De Harmonie van de Renaissance Watkin A. Italië De opkomst van

advertisement
De Harmonie van de Renaissance Watkin
A. Italië
De opkomst van de Renaissance in Italië heeft een reeks redenen. Ten eerste is de Gotiek daar nooit echt zo
aangeslagen omdat ze gezien werd als een Barbaarse kunst uit het Noorden. Ten tweede was er in Italië een
algemeen vernieuwde interesse in de oudheid, een gevolg van de ruïnes uit deze tijd en van de opkomst van het
humanisme (deze beweging ging terug naar de klassieke waarden en naar een wetenschap van de ratio).
1. Hoewel het middelpunt van de hele oudheid uiteraard steeds Rome was ontstaat de Renaissance niet daar
maar in Firenze/Florence. Dat ze net daar ontstaat hebben we te danken aan de profileringsdrang van die stad in
de 15e eeuw. Het is dan ook uit die tijd dat de bekende familie der Medici stamt. De Renaissance werd in feite op
gang getrokken door een persoon, Brunelleschi die in 1418 een competitie wint voor de afwerking met koepel van
de kathedraal van Firenze (een kerk in opdracht van het wolgilde). Op dit moment kwam Brunelleschi, in feite een
goudsmid, net terug uit Rome waar hij danig onder de indruk was geraakt van de klassieke gebouwen. Zijn
voorstel is dan ook sterk geïnpireerd op de Pantheonkoepel, zij het met een licht uitgerekt profiel en zonder het
toen onbekende Romeins beton. Dankzij de torenhoge roem die Brunelleschi hiermee verwierf kreeg hij veel
projecten aangereikt. Zijn S.Lorenzo en S.Spirito waren twee kerken die het ideaalbeeld van de harmonieuze
proporties nastreefden. De basis van zijn kerken is het vierkant van de kruising van waaruit dan verder wordt
gewerkt. In de S.Spirito gebruikt hij ook heel ostentatief de klassieke Korintisch zuilen die het interieur omringen.
In de Pazzikapel (1430) worden er nog meer klassieke elementen bovengehaald zoals de dubbele arcade en
wordt het perspectief uitvergroot door een lineair patroon op de muren (Het is niet toevallig dat ongeveer
gelijkertijd men in de schilderkunst de perspectieflijnen ontdekt).
2.Brunelleschi vertrok heel duidelijk vanuit de bouwkundige eigenschappen van de klassieke gebouwen (zoals de
koepelbouw van het Pantheon) en ontdekte zo ook de harmonische verhoudingen. Een totaal ander principe zien
we bij Alberti (15e eeuw) Deze architect/geleerde/wiskundige vertrok vanuit Vetruvius en een theoretische
verhandeling van het bouwen en schreef over de bouwKunst een belangrijk werk “de re aedificatoria” waarin hij op
dezelfde wijze als Vetruvius de architectuur analyseert. Alberti ziet de architectuur niet langer louter als een
ambacht maar ook als een intellectuele vaardigheid waarover geleerden kunnen debatteren. Meer nog, het leek er
op dat Alberti niet echt een grote kennis had van de bouwtechnische kant van zijn ontwerpen. Waar hij wel veel
aandacht aan besteedt is de ordening. Hij volgt Vetruvius volledig met zijn firmitas,Venustas en Utilitas maar voegt
daar aan toe dat de schoonheid te vinden is ook in de aantallen, de verhouding en de plaatsting. En dit idee ziet
hij samengevat in de juiste verhoudingen van de zuilenorden.
Een van zijn belangrijkste verwezelijkingen was de tempio malatestiano, een tempel, meer een mausoleum voor
de dictator van Rimini. Alberti gebruikt hier voor het eerst opnieuw het triomfboogmotief, zeer toepasselijk voor
een mausoleum, daar beide in feite een heerser gedenken, dus het triomfboogmotief als symbool voor de
overwinning op de dood. Een ander belangrijk bouwwerk van Alberti is de San Andrea, te Mantua. Het was een
totaal nieuw model kerk waar de zijbeuken werden vervangen door een reeks van zijkapellen en met een enorme
overkoepeling in de vorm van een tongewelf. De gevel werd een combinatie van een tempelfront en een
triomfboog.
3. Een ander aspect dat het onstaan van de Renaissance typeert is dat van de perfect steden. De ideale steden
die vaak ontstaan uit een impuls van de Pauselijke leiders. Zo wordt er onder andere in Pienza aan zo’n ideale
stad gewerkt in het jaar 1460. Het centrum bevat een kathedraal die omringt wordt door palasso’s die onder
schuine hoek geplaatst zijn om zo het oog te richten. In feite getuigt dit allemaal van het grotere ruimtelijk inzicht
uit de Renaissance dat we ook zien terugkeren bij schilders als Rafaël.
4. Naast de Medici kende de 15e eeuw nog andere maecenaten zoals dat van de hertogen van de familie Sforza.
Het was Filarete die in hun dienst een nieuwigheid introduceerde dat standaard zou worden in publieke
gebouwen; het grieks kruis met binnenplaatsen tussen de armen. Deze zelfde Filarete schetst ook een ideale
Symmetrische stad die hij sforzinda noemt. Zijn voorliefde voor symmetrie heeft haast zeker Michelangelo en
Leonardo Da Vinci geïnspireerd. Dit alles verwerkt hij tot het traktaat “trattato d’architettura”.
5. Hoewel het genie van Da Vinci buiten kijf staat heeft hij zelf zeer weinig gebouwd. Dat liet hij over aan zijn
vriend, Bramante (1444-1514). Bramante was ook een van de kunstenaars onder de hoede van de Sforza’s en
begon zijn carrière in Milaan. Op weg naar Milaan ontdekt hij de architectuur van onder meer Alberti die hem zal
inspireren. In Milaan werkt hij een aantal werken af zoals de verbouwing van de S. Satiro waar hij een Grieks kruis
gebruikt, een vorm die hij later onder meer in St Pieter zal hergebruiken. In 1499 moet hij noodgedwongen
verhuizen naar Rome in een tijd dat deze stad uit aan groeien is tot een belangrijk centrum van cultuur en politiek.
Hij komt in dienst van Paus Julius II net als Michelangelo en Rafaël. Bramante maakt in Rome een groot aantal
schaaltekeningen van de ruïnes en krijgt zo een goed beeld in de bouwtechnieken van de klassieke oudheid.
In 1502 krijgt hij een opdracht voor de binnenplaats van een klooster van Spaanse franciscanen. Hij gaat een
meesterwerk ontwerpen, het Tempietto, dat ook al in zijn tijd een enorme invloed kende en vaak in een adem
genoemd werd met de klassieke voorbeelden. Het Tempietto is een cirkelvormige kapel zonder een echte functie
die op uiterst klassieke wijz is opgebouwd. Bramante gebruikt de Dorische zuilenorde met een fries en balustrade.
Bovenaan kwam er dan een koepel met lantaarn ondersteund door een uitgewerkte tamboer. Nog
indrukwekkender wordt het als we op de oorspronkelijke plannen zien dat dit bedoeld was om in een ronde
colonnade geplaatst te worden waardoor de tempel het middelbeeld van dit plein zou gedomineerd hebben zo
refererend naar de aanwezigheid van G*d. De Tempietto werd de standaard waarin elk Renaissance bouwwerk
getoetst werd. Ook op gebied van paleisarchitectuur werd Bramante toonaangevend met zijn Palazzo Caprini
waar hij voor het eerst de boevenverdieping afwerkte met Romeinse halfzuilen.
Ondanks de immense faam van Bramante die hij verwierf met deze opdrachten zal hij toch altijd nog bekenden
zijn vanwege zijn ontwerp voor de huidige Sint Pieter.
6.In 1506 gaf Julius II de opdracht voor de bouw van een nieuwe St Pieter, die toen toch al de grootste kerk ter
wereld was. Bramante stelde een centraalbouw voor die zou worden uitvergroot tot een bovenmenselijke schaal.
Zijn basisplan was een Grieks kruis waar elke arm werd afgesloten met een apsis en boven de kruising een
gigantische pantheonkoepel. De vorm werd nog ingewikkelder omdat in de hoeken ze telkens in de daar
aanwezige kapellen werd herhaald. Bramante voorzag evenwel geen oplossing voor de enorme koepel en bij zijn
dood in 1514 waren enkel nog de pijlers voor de kruising en de bogen afgewerkt. Zijn ontwerp voor de
centraalbouw kende trouwens veel navolging in naburige kerken.
Het probleem was evenwel dat een centraalbouw niet de enorme massa pelgrims kon ontvangen zodat er naar
zijn dood onmiddellijk voorstellen kwamen om een schip te voorzien, onder meer van Rafaël en Peruzzi.
De werf werd echter gedomineerd door de familie da Sangallo die veel plannen maakten maar in se weinig
verwezelijkten. Uiteindelijk was het Michelangelo die de grootheid van Bramante afwerkte tot aan de tamboer van
de koepel die pas in de late 15e eeuw werd verwezelijkt.
7. Een andere navolgeling van Bramante was de schilder Rafaël(1483-1520) die Bramantes voorliefde voor de
klassieke harmonie erfde. Dit zien we al opduiken in onder andere de architectuur op zijn schilderij “de school van
athene” . Een andere tijdgenoot was Peruzzi die we onder meer kennen als bouwmeester van het Palazzo
Massimo alle Colonne(1531) waar de zuilenorde zich-niet geheel onlogisch maar wel onconventioneel- bevindt
op de benedenverdieping. Peruzzi zorgt voor een portiek “in antis” en met een binnenhof in Romeinse traditie.
Peruzzi zorgde ook voor de herwaardering van de “villa suburbana” met zijn villa Farnesina, dat niet veel later da
Sangallo de jongere inpireerde voor het enorme Palazzo Farnese (1517) dat zich kan meten aan de grandeur van
de klassieke voorbeelden met onder meer een enorme ingangstunnel en een binnenplaats met boven elkaar
geplaatste arcades.
8. Na Rafaël en Peruzzi volgde een Romeinse archtect Giulio Romano (1499-1546) die een heel eigen stijl
hanteerde die neigde naar een soort van neo-Klassieke geleerdheid die bekend was onder een kleine elite.
Voor zijn belangrijkste beschermheer, de tweede hertog van Mantua bouwde hij aan stoeterij de Palazzo de Té
(1525-1534) dat werd opgevat niet als een woonhuis maar meer als een onspanningsplek. Het bestaat uit 4 lage
vleugels rond een vierkante binnenplaats. Waar Giulio zijn komische meesterschap toont is doordat alle gevels
subtiel verschillen in aankleding en vorm. Bovendien maakt hij gebruikt van een palet aan architectonische trukjes
zoals de doorhangende sluitstenen die de indruk geven dat het gebouw zich nog aan het bewegen is. Het is een
architectuur voor estheten. Binnen wordt de lijn doorgezet met “trompe l’oeil” effecten en vele fresco’s. Zo komt de
ene zaal haast apocalyptisch over met zijn plafondschildering van neervallende stenen. Buiten zien we het gebruik
van de door Palladio zo geliefde Serliana. Dat hij ook deze spektakelarchitectuur achter zich kan laten blijkt uit zijn
ontwerp voor de kathedraal van Mantua waar hij zelfs in vroeg-christelijke traditie teruggaat naar het vlakke dak.
In zijn eigen huis gaat hij weer voluit voor de vrijheden en duwt hij bepaalde delen van de gevel omhoog als
worden ze opgestuwd door de deur – en raamopeningen. Het is deze techniek van het behandelen van de
vlakken en het spelen met de klassieke elementen die we Maniërisme noemen.
9.Dat Romano niet de enige was die- met enig gevoel voor pathos- een zekere onrust in zijn architectuur
tentoonspreidde blijkt wel uit een aantal ontwerpen van Michelangelo (1475-1564) die later de aanleiding zouden
geven tot de stroming die we gaan kennen als de Barok. Michelangelo heeft zichzelf altijd gezien als een
beeldhouwer en behandelde ook vaak zo zijn architectuur. Zijn talent werd opgemerkt door Lorenzo de’Medici
maar zijn eerste grote opdracht kwam van paus Julius die hem een opdracht gaf voor een tombe maar dan later
Michelangelo in de plaats dwong tot het maken van de schildering van de sixtijnse kapel.
Michelangelo week uiteindelijk verder van de norm af dan men toen voor mogelijk hield met zijn ontwerp voor de
vestibule van de bibliotheek van S.Lorenzo(1524). Hij maakte een enorm hoge ruimte gevuld door een trap die als
vloeiende magam naar beneden stroomt – dit in tegenstelling tot de normaal verborgen trappen. De trap werd
naar benedern toe ook breder en de zijtrappen ontbeerden enige leuning. De muren werden enkel onderbroken
door consoles die evenwel niets droegen en door zuilen die ook al zonder nut als een soort verheven sculptuur in
nissen werden geplaatst in de muur… Zijn werk was vervlochten van symboliek en men ziet Michelangelo dan ook
als een van de eerste romantische geniën die, onbegrepen, verscheurd worden door inwendige conflicten. De
laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Rome waar een van zijn bekendste werken de heraanleg van het
Capitool was en uiteraard zijn werk aan de St Pieter. Hij begon in 1538 aan de herschikking van het Capitool en
maakte er een evenwichtig geheel van (vroeger was dit slechts een verzameling middeleeuwse gebouwen) met 5
toegangen en 3 paleizen ronde een trapeziumvormige piazza met een centrale ovaalvorm die deze vorm
introduceerde,die later zo belangrijk zou worden voor de Barokarchitectuur. Hij koos het Senatorenpaleis als
hoogtepunt van de Piazza met een monumentale trap die voor het eerst daadwerkelijk bedoeld was als een soort
schouwtoneel voor openbare plechtigheden. Voor de andere paleizen bedacht Michelangelo de kolossale orde die
bestond uit Korintische pilasters die de volledige twee verdiepingen overspanden waar op de afzonderlijke
verdiepingen de zuilen achteruitspringen. Michelangelo maakte van het vlak een ingewikkeld geheel van
overlappende patronen en vlakken. Voor de St Pieter ging hij terug naar het oorspronkelijke plan van Bramante
maar werkte ij niet met de kleinere koepels boven de zijkapellen maar bracht hij alle buitengevels op dezelfde
hoogte en voorzag ze van vele pilasters en kleine vensters in smalle nissen zodat een algemene dynamiek het
oog van de bezoeker ongemerkt naar de koepel richt Opnieuw ziet men in feite al de kiemen voor de Barok
gelegd in het werk van Michelangelo.
10.Na de plundering van Rome liep aldaar het aantal architectuuropdrachten drastisch terug en werd de fakkel als
het ware doorgegeven aan Venetië, dat floreerde. Een van de belangrijkste architecten aldaar was Michele
Sanmicheli (1484-1559), die opgeleid werd in Rome maar in dienst trad van de Venetiaanse republiek. Een
andere illustere naam was die van Sansovino (1480-1570) die het tot hoofdarchitect van de stad schopte. In die
hoedanigheid staat hij dan ook bekend om zijn openbare gebouwen zoals de San Marco bibliotheek, die het
bekende plein zijn uiteindelijke vorm zou geven. De bibliotheek is het eerste gebouw in Venetië waar de
traditionele orde op hun klassieke manier worden gebruikt. Onderaan heeft men de Dorische orde, en daarboven
de Ionische orde. De façade wordt naar boven toe steeds feestelijker met op de eerste verdieping verschillende
dieptelagen en daarboven een zeer uitgebreid balkwerk afgesloten met een balustrade. Aan de voet van de
bibliotheek werd het Logetta gebouwd, een klein gebouwtje dat dienst deed als vergaderzaaltje met een opvallend
triomfboogmotief.
Rond dezelfde tijd bouwde hij de Zecca, de munt tegenover de bibliotheek waarvoor hij de Dorische orde
gebruikte om kracht uit te stralen net zoals Giulio Romano hem dat voordeed.
11. Zoals al aangehaald bij Michelangelo, zien we gedurende de hele Renaissance kleine aanzetten die
uiteindelijk tot de Barok zullen leiden. Aandacht dient in dat kader dan ook uit te gaan naar Vignola (1507-1573).
Deze was in zijn tijd bekend om zijn villas maar zou later ook faam verwerven met zijn zuilenboeken en een aantal
toonaangevende kerken. Een van zijn eerste grote opdrachten was de Villa Giulia voor paus Julius III. In dit
ontwerp kiest hij voor opvallend gebruik van ronde vormen en ziet hij het bouwwerk in feite als één sculptuur. Nog
belangrijker was zijn Palazzo Farnese, dezelfde als die van Sangallo de Jongere waar hij op indrukwekkende
manier een tracé ontwerpt met vele trappen, hellingsbanen en bordessen.
Vignola zal echter altijd de geschiedenis ingaan als de ontwerper van de Gesù, te Rome, de kerk voor de orde der
Jezuieten, die deze kerk over de hele wereld zouden verspreiden. Omdat de jezuieten een preekorde was hadden
ze een zaalkerk nodig waarin de preken goed hoorbaar zouden zijn. Vignola ontwerpt een brede zaalkerk met
tongewelf zonder zijbeuken, net als de San Andrea, maar met veel minder prominente zijkapellen. De uitvoering
was oorspronkelijk zeer sober maar gaf een hint in de toekomst met het lichteffect dat ontstaat door het licht dat
vanuit de koepel binnenvalt en de gevel van deze Gesù zou later het basismateriaal worden voor de dynamische
gevels uit de Barok. Een soortgelijke hint vinden we terug in zijn ontwerp voor de S Andrea te Rome, waar hij de
ovale plattegrond introduceert. Dat deze hoge Renaissance zich niet beperkte tot Rome of Venetië zien we in
Genua waar Galeazzo Alessi (1512-1572) aan het werk was en onder andere een hele straat onder handen nam.
Zijn belangrijkste werk zien we echter niet in Genua maar in Milaan, het Palazzo Marino, waar hij een gevel koos
met een weelderige bloemenafwerking.
12.Wanneer men spreekt over de Renaissance valt de naam van Palladio(1508-1580) als snel. Zijn werk geldt als
het summum van de rust en de harmonie die de Renaissance zo typeren. Zijn invloed werd nog verterkt door de
uitgave van zijn werk “I Quattro libri dell’architettura”(1570). In dit werk plaatst hij zijn eigen werk mooi in één lijn
met dat van de klassieke meesters. Het is ook palladio die proporties een meetkundige achtergrond geeft en die
ook duidelijk vastlegt wat de verhoudingen van de orden zijn en niet enkel hun algemene vorm. Palladio was in
feite een beeldhouwer die pas laat werd ontdekt maar dan in Rome de klassieke gebouwen bestudeerde en dan
een aantal bouwwerken ontwerp in en rond Vicenza. Een typerend gebouw was de “loggia del Capitaniato” waar
hij gebruikmaakt van kolossale orden voor de gevel met op de gelijkvloerse verdieping een zuilengallerij. De
opstand van de gevel is een triomfboogmotief dat doorbroken wordt door de vensters op de eerste verdieping.
Palladio is vooral bekend vanwege zijn villabouw en een van die villas is de villa Barbaro(1560) in de buurt van
Veneto. De gevel is op dezelfde manier opgebouwd met kolossale orden als de loggia maar wordt bekroond door
een tympanon zodat de gevel een kruising wordt van het tempelmotief en het triomfboogmotief. De villa is de
eerste in zijn soort die opnieuw de banden aanhaalt met de oorspronkelijke villas rustica, het boerenbedrijf, met
een symbolische plaats voor het water en opslagplaatsen. Palladio deed zeer veel moeite om de klassieke
Romeinse villa te imiteren maar daar waren al geen voorbeelden meer van dus ging hij er ten onrechte van uit dat
ze een porticus (portiek) als van een tempel hadden Dit motief zien we dan ook veelvuldig opduiken, onder meer
bij de villa Malcontenta. Zijn meest geroemde villa Villa Rotonda (1566-1570) had ook zo’n tempelportiek compleet
met tympanion. Deze villa slaagt er in de belangrijkste geometrische vormen (vierkant, rechthoek , cirkel) te
verenigen. Palladio zelf zag het dan ook meer als een sculptuur die een sterkte harmonie nastreeft met de
natuurlijke omgeving die dan ook van in welhaast alle ruimtes te bewonderen is. Opvallend is de koepel, een
element dat normaliter voorbehouden is voor religiueze architectuur.
B.buiten Italië
1.Buiten Italië zien we vooral dat door de overwegende Gotiek nergens de nieuwe Renaissance inzichten even
consequent worden doorgevoerd. Frankrijk echter stond in de 15e-16e eeuw in nauw contact met de Italiaanse
vorstenhuizen. En het is dan ook zo dat de Renaissance zich ook wortelt in de Franse bouwkunst. Ze werd
eigenlijk als een profileringswerktuig gezien voor de Franse adel die de rijke Italiaanse cultuur van dat moment in
al haar hoedanigheid probeerde te imiteren. Een van rijke edellieden was de aaartsbisschop van Rouen, kardinaal
Georges d’Amboise die een aantal kastelen liet bouwen die al tekenen van de Renaissance toonden met hun
pilasters en friezen maar nog altijd overduidelijk middeleeuws waren. Het zelfde zien we in de koningspaleizen
van Blois en Chambord aan de Loire. Zeker de eerste is een goed voorbeeld met een open Loggia met arcaden
zoals in Venetië en de bekende spiltrap met de uitdrukkelijke Renaissance-versieringen. In Chambord zien we
een Donjon die gebouwd is op een Grieks kruis met in het midden de bekende dubbele wenteltrap die teruggaat
op tekeningen van Leonardo da Vinci. In het kasteel van Fontainbleau zien we een gevluchte Italiaanse
kunstenaar, Rosso (1494-1540) die in een van de gallerijen een meesterstaaltje van Renaissance-versieringen
tentoonstelt. Later komt ook Serlio terecht in Fontainbleau die een stadspaleis ‘Grand Ferrare” bouwt dat later de
standaard voor dat type woningen zou worden. Zijn belangrijkste bouwwerk is evenwel het kasteel Ancy-le-Franc
in Bourgondië waar hij werkt met gepaarde pilasters en nissen voor het binnenhof. Hij beschrijft dit later in zijn
“regole di architettura”, een werk dat een compendium voor de bouwkunst werd. Dit werk was het eerste waarin
de uiteindelijke 5 orden (Dorisch, Korinthisch, Ionisch, Composiet en Toscaans) werden vastgelegd en waarin hij
een groot aantal ornamenten publiceerde die gretig aftrek vonden in de ontwerpen van die tijd.
2.Waar de Renaissance uit Italië zal evolueren in de Barok, zal de Renaissance uit Frankrijk uitmonden in het iets
mildere Classicisme. We zien de basis hiervan gelegd in de Cour Carré van het Louvre(1546) van de hand van
Lescot(1505-1578). Dit binnenplein wordt begrensd door weelderig versierd gevels met Korinthische/composiet
pilasters en met een enorme variëteit van beeldhouwwerken en figuren. Een andere belangrijk architect uit
diezelfde school was Philibert de l’Orme(1505-1570). De meeste van zijn werken bestaan niet meer maar zijn
indrukwekkende stijl is nog af te lezen van de toegangspoort van het kasteel van Anet. Hij gebruikt een nieuwe
variant van het triomfboogmotief en versterkt dit creatief element nog met de schoorstenen in de vorm van
sarcofagen op het toegangsgebouwtje. Nog opvallender is zijn nabijgelegen slotkapel die een rotonde bevat in de
traditie van Bramantes Tempietto. De koepel wordt vanbinnen nog eens afgewerkt met een spiraalvormig patroon
van kasetten dat herhaald wordt in de zwart-wit-mameren vloer. Een ander werk van zijn hand is de tombe van
Frans I aan de St Denis die wederom geïnspireerd is op het triomfboogmotief met elegante Ionische zuilen.
In 1567 publiceert hij “Le premier tome de l’architecture” waarin hij gedaante geeft aan het Franse chauvinisme
met zijn uitvinding van een Franse orde. De motieven van de l’Orme zullen de hele Classicistische periode
herhaald worden. Onder andere Bullant (1515-1578) en Mansart gebruiken veel van zijn elementen. In 1560
bouwt Bullant het ¨Petit Chateau de Chantilly” waar hij blijk geeft van een zeker maniërisme als hij het boogmotief
gebruikt als decoratie en niet als aanduiding van de ingang. François Mansart maakte voor Colbert een aantal
ontwerpen voor een tombe aan de Saint-Denis waarin hij de centrale overkoepelde ruimte verdeelde in kleinere
kapellen die overkoepeld werden door afgesneden koepels die zo een zicht boden op de centrale koepel. We zien
hierin de grondslag voor de Dome des Invalides van de hand van zijn neef Jules Mansart.
3. De Renaissance beperkte zich niet enkel tot Frankrijk en Italië maar ook in Spanje zien we sporen van de
Renaissance. In die lijn verdient het “hospital real”in Santiago(1501) een bijzondere vermelding omdat het in
navolging van Sangallo een kruisvormige plattegrond met binnenplaatsen krijgt. De Renaissance versieringen
worden gecombineerd met de Gotische kunsten zodat een composietstijl ontstaat die bekend zal staan als
“plateresco”, een verwijzing naar de gelijkenis met de edelsmeedkunst. De Renaissance vormen werden hier dus
wel volstrekt decoratief gebruikt. Tegenover staat dan het Alhambra-paleis(1527-1568) gebouwd door een Spaans
schilder Pedro Machuca die was opgeleid in Italië. Het bestaat uit een rond binnenhof met colonnade van
Dorische en daar boven Ionische zuilenordes. In feite is dit te beschouwen als het hoogtepunt van de Romeinse
kunst in Spanje. In de kathedraal van Granada zien we toch nog een soortgelijk iets opduiken waar men sterk
refereerd naar de St Pieter van Bramante met de overkoepelde rotonde. Het belangrijkste gebouw was evenwel
het klooster-paleis El escorial, even buiten madrid. Het enorme monument werd opgericht door Juan Bautista de
Toledo die nog had meegewerkt aan de St Pieter onder Michelangelo. Hij koos een grondplan met ingeschreven
Grieks kruis dat opvallend sober werd afgewerkt.
4. Dat net in Spanje en Frankrijk er nog opvallende sporen van de Renaissance heeft natuurlijk veel te maken met
de Katholieke vroomheid van die landen die automatisch een band schept met Rome. In Duitsland voorkwam de
reformatiebeweging de institutionalisering van de Renaissance. In Duitsland zien we bijvoorbeeld ook dat de
Barokarchitectuur veel belangrijker zou worden dan de Renaissance. Toch zijn er een aantal sporen te vinden van
ontkiemingen van de Renaissance. De Stadtresidenz in opdracht van de hertog van Beieren werd gebouwd met
de hulp van metsers uit Mantua en werd gebouwd naar het voorbeeld van het Palazzo del Té met Italiaanse
fresco’s in het interieur. Waar men ook veel sporen ziet is in Muchen, een zeer katholieke stad met nauwe banden
met Rome. Zo met de St Michaëlkerk die met zijkapellen en een tongewelf zeer Romeins aandoet. Ook in Muchen
bouwde men tussen 1586 en 1600 het antiquarium, het eerste Duitse museum dat werd uigevoerd als een lange
zaal met tongewelf waarvan elke vierkante centimeter werd bedekt met fresco’s. Andere bouwwerken tonen
vooral hun invloed in de weelderige decoratie. Een belangrijk gebouw dat nog het vermelden waard is is het
raadhuis van Augsburg, van de hand van Holl(1573-1646) Deze architect maakte een lange reis naar Venetië
waarop hij zijn vader opvolgde als stadsarchitect van Augsburg. Het raadhuis is een enorm bouwblok van 6(!)
verdiepingen dat bekroond wordt door een atiekverdieping met fronton. Het fronton wordt wel nog geflankeerd
door twee typische Duitse torens maar de helderheid waarmee Holl zijn compositie uiteenzet is dan weer zo
typerend voor alle Renaissancekunst.
5. De aankomst van de Renaissance in de Nederlanden is opvallend genoeg bijna precies te dateren. In 1512
kwam er een bestelling in Brussel aan voor wandtapijten, besteld door Rafaël en bestemd voor de Sixtijnse kapel.
Maar de echte start zien we met het stadhuis van Antwerpen van de hand van Cornelis Floris(1514-1575) die na
een reis naar Rome dit stadhuis ontwierp. Het stadhuis kent een zeer symmetrische 19 traveeën met een
torenachtige gevelspits. De gevel kent veel Renaissancekenmerken zoals de Pilasters, gepaarde zuilen en zelfs
obelisken. Het stadhuis zal een voorbeeld worden voor de vele stadhuizen in Duitsland en Nederland. Belangrijk
is ook dat door de traditie van gravures veel van de ornamenten zich verspreidden over Europa. In den Haag zien
het Huis ten Bosch dat hier voor het eerst kolossale orden met timpaan gebruikt. Dit is van de hand van Jacob van
Campen(1585-1757), die ook het Mauritshuis in den Haag ontwierp waar hij kolossale ionische pilasters uit
zandsteen gebruikt.
6.In Engeland is er een gelijkaardige reformatie als in Duitsland die uiteindelijk leidt tot de Anglicaanse kerk. Om
die reden was Engeland het enige land van Europa waar geen enkele Italiaanse architect een gebouw ontwierp.
Toch kunnen we ook hier enkele opvallende trends en bouwwerken oplijsten. Een eerste poging was het paleis
van Hendrik VIII in Surrey dat faalde een gelijkaardige krachttoer uit te halen als Chambord. Het eerste echt
klassieke bouwwerk in Engeland was het Old Somerset house te Londen waar er gewerkt wordt met een
triomfboogmotief in de lijn van het werk van de l’Orme en werd gebouwd voor de regent van Hendrik VI, Lord
Somerset. Diens opvolger stuurde een zeker John Shute naar Italië die van zijn reis verslag uitbracht in “the first
and chief groundes of Architecture”(1563), een boek waari zijn bewondering voor Vignola en Serlio duidelijk blijkt.
Het boek vormde een inspiratiebron voor onder meer Burghley House in Northhamptonshire dat gebouwd werd
voor de eerste minister van Queen Elisabeth. Het enorme herenhuis was het voorbeeld van een zogenaamd
“Prodigy house” dat gezien werd als een huis waarin de koningin zou gepast kunnen ontvangen worden. Met
gebruikte hier traditionele elementen zoals torentjes naast de toegangspoort gecombineerd met Frans
Classicistische elementen zoals de obelisk, de trap die overkoepeld wordt met een tongewelf, de “tower of the
orders”(boven elkaar geplaatste zuilenordes.).In het portaal zien we ook sporen van de Vlaamse ornamentiek.
De meest invloedrijke bouwmeester van deze tijd was Robert Smythson(1536-1614) die onder meer het enorme
huis Longlat ontwierp. Opvallend in dit ontwerp is de volledige symmetrie van de gevels in de nieuwe,Franse
aandoende, klassieke stijl. Er wordt geopteerd voor zeer grote vensters en een klein onopvallend daksilhouet. Dit
idee van de glazen gevel wordt op de spits gedreven in het ontwerp voor Hardwick Hall waar we in het grondplan
nog een nieuwigheid uit de Italiaanse keuken zien verschijnen, de grote hal licht symmetrisch in het centrum en
wordt niet meer weg van de dwarsas geplaatst. Hij wordt dan ook niet meer gebruikt als eetzaal want er was er
nog een op de eerste verdieping die ook de vertrekken van de eigenares huisveste en daarboven op de derde
verdieping waren de staatsievertrekken. Men bemerkt dus de opvallende scheiding tussen het openbare en
privéleven met de aparte suites. Een ander groot landhuis uit die tijd was het Longford Castle in opdracht van Sir
Thomas Gorges (1580) de plattegrond van dit huis is driehoekig waarschijnlijk als symbool voor de heilige
drievuldigheid. Het huis heeft een open loggia over 5 traveeën en twee verdiepingen (!). Tot nog toe bleef de
Renaissance-invloed echter hoofdzakelijk beperkt tot de decoraties net zoals dat het geval was in Spanje. Met
Inigo Jones (1573-1652) werd er een bocht gemaakt naar de achterliggende idealen van de Renaissance. De rol
van Inigo kun je het best vergelijken met die van Alberti, in de zin dat hij er net als Alberti van overtuigd was dat de
architectuur ook een communicatiemiddel is en niet enkel het ambacht van de meester-metser. Hij werd deel
opgeleid in Florence onder de Medici en deed daar veel inspiratie op toen hij de oudheid aldaar bestudeerde met
Alberti’s “Quattro Libri”. Voor het Queen’s house te Greenwich is het Renaissanceaspect dan ook niet te vinden in
de ornamentiek maar in de perfecte verhoudingen van muurvlakken en vensters, vergelijkbaar met het werk van
Holl in Duitsland.
7. de oorsprong van de Renaissancestedenbouw lag zoals al vermeld in Pienza (15e eeuw) en werd geprojecteerd
op de ideale stad Sforzinda van Filarete met een straalsgewijs grondplan. Dit grondplan werd in de Renaissance
als superieur beschouwd aan het klassieke rechthoekige grondplan van andere geplande steden. Een voorbeeld
van dat laatste patroon zien we in Sabbioneta, een stad met 30 rechthoekige huizenblokken, in feite is er maar
één voorbeeld van een straalsgewijs plan in Italië en dat is het 16e eeuwse stadje Palmanova, een stadje
gebouwd rond een fort dat diende om Venetië te beschermen tegen het Ottomaanse rijk. Het is dan ook niet te
verwonderen dat niet deze uitvinding als de grootste verwezelijking van de Italiaanse stedenbouw wordt gezien
maar wel de herwaardering van het Plein. Het plein werd oa door Alberti gezien als een stadsplein met
triomfbogen en omringt door een zuilengalerij, geïnspireerd dus op het (Romeinse) Forum waarvan we in
Vetruvius een beschrijving lezen. Net zo belangrijk als de pleinen waren de monumentale straten die in de
Renaissance ontstonden. In Rome had men het klassieke voorbeeld van de Via Lata die door het centrum van de
historische stad loopt. De nieuwe straten werden aangelegd toen door Paus Sixtus V een viaduct werd aangelegd
en de stad Rome gevoelig uitbreidde. Als visuele bakens werden in deze nieuwe straten obelisken geplaatst als
symbool van de Christelijke overwinningen. Niet enkel in Rome en Italië zien we deze nieuwe stdenbouw. Ook in
Spanje en Frankrijk duikt ze op. Toen de Spanjaarden in 1519 Mexicostad op de Azteken veroverden verwoestten
ze al hun religieuze gebouwen en op de plaatse van de grote tempel legden ze het centrale plein en de nieuwe
kathedraal aan. Men legde ook in Spanje voorschriften op aan de ontwerpen van nieuwe stadjes, de zogenaamde
Indische wetten opgesteld door Juan de Herrera die ze later ook exporteerde naar andere steden waaronder de
pleinen van Toledo en Madrid (Plaza Mayor) zijn op dat stramien aangelegd. In Frankrijk kreeg de stedenbouw
een boost onder Hendrik IV doe Parijs transformeerde van een middeleeuwse stad tot een moderne hoofdstad
van zijn land. Zo waren een aantal ‘wapenfeiten’ onder zijn bewind de aanleg van de “pont neuf” en het place des
Vosges.
Download