tov Renaissance: - manierisme= uitloper, variant + hoogtepunt van de Renaissance. Vooral ideaal van verfijnde hoveling wordt voortgezet: elitaire aristocratische-hoofse stijl. - barok= vrij profane Renaissancekunst aangevuld met religieuze attitude (reformatie), maar geen terugkeer naar ME eenheidscultuur => ze is modern(gericht op morele+ existentiëler), op zoek naar breder publiek. Cultuurhistorische achtergrond: . Culturele ontreddering: -Maniërisme zelfbewuste, aristocratische kunst -Barok: nieuwe levenshouding. -Def einde van de middeleeuwse eenheidscultuur . Cultuurpessimisme door: -Vorstelijk absolutisme: constante voet van oorlog. Paus is geen bindmiddel meer -Einde synthese tussen geloof - wetenschap – moraal.Kosmisch bewustzijn, metafysische huivering. -Nieuw stadium kapitalisme: kolonisatie van de overzeese gebieden. -Sociale onrust.(dictatioriale regimes, polariteit tss bevolkingsgroepen) -Reformatie en contrareformatie: barokkunst als propagandistisch wapen. Kenmerken van Manierisme en barok: –De onafhankelijkheid van de kunstenaar wordt groter. –Groei van de kunstmarkt, ook literatuur. –Thematiek is vaak religieus, religieus geïnspireerd individualisme. Mens is centraal, maar kleiner, nietiger.(tendens van Renaissance radicaliseert zich)=> verinnerlijking van de religie.. –Pessimistische thema’s door geestelijke ontreddering: 10 -IJdelheidmotief: vergankelijkheid, al het aardse is ijdel. (rad van foruin, theatrum mundi, dood als dubbelganger, metamorfosen; mythologische figuren.) -Antithese van realiteit en illusie.liefde en schoonheid zijn illusoir en waardevol. Vitalistische motieven: overgave aan aardse genietingen, hedonistisch genieten. -Sensualisme en zintuiglijkheid. -Verbeelding. Creëren van kunstmatig paradijs. . Maniërisme: -Grootse pronkerige smaak, pauselijke hofstijl als model. -Aristocratie. -La Préciosité: maniëristische stroming. -‘Saloncultuur’: voordragen van literair werk en uitwisselen van bon-mots, beoordeling van kunst en onderhouden van smaakconventies. -Intellectualistisch smaakpatroon. Metaphysical Poets: . Metafysische vraagstukken. . Intellectualisme. . Sterke neiging tot persoonlijke reflectie. . Wereldse vitalistische inslag. . John Donne: The Anniversaries: lyriek waarin de dubbelheid van vitalisme en pessimisme, weemoed en liefdesextase worden vermengd. Manieristische roman: -Mme de La Lafayette: La Princesse de Clèves : . Franse psychologische roman. . Banale liefdesgeschiedenis. . Karakterontleding: innerlijke conflicten, oplossing door hartstochten te temperen door middel van de Rede. . Analyse van intersubjectieve relaties tussen de personages. . De destructieve werking van de liefde. . Sterk moralistisch. . Barok: -Overdadige en overdreven gekunstelde stijl. -Gesteund door kerk en burgerij. -‘Aardse’, alledaagse smaak. -Sterk moralistisch-religieuze attitude. -Gevoelsgerichte en meer populaire smaak. Barokepos: John Milton: Paradise Lost: . 12-delig religious epos. . Herneming scheppingsverhaal en de zondeval uit het boek Genesis herneemt. . De karakters worden voorgesteld als menselijk figuren met een tragische lotsbestemming. . Toon is vaak ironisch. . Rol van Satan en visie op Eva zijn interessant. De barokke avonturenroman: Voltaire: Candide 11 Barokdrama: -Caldéron de la barca: La Vida es Sueno: . Centrale idee is religieus, verheerlijkt de Rooms-katholieke kerk en haar dogma’s. . Filosofisch motief: ijdelheidmotief. . Aandacht voor de psychologie in de comedia’s. . Nuancering van het conflict liefde – eer. . Wraakneming wordt niet goed gekeurd, maar psychologisch verklaard. . Diepere karaktertekening. - Joost Van den Vondel: Lucifer, Adam in ballingschap: . Dichter ten dienst van het Rooms-katholieke geloof. . Meester van de antithese. HFDST 8: Classicisme. Inleiding: periodisering: e –Frankrijk: einde 16 eeuw. e e –Tweede helft 17 eeuw, en vroege 18 eeuw: geheel Europa. –enkel de werken onstaan rond 1660= classicistisch, latere zijn pseudo classicistisch cultuuhistorische context: –in het Franse classicisme wordt het aristocratische sterk benadrukt => rond het koninklijke hof –periode van Louis XIV: geestelijk imperialisme op alle gebieden van het my leven. –De geboorte adel vervangen door de brevetadel: doen en laten wordt streng gecontroleerd, cirkelen als satellieten rond le roi soleil –Renaissancistisch ideaalbeeld van Honnête homme radicaliseert naar gentilhomme (hofcultuur vd Bourbons) –ontstaan van etiquette (bv salonculuur vd Préciosité) –Levensstijl van de hofadel als levenscode voor de gegoede maatschappelijke groepen. –Onder Louis XIV 1cultuur, 1wet, 1 godsdienst en 1 cultuur: staatsreligie, autoritaire hofcultuur, class. Kunstvormen. –Organisatie van het artistieke leven in handen van de Académies: reglementering van de verschillende kunstdisciplines. –Académie voor de literatuur: Académie Française, o.l.v. Richelieu: strikte toepassing vormwetten, gedomineerd door de eisen vd klassieke regels. –colbert: motor achter de oprichtingen van de académies. –Classicistische kunst= getrouw navolgen v klassieke werken uit de Oudheid + uit de Renaissance –académies francaise –klassieke regels, regelesthetica als ultiem referentiepunt: kenmerken van classicisme: –la querelle des anciens et des modernes •Slaafse navolging klassieke regels: kunst vaak onpersoonlijk en weinig creatief. Tegenstelling tussen vernieuwers(niet-officiële) versterkt, traditionalisten(officiële, academische) worden gesteund door de machthebbers: in de literatuur: La querelle des anciens et des modernes. •Staat haaks op sterke individuele expressie in de Renaissance en Barok -literaire kenmerken: -Rationaliteit en discipline: streven naar orde, evenwicht en regelmaat: 12 . . . *Op formeel vlak: strikte compositiewetten, juiste verhoudingen,dogma van de imitatio *Op thematisch vlak: psychologisch conflict tussen verstand en affect centraal: personages met verstandelijke controle over affecten, plichtsbesef en verantwoordelijkheidszin. *Filosofie en religie: rationaliteit, orde en evenwicht. -Regelpoëtica: *Vormen uit de klassieke Oudheid, maar andere inhoud. *In de Renaissance+barok: niet dogmatische navolging, schiep naar de geest van de klassieken. IN het Classicisme volgt men de regels, maar wijkt men eveneens af van eht wereldbeeld der antieken.=> talloze handleidingen reglementeren de kunsproductie *.NICOLAS BOILEAU : Ook inhoud aan regels onderworpen. .Gericht op normbevestiging, cultiveren van vaste gewoontes en universele waarden. .Theater;: wet van de drie eenheden: eenheid van plaats, tijd en handeling. Vraisemblance: eis van geloofwaardigheid of waarschijnlijkheid. .Bienséance: morele voorschriften en beleefdheidsconventies, ethiek van het savoir vivre. Relaties tussen personages moeten de sociale hiërarchie van de Franse samenleving respecteren. -Taalzorg: volkstaal modelleren naar voorbeeld van de klassieke talen: vastleggen en uitzuiveren van het klassieke Frans. (académies Française; Descartes, Pascal, François de Malherbe) classicistische dramatiek: . Pierre Corneille: Le Cid, Horace, Cinna, Polyeucte: -Blijspelen en tragedies. -Romeinse geschiedenis met nevenintriges. -Thematische constante: met grote wiskracht en hartstocht een ideaal verwezenlijken. -Wijkt soms af van de wet der drie eenheden. -Retorisch, gezwollen taalgebruik. . Jean Racine: Andromaque, Britannicus, Bérénice, Mithridate, Iphigénie, Phèdre: -Thematische constante ; het onvermogen om de hartstochten te temperen, het conflict tussen rede en passie leidt tot een bevrijdende keuze voor de dood. -Geïntellectualiseerde hartstocht. -Strengere toepassing van de klassieke compositiewetten. -Taalgebruik is poëtischer, soberder en eleganter. . Molière: L’école des maris, L’école des femmes, Tartuffe ou l’imposteur, Le misanthrope, Le bourgeois gentilhomme, Les femmes savantes, Le malade imaginaire : -Vooral bekend om zijn blijspelen. -Verfijnde psychologische karaktertekening. -Geeft een panoramisch beeld van zijn tijd. -Vroegere werk: kluchten, maatschappelijke satires. 13 -Rijp toneelwerk: Comédies de caractère (psychologisch) en Comédies de moeurs (zedenkomedies): over ontrouw, liefde, hypocrisie, vroomheid, intersubjectieve afhankelijkheid,… -Later werk: ontspanningsstukken, afgezwakte sociale kritiek, nadruk op komische effecten. Andere Classicistische genres: –relgieuze welsprekendheid: Bossuet –ih kader van manieristische hofcultuur: brieven + maximes –didactische roman: Fénelon –lyriek: François de Malherbe Deel 4: Achttiende-eeuwse literatuurstromingen. HFDST 9: Paradoxen van de 18de-eeuwse literatuur –crisis centrale gezag en verval classicistische hofcultuur, door de opkomst van de burgelijke cultuur. –Enerzijds sluit men terug aan bij de Renaissance, anderzijds is er een vermenging met de burgerlijke en aristocratische smaakpatronen de erfenis van de 17de eeuw –classicisme ontaardt in verstarring, 17de eeuw wordt zelf geimiteerd => pseudoclassicisme, reden: kunst komt in de invloedsfeer van de burgerij –Rococo is expliciet protest tegen de autoritaire kunst onder het classicisme, reden: de burgerij: –zintuiglijkheid, emotionaliteit en alledaagsheid –+ individualistische moraal => Rococo accentueert het eerste: een frivole kunstvorm, gericht op de ontspanning en verstrooiing van de burgerij –op het einde van de 18e eeuw: ascetische+ puriteinse idealen bij sommige => neoclassicisme (schatplichtig aan de Renaissance) Vernieuwing van de 18e eeuw –nemen expliciet de waarden van de burgerij over, wordt dominant –de verlichting –de preromantiek => liggen aan de basis van de moderne literaturen Opkomst burgerlijke cultuur in de 18e eeuw: - Opkomst burgerlijke cultuur: burgerlijke smaakpatronen dominant op alle domeinen van cultuur: kritisch pragmatisme en overname aristocratische smaakpatronen (etiquette, taalcodes) => moderne aristocratie - Stad als centrum van cultuurleven: salons, schouwburgen, bals, exposities in grote tentoonstellingshuizen. - Veranderingen in smaak De querell des anciens et des modernes 14 -Traditionalisten: cultuurpessimisten, teruggrijpen naar perfectie uit verleden om verval tegen te houden: classicisme, pseudo-classicisme en neo-classicisme. -Vernieuwers: cultuuroptimisten, een nieuwe, vitale culturele ontwikkeling, op weg naar perfectie. . Veranderingen in smaak architectuur en plastische kunsten -Majestatisch naar frivool. -Regelpoëtica naar innige speelse stijl. Grote hartstochten naar alledaagse sentimenten. Barokke en Venus-figuren van Classicisme naar jonge, speelse erotische figuren. De rol en de sociale basis van de burgerlijke ideeën van de verlichting: pragmatisme, scepticisme, rationalisme –ideeën van de preromantiek: natuurlijke eenvoud, sentimenteel subjectivisme –. 18e eeuw: nieuw maatschappelijk klimaat: ‘Vrije meningsuiting’ komt centraal te staan. –In de Europese hoofdsteden: ontwikkeling discussiecultuur. –Nieuwe sociale fenomenen: genootschappen, opnievormende tijdschriften, nieuwe instituties –Culturele verenigingen naast verenigingen van algemeen nut: academies, salons, leesgezelschappen, vrijmetselaarsloges. –Nieuwe media: -Bloei boekbedrijf. -Afname censuur. -Zedenkundige tijdschriften.(breed publiek, drievoudig doel: verspreiden burgerlijke moraal, kritiek op de politieke zeden van het Ancien Régime, informeren over goede smaak) -Spectatoriale geschriften: periodieke pers.< Addison en Steele (gevarieerde vorm, stijl, thematiek) –De burgervrouw: nieuw publiek voor nieuwere vormen van litteratuur. –ideeen HFDST 10 Pseudoclassicisme en Rococo zedenkomedies van het pseudoclassicisme . vernieuwende elementen toegevoegd aan classicisme. . Meer binnen invloedssfeer burgerlijke smaak. . Stereotiep stramien. . Uitgewerkte psychologische ontleding. . Liefde als centraal motief.. The Restoration Comedy (comedy of manners): -Blijspel. -Kritiek op schijnmoraal. -Dubbelzinnige en soms schunnige toespelingen. . Comédie larmoyante: -Tragische ontwikkeling, happy end. -Burgerlijke sfeer voor het Parijse publiek -Aandacht voor gevoelsleven, gevoelen en sentimentaliteit.(sterk contrast tss komische en tragische effecten, idyllische en melancholische tafereeltjes) Rococo: algemeen: –expliciet protest tegen de autoritaire kunst onder het classicisme. 15 –Burgerlijke cultuur: zintuiglijkheid, emotionaliteit, alledaagsheid. –Frivole kunstvorm ter ontspanning en verstrooiing van de burgerij. –id architectuur:Weelderige ornamentvorm, sierlijke en virtuoze vormgeving. –Beklemtonen van het virtuose, sierlijke cfr manierisme en barok, maar richt zich op intieme en zinnelijke <--> manierisme, barok thematisch –Hedonisme. . Prettige theaterwereld: –Proloog in toneelstukken. –Haast overdreven sentimentele setting. –Anakreontische poëzie: een stereotiep pastoraal kader dat mythologisch wordt ingekleed in een luchtige stijl waarin erotische toespelingen voorkomen. –Melancholie: onzekerheid ten aanzien van vergankelijke wereld, geïdealiseerde fantasiewereld. HFDST 10: de verlichting: inleiding –Hoofdzakelijk een theoretisch-filosofische stroming. –Gebruik van de literatuur om ideeën te verspreiden. –De rol van de schrijver-intellectueel verandert: de kritische pragmatische burger: ‘l’homme cultivé’versus le gentilhomme –Ontstaan in Engeland. –Franse verlichting: sterk antimetafysisch en antitheologisch en zeer combattief op politiek en filosofisch vlak –de Duitse verlichting: veeleer saai en nuchter. Eerst onder invloed van Engelse empirisme, dan Leibniz en onder Frederik de Grote: franse denken. Intellectuele pijlers: -Filosofie: –Praktische Rede en Gezond verstand. –Voor alle fenomenen is een rationele verklaring mogelijk. - In de 18e E my: Bevrijding uit de onmondigheid en van de theologie. Filosofie verovert de salons. Filosofische publicaties verdubbelen in aantal -Religie: –Theïsme verliest aan invloed: pogingen om rationeel fundament te verlenen –Ontstaan van deïsme: de schepper verantwoordelijk voor het ontstaan, maar grijpt niet persoonlijk in: de mens is persoonlijk verantwoordelijk (vrijmetselarij). –Freethinkers: wijzen elke vorm van religiositeit af, alles moet aan vrij, kritisch onderzoek onderworpen worden. -Ethiek: –Filosofische rationele fundering. –Beoordeling van menselijk gedrag door mensen. -Encyclopedieën en andere filosofische geschriften: –Diderot en d’Alembert: L’encyclopédie: synthese van de toenmalige kennis. –Voltaire: prototype verlichtingsintellectueel. Voor tolerantie, deïsme en ‘gelijkheid, vrijheid en broederschap’. 16 => levens zie p 86!!! Vertegenwoordigers van het verlichtingsdenken . Filosofisch geïnspireerde literatuur: -Gotthold Ephraim Lessing: Nathan der Weise: . Pleidooi voor religieuze tolerantie. . De vraag naar de enige en ware godsdienst is zinloos, prioritair is de vraag naar het goede handelen, en die kan ook opgelost worden in de dialoog tussen de mensen onderling. - Denis Diderot: La Religieuse, Le neveu de Rameau, Jacques le fataliste et son maître: . Antiklerikaal. . Aandacht voor alledaagse, voor gewone gevoelens, mogelijkheid tot empathie.(cfr Richardson) -Voltaire: contes philosophiques: . Strijd tegen godsdienstig fanatisme, idealistische filosofie en politiek absolutisme. . Voor rechtvaardigheid en burgerlijk pragmatisme. . Satire. . Zadig ou la Destinée: motief van rechtvaardigheid . Micromégas : satirisch verhaal waarin alien de westerse wereld becommentarieert . Candide ou l' optimisme: satire op filosofisch optimisme van Leibniz+ pleidooi vr burgerlijke pragmatisme. -Alexander Pope: . Beschouwende, verstandelijke lyriek => verlichtingsmentaliteit . An Essay on Criticism: reeks gedichten, aanval op de classicistische dogma’s en een pleidooi voor de levensidealen van de verlichting. . Essay on Man: filosofisch gedicht in briefvorm, over de plaats van de mens in de natuur en zijn verhouding tot god. . Burgerlijke zedenroman: -Zeden van de burgerij. -Formeel: Verhaalschema’ van oudere vormen: de avonturenroman en de picareske roman. -Daniel Defoe: . Robinson Crusoe: lofzang op de burgerlijke deugden:zin voor initiatief en voor rationaliteit. Vooruitgangsoptimisme. Exotisch kader symbool voor koloniale expansie. . Moll Flanders: reeks losstaande vaak realistische taferelen; structuur= schelmenroman -Jonathan Swift: . Hekelt vooruitgangsoptimisme. . menselijke ambitie leidt tot een onmenselijke machtsstrijd .Gulliver’s Travels: satirisch en sarcastisch, ridiculiseert de nieuwe burgerlijke klasse. Confrontatie van een problematische held met een problematische maatschappij -Henry Fielding: . Mensenkennis. . The history of Tom Jones, a Foundling: symbool voor de ‘aanvaardbare middelmaat’. 17 . Joseph Andrews: parodie, tegen de religieuze en morele hypocrisie van de burgerij. Sentimentele zedenroman: –brengt de intersubjectieve relaties en de psychologie naar voor: anticipeert het realisme -Samuel Richardson: . Pamela or Virtue Rewarded: briefroman over de deugd die uiteindelijk wordt beloond. . Clarissa Harlowe. . Huislijke kader en alledaagse in middelpunt van de belangstelling. . Hoofdpersonages zijn concrete burgers. . Analyse van psychologische en morele problemen. . Bevestiging van puriteinse zedelijkheidsidealen. -Lawrence Sterne: . The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman: algemene beschouwingen over ‘het Leven’ . A Sentimental Journey through France and Italy: ontvluchting van emotionele armoede van het puriteinse Engeland, open einde wijst erop dat een mensenleven niet volledig in een ‘rationeel’ verhaal kan worden weergegeven. -Antoine-Trançois Prevost: . Telemaque: didactische roman (cfr Fénelon), 1 vd populairste boeken vd 18e E . Manon Lescaut: vermenging van moralisme en emotionaliteit cfr Richardson HFDST 12: Preromantiek inleiding: –Vernieuwing. –Begin van een nieuwe esthetica. –Grotere belangstelling voor het emotionele => de rationele cultuur vh class wordt in vraag gesteld. – Pogen troosteloze nuchterheid te bestrijden vh openbare leven. –Filosofische achtergrond: Jean-Jaques Rousseau: -Intellectuele vooruitgang in de geschiedenis staat gelijk aan zedelijke achteruitgang. -Terugkeer naar de menselijke natuurtoestand => retour à la nature -Die natuurtoestand is geperverteerd door drie factoren,die ongelijkheid in de hand werken: ontstaan van de privé-eigendom het ontstaan van autoritaire gezagsvormen de ontaarding van macht in willekeur. -Du contrat social, ou Principes du droit politique: ongelijkheid kan slechts uit de maatschappij uitgebannen worden indien de maatschappij zich organiseert volgens een sociaal contract. Volk is de drager van de souvereine staat. -De mens is van nature goed, maar hij is verdorven door de maatschappij.=> belang van de opvoeding! Emile, ou l' education. -Rousseau = laatste component van de verlichting+ scherpste criticus ervan. Kenmerken van de preromantische esthetica: –Originele vormgeving centraal: Shakespeare-cultus: de gepassioneerde toon, de originaliteit, het afwijken van de regels en stijlvermenging. 18 Thematische kenmerken: –Cultus van het ongerepte: -Le bon sauvage -Het ongerepte verleden -Het kinderlijke, het onschuldige. -De volkscultuur. Gottfried von Herder - Spontaneïteit, vrije ontplooiing en regelloosheid. - volk treedt in het volkslied op als collectief scheppend geheel. –Nostalgie naar het verleden: -Oudscandinavische poëzie. -Ossianisme. MACPherson: nieuwe geestes- en gemoedsgesteltenis -Appreciatie Keltische en Oudgermaanse sfeer: patriottisme, heldhaftigheid voorouders, sentimentele, geëxalteerde liefde, ongerepte natuur en oerkracht. (<-> franse pseudoclassicisme) –Natuurmotief: - Religieuze bewondering voor natuur, vb. James Thomson: The Seasons. - De woeste ongebreidelde grootsheid van de natuur: spontane creaties van de natuur. –Het bovennatuurlijke en angstaanjagende: -Graf- en maanpoëzie vb. Thomas Gray: Elegy Written in a Country Chuchyard. -De griezelroman: Gothic Novel. –Subjectieve emoties: -Liefde, verdriet, liefdesverdriet. -Onbelemmerde hoogstpersoonlijke expressie van individuele gevoelens bijvoorbeeld: . Jean-Jaques Rousseau: Julie ou La nouvelle Héloïse : -Liefdesgeschiedenis, door maatschappelijke conventies onmogelijk is. -Liefde wordt geïdealiseerd -confessions: Onbestemde, depressieve stemmingen. . Sturm und Drang-beweging: Johann Wolfgang von Goethe: Het lijden van de jonge Werther. HFDST 13 Neo-classicisme: niet te kennen => woehoe . Hernieuwde terugkeer naar de zuiverheid van de kunst uit de Oudheid Deel 5.: Literaire ontwikkelingen in de 19e eeuw. Inleiding –continuiteit tov 18e eeuw: 19e eeuw zet de tendens voort (1e helft 19e) en symbolisme (2e helft 19e) bouwen voort op preromantiek: gevoelsgerichte esthetica –realisme (romantisch realisme 1e helft, realisme 2e helft) en natuuralisme (2e helft 19e) bouwen voort op verlichting –Romantiek cultuurhistorische context: –De industriële Revolutie: 19 -Mechanisering en rationalisatie beheersen economische en sociale leven -Polariteit tussen kapitaal en arbeid: groepen ontstaan door economische positie. -Een gevoel van voortdurende dynamiek: verlies van geloof in absolute waarden, concentratie op betrekkelijkheid en historische bepaaldheid vh leven. –culturele gevolgen: –Individualisme. –Verlichtingsoptimisme slaat om in pessimistisch fatalisme: romantiek, melancholische en elegische kunstwerken –verlichtingsoptimisme radicaliseert: realisme –decadentisme binnen het symbolisme (fin-de siècle, poète maudit), schrijver trekt zich terug in kleine kring, staat negatief tov my –kunstsociologische situatie: –autonomie van de kunstenaar -Literatuur ontdoet zich van externe dwang. -Nieuwe levenshouding van de stedelijke bohèmekringen. -Terugtrekking in een geïsoleerde sociale sfeer. -H. Murger: Scènes de la vie Bohème. -Sociale rollen van de kunstenaar : dandy, snob, flaneur. –Kunst als oppositie: - Realistische literatuur: kritisch tegenover de geïndustrialiseerde verburgerlijkte samenleving. -Esthetische oppositie: romantici en symbolisten stellen de realiteit als dusdanig in vraag. –radicaalste uitdrukking van de artistieke autonomie: l'art pour l'art beweging binnen het symbolisme (flaubert, baudelaire, parnassiens,...) HFDST 14: Romantiek inleiding . Vooral eerste helft 19e eeuw. . Bouwt voort op preromantiek . Pessimistisch fatalisme: melancholie en elegie, expressiemiddelen die de wereld haar betovering kunnen terug geven. Literaire kenmerken: –Afkeer van normensystemen. –Persoonlijke poëtische reflectie: de literaire richtlijnen geformuleerd in individuele manifesten. –Creatio:de doorbreking van bestaande literaire normen. –Genie-cultus: de nadruk op de esthetische vermogens van de kunstenaar: -De kunstenaar is een buitengewone, geniale persoonlijkheid. -Poeta vades: bezield geïnspireerd dichter met profetische allures. –Lord Byron: Byronic hero: -Weerstand tegen dwang uit de buitenwereld: . Radicalisering preromantische helden . Machogedrag. -Immoreel en cynisch zelfbeeld: . Bespot heiligdommen die burgerij vereert. . ‘Zwarte romantiek’: flirten met de thematiek van het duistere en met de dood. 20 . Slachtoffer van immorele vrouwen. -Mal du siècle-gevoel: . Eenzaamheidscultus. . Bandeloos individualisme. . Cultuurmoeheid en levensverveling. formele kenmerken: –originaliteit -Originele vormgeving is bewijs van een authentieke verbeeldingswereld en een subjectieve esthetische ervaring. -Een zo groot mogelijke vrijheid in literaire techniek: losser ritme en nieuwe versvormen. –Stilistische eenvoud: -Nieuwe veeleer informele dichtkunst. -Gebruik van toon en ritme om aan de gedichten eenheid te geven. Individualistische thematiek: individu versus maatschappij: -Bewondering voor grote persoonlijkheden. -Geëxalteerde verheerlijking van de vrijheidsstrijd. -Trouw, vrijheidsdrang, existentiële authenticiteit en moedig zelfbewustzijn staan centraal. -Johan Wolfgang von Goethe: Götz von Berlichingen, Egmond. -Friedrich Schiller: Die Räuber, Don Carlos, Wallenstein. -Heinrich von Kleist: Prinz (Friedrich) von Homburg. -Lord Byron: Childe Harold’s Pilgrimage, Don Juan. -Stendhal: Le rouge et le Noir -Heinrich Heine:Reisebilder; Deutschland, ein Wintermärchen. -Alphonse de Lamartine: Jocelyn. –Het esthetische genie tegenover de banale wereld: -Sterk doorgedreven individualisme. -De kunstenaar schept schoonheid. -Percy Bysshe Shelley: Hymn to Intellectual Beauty: ‘spirituele schhonheid’ en extreme individualisme. -John Keats: Endymion: dichter als goddelijke schepper, grote gevoeligheid voor klank, kleur en details uit de natuur. –Geniale Irrationele motieven: –Ongeremde passionele emotie: -Tegenstelling tussen gewoon – buitengewoon. -Liefdesmotief en motief van smart. -Johann Wolfgang von Goethe: Die Wahlverwantschaften. -Percy Bysshe Shelley: Alastor, or the Spirit of Slitude: de ideale liefde. -Alfred de Musset: Les Nuits: tragische verscheurdheid en weemoed. –De Sehnsucht: -Het romantische, melancholische verlangen naar het onbereikbare en principieel onvindbare, uiteindelijk ook verlangen naar de dood. -Motieven van heimwee, zelfmoord, de nacht. -Novalis: Hymnen an die Nacht: loflied op de afwezigheid van licht; –Escapistische motieven: -Natuur als object en spiegel van de Sehnsucht: . Onbestemde verlangen naar natuur 21 . Natuur als spiegel van stemmingen en gevoelens. . William Wordsworth: In de natuur kan men gevoelens en passies zuiverder vinden, in de natuur zijn hoogstpersoonlijke waarnemingen, reflecties en emoties. -Fascinatie voor het duistere en bovennatuurlijke: . Verschil horror/terror. . Coleridge: The Ancient Mariner: het bovennatuurlijke. - Het kinderlijke en het ongerepte. . Wordsworth: Lucy-Poems: gevoel van verwondering. . William Blake: Songs of Innocence, Songs of Experience. -Historische thematiek: . Een geïdealiseerd verleden. . Sir Walter Scott: Waverly or ’t is Sixty Years Since, Ivenhoe. -Exotisme: . Ook nostalgie naar het geografisch verre. . Het specifieke en het totaal andere van het vreemde milieu. . François René Chateaubriand: Atala ou Les amours de deux sauvages dans le désert, René: geëxalteerde beschrijvingen van exotische landschappen. –Religieuze thema’s: -Mystieke eenwording met het sacrale. -Verlangen naar een ideale toestand. -Pantheïstische of deïstische religie. -Centraal: eenwording mens en natuur. -William Blake: ‘The Book of Urizen’ -Coleridge: Frost at Midnight. -Alphonse Lamartine: Méditations poétiques: vermenging van innerlijkheid, liefdesverheerlijking en een christelijk idealisme. -Johann Wolfgang von Goethe: Über alle Gipfeln ist Ruh: een kosmisch, pantheïstisch gevoel. Romantisch realisme/Realistische romantiek. - In de romantiek gaat men op zoek naar nieuwe, originele verhaalstof en legt zich toe op ‘verboden’ realistische thema’s. =>originaliteitsstreven –De realistische romanticus is sterk geïnteresseerd in sociale thema’s, thematiseert de spanning tss het geniale individu en de maatschappelijke buitenwereld. –Beschrijven van sociale toestanden = verbondenheid met het volk –literatuur ten voordele van my emancipatie kadert in de voorliefde vr vrijheidsstrijd en vrijheidshelden –poogt politieke en literaire inzichten te verspreiden ih grote publiek bijvoorbeeld: -Eugène Sue: Les mystères de Paris. -Victor Hugo : Notre-Dame de Paris, Les Misérables. –In de romatiek staat emotionaliteit en maatschappelijke druk centraal, deze thematiek leent zich goed tot realistische romans. - Stendhal: . Le Rouge et le Noir: motief van de hartstochten voorliefde voor de genie-cultus. . La chartreuse de Parme: verwerking van politieke kroniek : realisme. -Honoré de Balzac:La Comédie Humaine: . Realistisch onderzoek naar de diepste menselijke drijfveren. 22 . Romantisch: spanningsverhouding gevoel - maatschappij, bewondering voor Ancien Régime, vernietigende kracht van erotische en intellectuele passies, afgunst en wraak, afkeer voor rationaliteit en geldzucht van de burgerij. HFDST 15: Realisme en naturalisme: . Erfgenamen van de Verlichting. . Radicalisering optimisme uit Verlichtingsfilosofie: ideaal van kritische rationaliteit komt dichterbij. . Doel: de werkelijkheid weergeven. Cultuurhistorische context: –Fascinatie voor wetenschap en realiteit: wetenschappelijke analysemethodes toepassen op culturele problemen: -Wetenschappelijk socialisme van Marx. -Economisch georiënteerd utopisme -Positivisme van Auguste Comte. -Atheïsme en agnosticisme gebaseerd op wetenschappelijk bijbelonderzoek. –Deterministisch mensbeeld: -Biologische determinanten: evolutieleer Charles Darwin. -Culturele en biologische determinanten: de idee dat de mens van bij de geboorte bepaald wordt door materiële factoren: ‘race, milieu et moment’. –Revolutionaire politieke theorieën. Realistische roman. -De roman als kunstvorm: beschrijving van de alledaagse werkelijkheid, populair genre. -Aandacht voor maatschappelijke en psychologische context. -Beschrijving van de representatieve segmenten va de werkelijkheid. -Realistische technieken: . Streven naar objectieve observatie: onpartijdigheid en onbewogenheid. . Doorbreken van de lineaire, chronologische verhaalverloop: in medias res: ex abrupto begin, retrospectieve techniek: in de loop van verhaal voorafgaande feiten ingelast. . Naturalisme: causale verbanden tussen de verschillende verschijnselen in de werkelijkheid blootleggen, deterministisch wereldbeeld. . Impressionisme: zintuiglijke prikkels adequaat weergeven in een naukeurige en smaakvolle stijl. De franse realistische roman: -Gustave Flaubert: (1821-1880) . Madame Bovary: . Schokeffect. . Neutrale gevoelloze verteller houdt een afstandelijke instelling aan. . Provocerend en normdoorbrekend. . Groteske contrasten. . L’éducation sentimentale: . Sterk autobiografisch. . Bildungsroman. . Goed beeld van de positie van de autonome kunstenaar. -Emile Zola:(1540-1902) 23 . Grootmeester en theoreticus van het Franse naturalisme. . Goed beeld van de sociale en culturele situatie van de 19e eeuw. . Onderzoeken van maatschappij op haast wetenschappelijke methode. . Le roman expérimentale: theoretisch geschrift waarin hij de activiteit van de schrijver vergelijkt met die van een dokter: diagnostiseren van symptomen. . Les Rougon-Macquart. Histoire naturelle d’une famille sous le second empire: alle aspecten van het moderne leven gecatalogiseerd in één romancyclus. - Grondspeculatie en het leven van de nouveau riches. - Contrasten tussen de nieuwe burgerlijke welvaart en de armoede in de steden. - Alcoholisme bij het industrieproletariaat. - Prostitutie. - Opkomende consumptie-industrie. - Sociale ellende onder de mijnwerkers. –Miserabilisme op het platteland. De engels realistische roman: -Charles Dickens:(1812-1870) . Deels autobiografische werken, daardoor een sociale dimensie. . Oliver Twist, David Copperfield, Nicholas Nickleby: zelfkant van de samenleving. . Bleak House: klassejustitie. . Hard Times: onrechtvaardige verdeling rijkdom. . Great Expectations: geldhonger. . Veel sentimentaliteit. . Doorgaans oppervlakkige personages. . Uitgesproken realistisch: rake observaties van milieu en sociale types. -William Makepeace Thackeray (1811-1863) . sociale kritiek gaat verder dan Dickens, werk getekend door scherpe ironische en satirische houding . Vanity fair: aanklacht van de insincerity en van de romantishe schijnwaarden. Pleit voor juiste beoordeling van sociale waarden, geen hoofdpersonage -Charlotte en Emily Brontë (1816-1855 1818-1848) .charlotte: The professor; Jane Eyre: ongelukkige liefde (niet sentimenteel) .Emily: Wuthering Heights: combinatie van romantische (demonische verbeelding, hartstocht, liefde) en realistische(sterke psychologische uitbeelding) elementen –George Eliot (1819-1880) . aandacht voor psychologische karakterontleding+ verhouding van de menselijke pscyche tot de sociale omgeving. .bijzondere thematiek: het bekrompen plattelandsleven .Scenes of Clerical Life; Adam Bede; . Middlemarch. A study of Provincial Life: epos over onmacht en middelmatigheid uit de teleurstelling over de menselijke kleinheid. Russische realistische roman: -psychologisch realisme: analyse menselijke psyche. -Ivan Toergenjev:(1818-1883) . Romantisch: poëtische beschrijvingen van natuur en liefde. 24 . Realistisch: beeld van de Russische samenleving. . Vaders en zonen: verschil oudere en jongere generatie, jeugd is voor Toergenjev Ruslands hoop. -Fjodor Dostojevski:(1821-1881) . Zijn levensverhaal laat sporen na in zijn oeuvre. . Groot stilistisch vermogen. . Sterk sociaal engagement. . Ambivalentie van de menselijk psyche centraal. . Empathie met maatschappelijke verschoppelingen. . Schuld en boete, De idioot, De demonen. . het werk is zeer belangriijk voor de verdere ontwikkeling vd westerse roman Oppervlaktestructuur van de romans vertoont een spannend en spectaculair handelingsverloop. Dieptestructuur: een groot psychologisch realisme en een doorgedreven ideële organisatie. . Morele ideeën in de traditie van de slavofilie: benadrukt de nationle eigenheid en de waarde van de godsdienstige tradities. -Lev Tolstoi:(1828-1910) . Sociaal geëngageerde strekkingsliteratuur. . novelles behoren tot zijn beste werk: Kreutzersonate; Dood van Ivan Ilitsj . Oorlog en vrede, Anna Karenina: sociaal realistische frescoromans, behandelen een passionele geschiedenis en geven een panoramisch beeld van de Russische maatschappij. . Realistische en naturalistische drama: -Vaak menselijke aspect ondergeschikt gemaakt aan tijdsgebonden strekking. -Dialoog centraal. -Aandacht voor het sociale leven. -Nieuwe visie op constructie van personages: determinisme van de mens. -Alledaagse spreektaal: omgangstaal en dialect. -Voorstellen van alledaagse figuren en het construeren van menigtes. -Hendrik Ibsen: -August Strindberg: -Gerhart Hauptmann: -Herman Heijermans: HFDST 16: Symbolisme en estheticisme Inleiding . Tweede helft 19e eeuw. . Ontstaan in Frankrijk in de jaren 80. . Bouwt voort op preromantiek. . Decadentisme: voor sommigen is de moderne wereld een kille, lelijke omgeving die een sfeer van pessimisme en ondergangsstemming oproept. . Het gevoel dat de beschaving overrijp is, veroorzaakt innerlijke verscheurdheid. 25 Formele kenmerken: –Hoogstpersoonlijke en suggestieve stijl:plastische en muzikale taaleffecten.= impressionistische stijl –Centraal plaatsen van symbolen: –realiteit achter of boven de zintuiglijke werkelijkheid uitdrukken: de subjectieve esthetische ervaring van de kunstenaar. –Symbolen uit primitieve poëzie, uit orale volksliteratuur, uit sagen en uit middeleeuwse literatuur: beelden die een magisch gehalte bevatten. Thematische kenmerken: –Correspondentie tussen symbool en psychische werkelijkheid van de dichter: -De ik-cultus centraal: introspectie. -Liefdesmotief: liefde bewerkt harmonie tussen het subject en de objectieve wereld. -Belangstelling voor paranormale en metafysische. –Estheticisme: omzetting van het alledaagse in schoonheid. –De moderne wereld is geen taboe meer –decadentisme Voorlopers van het symbolisme: -Charles Baudelaire: Les fleurs du mal:(1821-1867) . Eenvoudig en precies taalgebruik. . Verschillende esthetische vermogens: kleur, klank en betekenis. . Veelvuldig gebruik van synesthesie: vermengen van gewaarwordingen van verschillende zintuigen. . Neiging tot vormcultus. . theorie van de correspondances:De zintuiglijke wereld wordt geconcipieerd als een geheel van geheimzinnige relaties tussen de dingen en tussen het ik en de wereld. . Nadruk op het menselijke ‘gemis’, wat wordt gecompenseerd door het contact met buitenaardse fenomenen: droombeelden, fantastische werelden. (= romantisch) . Verbinding met een aardse vitaliteit.(= modern) . Decadentisme: tegelijk aangetrokken door het zuivere en het schone en door het kwade, perverse en onesthetische. -Paul Verlaine: Les poèmes saturniens, Les fêtes galantes.(1844-1896) . eerste werken: Thematisch verwant met rococopoëzie: de muzikaliteit in de gedichten. . later werk: Les poètes maudits: de dichter is een marginaal individu, doordrongen van een zondebesef en schuldbewustzijn, beweegt zich in een sfeer van losbandigheid.Deze ambivalentie als ideale voedingsbodem van de poëzie. -Stéphane Mallarmé:(1842-1898) . Dichtkunst moet suggereren en onbewust op de lezer inwerken. . La musique et les lettres : klanken, associaties en symbolen,onderscheidt het alledaagse, communicatieve taalgebruik van poëtisch taalgebruik . L’après-midi d’un faune. . rechstreeks voorloper van het symbolisme . Symbolische dichters: Paul Valery.(1871-1945) Poëzie is een toverspel met taal : opgebouwd met behulp van mathematische combinaties.=> construire un poème 26 . La jeune parque, Charmes. -Rainer Maria Rilke :(1875-1926) . Estheticisme: geraffineerde en gemaniëreerde vorm, ritmisch-lyrisch proza. . Das Studenbuch, Neue Gedichte: meer modernistische stijl: eenvoudige dictie, symbolische lading. Hij tracht de dingen van binnenuit te beschrijven. . Religieus geïnspireerde levensverheerlijking. . Duiniser Elegien, Die sonette an Orfeus: het onzegbare als thematiek, muzikale taal. -William Butler Yeats:(1868-1939) . The Rose: dromerig en romantisch, mythen en volksgeloof, symbolisme dat baadt in een mysterieuze sfeer. . The Wind Among the Reeds, Responsibilities: preciezere en helderdere beeldspraak, natuurlijke spreektaal, satirische inslag. . A Vision: mystieke, theosofische en filosofische inspiratie, persoonlijke mythologie en mystificatie. . Symbolistisch theater: NIET TE KENNEN . Hyper-estheticisme in het symbolistische proza. -J.K. Huysmans: A Rebours: kunstmatige wereld, afgeschermd van de gewone gang der dingen. -Oscar Wilde: The Picture of Dorian Gray. -Georges Rodenbach: Bruges-la-morte. -Gabriele D’Annunzio: Het kind van de lust. + dichtbundel: Canto Novo Deel: 6. Literaire ontwikkelingen in de 20e eeuw. HFDST 17: Historische avant-gardebewegingen. Cultuurhistorische context en periodisering –Nieuwe filosofische en cultuurtheoretische inzichten. . Les maîtres de soupçon: de mens is niet altijd meester over zijn handelen en denken. . Existentiële crisis: de mens is een vreemdeling in de wereld. . Conservatief cultuurpessimisme. -Alternatief: nieuwe visie op de mens: . God is dood: leve het ongeremde, bevrijde individu. . Bevrijding door relativisme en de laïcisering. . Cultus van de moderniteit als bron van nieuwe mogelijkheden. Terminologie: -Avant-garde als stilistische categorie. -Artistieke subculturen. -Oproep om een ‘voorhoede’ te vormen tegen de bestaande orde: . Afkeer tegenover het establishment, de maatschappelijke elite. . Afkeer tegenover de artistieke elite. . Politieke en artistieke actie om radicaal met de tradities te breken. Periodisering: -1905-1920: futurisme, kubisme, expressionisme, imagisme, dadaïsme. 27 -Na Russische Revolutie en WOII: constructivisme en surrealisme. -1930-1960: reactie van traditionele stromingen: neo-realisme, laatsymbolisme, neoromantiek, existentialisme, alleen surrealisme weet zich te handhaven. -Na 1960 neo-avant-gardebewegingen: neo-dadaïsme, neo-surrealisme, neo-expressionisme, pop-art, structuralisme. Artistieke kenmerken: -Radicale vernieuwingsdrang: - verwerping van de conventionele communicatie . rationeel vs. affectief: - Futurisme: parole in libertà. - Surrealisme: écriture automatique: het onbewuste associatievermogen leidt het creatieve proces. . Zuivere, kinderlijke. - Nadruk op de originaliteit van communicatie. - Kunst als spel: - Anti-kunst. - Nieuwe expressievormen: bricolage als literair spel: montage- en collagetechniek, participatie van publiek. - Vermengen kunst en leven. Futurisme: . 1905-1920. thematiek: –Cultus van energie en dynamiek. –Verheerlijking van de daad. –Wereld van morgen opbouwen. Formeel: –Dynamisch en vrij taalgebruik: -Parole in libertà. -Rusland: Zaumtaal: scheppen van een nieuwe wereld met een nieuwe taal. . Filippo Marinetti: zang tumtuumb . Vladimir Majakovski : Wolk in broek, Het eenvoudige als loeien, Fluit-ruggegraat. Expressionisme . 1905-1920. . Sterk antiburgerlijk. . Naar voor brengen van sociaal-politieke en existentiële problemen. . Verspreiding via kunst- en literatuurtijdschriften. Formeel: –Revolutie van de taal: een andere, nieuwe communicatie: -Vrije vers, Onderschikking metrum aan het ritme. -Reihungsstil of simultaneïteitstechniek. -De montagetechniek in het proza thematiek:. 28 –Existentiële motieven: -Thematiseren van een existentiële crisis: wanhoop, angst en vereenzaming. -Georg Trakl: Obsederende centrale idee: gedachte dat de mens overgeleverd is aan een bestaan dat sterker is dan zichzelf (onmacht). -Geloof in redding: nieuw soort spiritualisme. –Sociale motieven: -Wereldondergang en regeneratie. -Ondergang van de burgerlijke maatschappij: evocatie van chaotische impressies en apocalyptische motieven: -Georg Heym: Umbra Vitae: het grootstadmotief. -Gottfried Benn: Morgue: metaforen betreffende verval ziekte en dood. -Herstel: de apocalyptische motieven gaan meestal gepaard met een positieve noot: de overtuiging dat de nieuwe mens zich aankondigt: -Paul Van Ostaijen: Music-Hall, Het sienjaal, Bezette stad. Dadaïsme. . 1905-1920. . Meest radicale en internationale van de avant-gardebewegingen. . Sterk nihilistisch en anarchistisch. Ontstaan: –Min of meer gegroeid uit het expressionisme.(Hugo Ball en Hülsenbeck) –Protest tegen de ‘waanzin van de tijd.’ van immigranten tijdens WO I –Centrale figuur: Tristan Tzara: Dadaïstisch Manifest. –Na de oorlog zwermen de dadaïsten uit naar verschillende Europese hoofdsteden.( Berlijn Nederland, Hannover, Parijs) kenmerken: –Dadaïsme wil vooral een mentaliteit propageren eerder dan kunstwerken produceren –Volledige vrijheid en spontaneïteit <--> burgerlijke cultuur en haar instituties –In de vorm van literaire en semiliteraire activiteiten lucht geven aan de onvrede met de bestaande burgerlijke cultuur en de hypocriete ‘beschaving’. –Anti-kunst-mentaliteit: -Provoceren van de burgerlijke smaaknormen door te stellen dat enkel primitieve naïviteit van waarde is. - Combinatie van klanken, woorden zonder betekenisverband. Surrealisme. Ontstaan: –gegroeid uit het Dadaïsme –uitgangspunten terug te vinden bij Duitse romantici en bij voorgangers in de Franse literatuurgeschiedenis: –Arthur Rimbaud: de dichter moet zijn zintuigen ontregelen en zijn creatieve vermogens afstellen op het woord. Hij is een dichter van het irreële, fantastische. –Mallarmé: drukt ook zijn stempel –Lautréamont: in Les chants de Maldoror zien de surrealisten een voorloper van de écriture automatique. –Alfred Jarry: Ubi roi: wilde fantasie, karikaturale voorstellingen en zwarte humor. –Guillaume Apollinaire: experimentele dichtkunst= rechtstreekse voorloper –Wordt geboren bij het schrijven van Les Champs Magnetiques= de 1e écriture automatique tekst van Breton en Soupault 29 – Programma wordt verwoord in Premier manifeste du surrealisme v Breton Kenmerken: –Kunst en leven verzoenen –Alledaagse en sur-reële waarnemingen vermengen: -Droom. -Het wonderbaarlijke. -Point suprême: ontstaan ‘Nieuwe mens’ –Ontsnappen aan de alledaagse (burgerlijke) rationaliteit en Contact te leggen met het wonderbaarlijke. –Écriture automatique. –Motieven: groteske droombeelden, het abnormale, zinsverbijstering. cfr André Breton: Nadja. –Combinatie van verschillende mediadisciplines: vereniging droom en werkelijkheid. –Louis Aragon:Le Paysan de Paris. –Bevrijding van erotische krachten via literatuur. –Paul Eluard: Capitale de la douleur, L’immaculée conception.. –Zwarte humor. HFDST 18 Ontwikkelingstendensen van de 20e eeuw: . Romangenre de hoofdrol. . Model: de realistische of naturalistische roman van de 19de eeuw. . Vernieuwing op thematisch en formeel vlak. . Experimentele pogingen om het romangenre uit te diepen. . Twee groepen: -Modernisme en postmodernisme -Neo-romantisch, neo-realistisch (trouw ad 19e Eeuwse voorbeelden) . Neo-realisme in de 20ste-eeuwse roman: psychologisch realisme. -Geïnspireerd door psychologische problematiek bij Russische realisten als Dostojevski en tegelijk door de symbolistische aandacht voor psychische correspondenties -zet zich af tegen deterministisch naturalisme. -Nadruk op psychologische nuances en ideeën van specifieke personages. -Pioniers van de psychologische roman in de 19de eeuw esthetische auteurs, realisten en Henry James: The Ambassadors. –erdoor geinspireerd= Henry James, François Mauriac, Graham Greene, George Bernanos –varianten: –christelijke-humanistische psychologische roman: Paul Claudel, Loen Bloy, Charles Péguy –roman geïnspireerd door wijsgerige problemen. . De modernistische roman: -Combinatie van realisme, symbolisme, psychologische realisme en avant-garde Thematisch: –Kritische analyse van de ‘condition humaine’: . Taalfilosofie, kennisleer en psychologie. . Existentiële scharniermomenten van het mensenleven. . Neiging om gevestigde waarden kritisch te onderzoeken. 30 –Fictionele wereld en personages gekenmerkt door onzekerheid, hebben iets voorlopigs, onafs, ‘essayistisch’. –Streven naar globale visie op de wereld: schrijver als klankbord van zijn samenleving. De auteur wil rolmodel zijn, wil problemen aantonen. -Thomas Stearns Eliot: The Waste Land: centraal: het failliet van de moderne wereld en de vervreemding bij de moderne mens. Belangrijke prototypes van thematiek: Faulkner: The Sound and the Fury: psychologisch getinte sociale roman. –Robert Musil: Der Mann ohne Eigenschaften: cultuurfilosofisch getinte ‘probleemroman’. –Franz Kafka: Der Prozess, Das Schloss: groteske vertekening van reële situaties, rol van onbewuste processen, expressionistische aspecten: thema van vervreemding en onmacht, motief van labyrint en pessimisme, analyse van de menselijke conditie. –Marcel Proust en Virginia Woolf: elementen uit de alledaagse wereld symbool voor subjectieve problematiek: symbolistische inspiratie. –William - James Joyce: . Modernistische thematiek: impressionistisch, symbolistisch, modernistisch, experimenteel. . Dubliners: impressionisme, naturalisme. Verhalenbundel over alledaagse leven in Dublin, bezinning over menselijke existentie: levensmoeheid en schijnmoraal. . A Portrait of the Artist as A Young Man: symbolistisch, Bildungsroman. . Ulysses. . Finnigan’s Wake: geconcipieerd als een ‘work in progress’, soevereine en persoonlijke behandeling, herschepping en wijziging van historisch materiaal, fragmentarisch, grensverleggend. . Joyce wijst de richting aan voor de modernistische, vernieuwende roman. Formele experimenten: –Gedachtenwereld: ‘stream of consciousness’ of ‘monologue intérieur’. - Marcel Proust: A la recherche du temps perdu: ‘monologue intérieur’ in associatieve stijl contact met verleden, met onwillekeurig geheugen, vergeten gebeurtenissen, symbolische fenomenen. - Joyce: Ulysses, Finnegans Wake: Consquent stream-of conciousness-techniek: associatieve stroom van meningen, opmerkingen, stemmingen en gemoedstoestanden. –Plotcompositie: juxtapositie en montage - Alfred Döblin: Berlin Alexanderplatz: inlassen dialogen, reclameboodschappen, statistieken, ambtelijke teksten, populaire schlagers. - John Dos Passos: Manhattan Transfer: een gemeenschap centraal, de lezer zelf dient de verborgen eenheid achter de verschillende personages te reconstrueren. –technieken: –Newsreel: mbv telegramstijl of zakelijke beknopte stijl worden headlines en stukken krantenberichten aan elkaar geregen –Camera Eye: korte beschrijvingen waarin de ateur de verhalen bekommentarieert of in de juiste context plaatst. . De postmodernistische roman: -Radicalisering van de kenmerken van het modernisme: . Ironie ten aanzien van de ‘condition humaine’. . Fictionaliteit benadrukken (grotere onzekerheid) 31 - Wereld en personages: gefilterd door teksten/media - (personages uit populaire cultuur, stereotypen) . Onmacht: kennis over totale wereld is onmogelijk HFDST 19:ontwikkelingstendensen in het 20ste eeuwse theater => niet te kennen THE END 32