Wat is democratie?

advertisement
Scriptie
DEMOCRATIE NA CONFLICT?
Welke factoren maken democratisering tot een succes
in peacebuilding?
Noortje Henrichs
9907750
[email protected]
06-46438381
Begeleiding: Arend-Jan Boekestijn
Inhoud
Inleiding ................................................................................................................................. 3
Hoofdstuk 1 ............................................................................................................................... 6
Wat is postconflict peacebuilding? ......................................................................................... 6
1.1 Ontstaan van postconflict peacebuilding......................................................................... 6
1.2 Definities en doelstellingen van peacebuilding: ............................................................... 7
1.3
Waarom democratie in peacebuilding? .................................................................... 12
Conclusie .............................................................................................................................. 15
Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................. 16
Wat is democratie? ................................................................................................................. 16
2.1 beknopte geschiedenis van de democratie in West-Europa ........................................... 16
2.2 Politiek-filosofische benadering van het begrip democratie .......................................... 18
2.3 Democratie als staatsvorm in intrastatelijke conflicten.................................................. 21
Conclusie .............................................................................................................................. 22
Hoofdstuk 3 ............................................................................................................................. 23
Historische casestudies .......................................................................................................... 23
3.1 Democratisering in Japan na de 2e wereldoorlog ....................................................... 23
3.1.1 De Meiji-grondwet .................................................................................................. 23
3.1.2 Na de Tweede Wereldoorlog................................................................................... 24
3.2 Democratisering in West Duitsland na de 2e wereldoorlog ........................................... 27
3.2.1 Duitsland en de eerste parlementaire democratie: De Weimarrepubliek ................ 27
3.2.2 Democratie onder de geallieerde bezetting ............................................................. 29
3.3 Welke factoren maakte democratisering in deze casestudies tot een succes? ................ 32
Conclusie .............................................................................................................................. 34
Hoofdstuk 4 ............................................................................................................................. 35
Recente Casestudies ............................................................................................................... 35
4.1 Somalië ........................................................................................................................... 35
4.1.1 Geschiedenis van het conflict .................................................................................. 35
4.1.2 UNOSOM I ............................................................................................................. 36
4.1.3 UNITAF .................................................................................................................. 37
4.1.4 UNOSOM II ............................................................................................................ 38
4.2 Afghanistan .................................................................................................................... 40
4.2.1 Korte geschiedenis van de interventie ..................................................................... 40
4.2.2 Roadmap-fasen ........................................................................................................ 41
4.2.3 Problemen in de democratisering ............................................................................ 41
4.2.4 Veiligheid ................................................................................................................ 44
4.2.5 Afghaanse instituten ................................................................................................ 46
4.3 Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze casestudies
heeft gefaald? ....................................................................................................................... 48
Conclusie .............................................................................................................................. 50
Hoofdstuk 5 ............................................................................................................................. 52
Overeenkomsten en verschillen tussen de vier casestudies ................................................ 52
5.1 Verschillen tussen de casestudies ................................................................................... 52
5.2 Overeenkomsten tussen de casestudies .......................................................................... 54
Conclusie .............................................................................................................................. 56
Hoofdstuk 6 ............................................................................................................................. 57
Conclusie ................................................................................................................................. 57
Gebruikte bronnen: ............................................................................................................... 62
2
Inleiding
In een wereld waar de media een enorme rol is gaan spelen in het dagelijks leven, worden
internationale en interne conflicten vaker opgemerkt en veroordeeld door de internationale
gemeenschap. Vanaf de oprichting van de Verenigde Naties is al getracht om definitief een
einde te maken aan gewelddadige conflicten en het leed dat hieruit voorkomt. Tot nu toe is dit
een zeer moeilijke opgave gebleken, die de internationale politiek nog een lange tijd zal bezig
houden. De wetenschap en de techniek van de zogenaamde vredesmissies bevinden zich nog
in de kinderschoenen. De vraag rijst of het ooit mogelijk is om geslaagde vredesoperaties uit
te voeren in oorlogsgebieden en weer een stabiele samenleving te vormen die mensen in staat
stellen in vrede met elkaar te leven en in een later stadium zelf eventuele conflicten op te
kunnen lossen.
De Verenigde Naties hebben zich tot doel gesteld om conflicten te voorkomen en waar zo
nodig te reguleren door middel van ‘peacemaking’, ‘peacekeeping’ en ten slotte ’postconflict-peacebuilding’. Met de invoering van het verschijnsel ‘humanitaire interventie’ en de
verschillende militaire vredesmissies die hierop volgden, werd er een nieuw doel zichtbaar
voor het stabiliseren van conflictgebieden en het installeren van een vrede voor langere
termijn. Na de aanvallen op Amerikaans grondgebied op 11 september 2001 werd duidelijk
zichtbaar dat vrede en welvaart in een politiek stabiel gebied de internationale veiligheid ten
goede zal komen. Het enige politieke systeem dat aan de moderne eisen van een stabiele en
vreedzame staatsvorm voldoet is het democratische systeem. Dit wordt door de Verenigde
Naties dan ook gezien als de enige optie om een ‘gezonde’ staat te creëren die zelfredzaam is
op het gebied van conflictoplossing. In dit onderzoek zal het proces van een interveniërende
macht om een democratisch systeem te creëren in een conflictgebied aangeduid worden met
de term ‘democratisering’.
De Verenigde Naties streven ook naar een stabiliteit op lange termijn in
conflictgebieden. Dit streven past binnen het schema van verschillende benaderingen die de
VN toepast in conflictsituaties, namelijk preventive diplomacy, peacemaking en
peacekeeping. De stabilisatie van conflictgebieden en het installeren van vrede op de langere
termijn valt volgens de VN onder de noemer ‘post-conflict peacebuilding’. Uiteraard zijn de
begrippen ‘democratisering’ en ‘peacebuilding’ sterk met elkaar verbonden. Zij zijn beiden
toegepast in de recentere conflicten in de Balkan, Afghanistan en Irak.
3
In hoeverre kan het democratiseren van staten succesvol genoemd worden? Het is een
populaire stellig dat huidige interveniërende machten zoals de VN en de VS er tot nu toe niet
in geslaagd zijn een goede democratie tot stand te brengen door middel van
peacebuildingsmissies.
Toch wil ik in mijn onderzoek bewijzen dat democratisering van staten geen
onmogelijk proces is. Ik baseer deze stelling op de succesvolle democratisering in Japan en
West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Het is mijn overtuiging dat deze historische
successen, hoezeer zij ook mogen verschillen ten opzichte van recentere pogingen tot
democratisering, in bepaalde aspecten een voorbeeld kunnen vormen voor huidige
democratiseringsvormen in peacebuildingsprocessen.
Mijn onderzoeksvraag luidt daarom:
“Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding?”
Om de hoofdvraag en de deelvragen te beantwoorden, zal dit onderzoek beginnen met de
uitleg van de defininitie(s) van de begrippen ‘post-conflict peacebuilding’ en ‘democratie’.
In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat post-conflict peacebuilding is. In de eerste paragraaf
wordt de geschiedenis van post-conflict peacebuilding behandeld. In de tweede paragraaf
wordt het begrip post-conflict peacebuilding gedefiniëerd en het verschil uitgelegd tussen
‘post-conflict peacebuilding’ en peacebuilding.
In hoeverre hoort democratisering thuis in peacebuilding? Deze vraag komt ter discussie in
paragraaf 3, waarin standpunten van verschillende auteurs worden vergeleken over het
democratische systeem.
In hoofdstuk 2 zal de geschiedenis van de staatsvorm democratie worden uitgelegd en zal er
politiek-filosofisch naar het begrip ‘democratie’ worden gekeken. Is democratie een
stabiliserende factor binnen intrastatelijke conflicten? Deze vraag wordt in paragraaf 2.3.
beantwoord.
Vervolgens zal hoofdstuk 3 de casestudies behandelen van Japan en West-Duitsland na de 2e
Wereldoorlog. De deelvragen van dit hoofdstuk zijn: welke factoren maakte democratisering
in historische casestudies tot een succes? Kunnen deze historische cases ook als succesvolle
cases beoordeeld worden?
Hoofdstuk 4 zal als casestudies de peacebuildingsmissies in Somalië (1993) en Afghanistan
(2001) analyseren en zich concentreren op eventuele factoren die zorgden dat de invoering
van democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet met succes is
afgerond. Er wordt een uteenzetting gegeven van deze factoren. In hoofdstuk 5 zullen deze
4
casestudies met elkaar vergeleken worden en eventuele bevindingen zullen benadrukt worden
in de conclusie van dit onderzoek.
Samenvattend:
Deelvragen per hoofdstuk in “Welke factoren maken democratisering tot een succes in
peacebuilding?”
1. Wat is post-conflict peacebuilding en hoe is het ontstaan? In hoeverre hoort
democratisering thuis in peacebuilding?
2. Wat is democratie? Is democratie een stabiliserende factor binnen intrastatelijke
conflicten?
3. Welke factoren maakte democratisering in historische casestudies tot een succes?
4. Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze recente
casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is afgesloten?
5. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de historische en de recente
casestudies?
5
Hoofdstuk 1
Wat is postconflict peacebuilding?
1.1 Ontstaan van postconflict peacebuilding
Na het einde van de Koude Oorlog ontstond er een nieuw patroon in de conflicten die zich in
de wereld afspeelden. Het ging niet meer grotendeels om interstatelijke conflicten, maar om
intrastatelijke burgeroorlogen en etnische geschillen. Sommige auteurs, zoals Mary Kaldor,
scharen deze conflicten onder de term ‘New wars’, en stellen dat er een nieuw type van
geweldvoering ontstaan is, die te maken heeft met het imploderen van het bipolaire systeem
en daarmee het ontstaan van een machtsvacuüm. Bij dit type geweld ligt de nadruk meer op
etnische conflicten dan ideologische conflicten, en de manier van oorlogvoering baseert zich
meer op guerrillatactieken en terrorisme.1
Met de focus op dit nieuwe type conflict ontstond er in de Verenigde Naties (en in andere
vredesorganisaties) een behoefte aan een andere, meer ambitieuze aanpak om de stabiliteit in
conflictgebieden te herwinnen. De VN wilde een manier om de aanwezigheid van
peacekeepingtroepen op korte termijn te laten overlopen in een vrede voor langere termijn.
Dit zou onder de noemer vallen van ‘post-conflict peacebuilding’, en het zou de vierde pilaar
worden in de VN conflictbenaderingen naast preventieve diplomatie, peacemaking en
peacekeeping.2
Secretaris-Generaal Boutros Boutros-Ghali definiëerde het begrip post-conflict
peacebuilding in zijn ‘Agenda for Peace’ als: “to identify and support structures which will
tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict.”3 De middelen
om de vrede te versterken werd in de Agenda for Peace vrij breed opgevat, en met deze
middelen werden zowel middelen op sociaal en economisch als op politiek en militair gebied
mee bedoeld.
Het aanvankelijke optimisme binnen de Verenigde Naties maakte al snel plaats voor
frustratie, aangezien niet voorkomen kon worden dat er in de jaren '90 grootschalige
conflicten uitbraken in onder andere Angola, Rwanda en Somalië. Bemiddeling en/of
interventies door de VN of andere multilaterale organisaties mocht niet baten, en bovendien
1
M. Kaldor, New & Old Wars (Oxford, 2001) p. 2
E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder,
2000) p. 10
3 B. Boutros Ghali, United Nations Online Archive, http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005)
2
6
vertoonden de nieuwe conflicten een neiging om terug te keren naar gewelddadigheden, zelfs
nadat er vredesbesprekingen hadden plaatsgevonden en nadat er peacebuildingsoperaties
waren ingezet. Dit is de reden van een toenemende vraag naar een uitgebreider onderzoek
naar de taken van postconflict peacebuilders en naar een duidelijkere definitie van het begrip
'peacebuilding'.
1.2 Definities en doelstellingen van peacebuilding:
De meeste definities van postconflict peacebuilding gaan uit van een lineair conflict, dat wil
zeggen dat peacebuilding pas ingezet kan worden nadat er door middel van
vredesovereenkomsten (peacemaking) een politiek raamwerk is opgezet en nadat
peacekeepingtroepen een wapenstilstand hebbenen kunnen vastleggen (zie figuur 1). Zo kan
er een begin gemaakt worden met herstelwerkzaamheden en met het bewerkstelligen van een
lange termijnvrede. Aangezien de huidige conflicten vaak niet in een rechte lijn te verlopen,
wordt er door verschillende auteurs de term ‘peacebuilding’ gebruikt, in plaats van
‘postconflict peacebuilding’. In dit onderzoek zal ook daarom de term 'postconflict'
weggelaten worden.
4 Figuur 1: Life Cycle of Conflict
4
M. Lund, 'Life Cycle of Conflict' in: Preventing Violent Conflict (Washington, 1996)
7
Na het beëindigen van een (intrastatelijk) conflict door middel van een vredesakkoord, ligt er
de uitdaging om binnen een staat opnieuw een politieke, economische en sociale structuur op
te bouwen, die hernieuwde uitbraak van conflicten kunnen voorkomen. Vaak levert deze
reconstructie van conflictgebieden na het ondertekenen van een vredesakkoord veel meer
moeilijkheden op dan oorspronkelijk werd gedacht. Er is ook geen eenduidige manier om
deze zogenaamde ‘peacebuilding’ uit te voeren.
In de Agenda for Peace zijn er verschillende taken onder het concept ‘peacebuilding’
geschaard, waaronder het ontwapenen van de conflictpartijen, het opzetten en begeleiden van
verkiezingen, het trainen van een burgerpolitie, het repatriëren van vluchtelingen en het
herstellen van de orde. Hoewel deze definitie aanvankelijk wel geschikt was om als richtlijn te
dienen voor internationale hulporganisaties, werd het al snel duidelijk dat het document te
gelimiteerd was in het onderscheiden van verschillende conflictsituaties, en dat de lineaire
interpretatie van conflicten niet toereikend was voor de werkelijke verloop van intrastatelijke
conflicten.5
Het concept peacebuilding leidt zoals eerder gezegd vaak tot verschillende
interpretaties. Omdat conflicten van elkaar verschillen en er bij de wederopbouw van staten
vaak verschillende doelen gesteld worden, worden er aan het begrip peacebuilding dan ook
verschillende definities ontleend naast de uitleg in de Agenda for Peace.6
Nicole Ball heeft een prioriteitenlijst gemaakt van peacebuildingstaken. Als een van de
eerste taken moet er gezorgd worden voor voldoende veiligheid om het economisch herstel
mogelijk te maken, vluchtelingen moeten terug kunnen keren naar de plaats van herkomst en
bedrijven moeten worden aangemoedigd om in de staat te investeren.7 Bij Ball ligt de nadruk
meer op het economisch herstel. Peacebuilding moet er voor zorgen dat een staat zich
zelfstandig kan gaan ontwikkelen. Echter, zij geeft geen duidelijke definitie wat peacebuilding
nu precies is. Zij lijkt grotendeels de definitie te volgen die gegeven wordt in de Agenda for
Peace, en geeft niet veel andere inzichten. Dit in tegenstelling tot Elisabeth Cousens.
Cousens definieert peacebuilding als het construeren of het versterken van autoritaire
en legitieme mechanismen binnen een staat die interne conflicten geweldloos kunnen
oplossen. Zij stelt ook prioriteiten binnen peacebuilding. Zij stelt dat maatregelen die het
geweld laten doen afnemen, belangrijker zijn dan andere zogenaamde ‘postwar needs’ van
een staat.8 Een onderscheid moet gemaakt worden binnen de maatregelen die leiden tot de
5
E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder,
2000 p. 11
6 Ibid. p.11
7 N. Ball, 'The Challenge of Rebuilding War-Torn Societies', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 725
8 E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder,
2000) p. 12
8
afwezigheid van geweld op langere termijn en de ontwikkeling van staten in de economische
en sociale zin. Cousens hecht minder belang aan de economische ontwikkeling als deel van
een peacebuildingsprogramma dan Ball doet. Bovendien staat haar doelstelling van
peacebuilding het dichtste bij het oorspronkelijke doel in de Agenda for Peace; "to avoid a
relapse into conflict".
Roland Paris is het met Cousens eens dat een conflictgebied tot 'self-sufficiency' moet
kunnen komen wat betreft het oplossen van eigen conflicten, en dat dit ook een van de
primaire doelen van het peacebuildingsproces moet zijn. Hij is het structureel oneens met
Ball, omdat hij van mening is dat de huidige peacebuildingsprogramma’s te veel nadruk
leggen op de liberalisering van staten. Paris noemt dit het Wilsonisme, naar president Wilson,
die geloofde dat democratieën vreedzamer waren dan niet-democratieën omdat de eersten
politieke en economische vrijheid bezaten. Paris meent, in tegenstelling tot Ball, dat het
economisch en politiek liberaliseren van staten op korte termijn meer kwaad dan goed doet.
Paris pleit voor een ‘institutionalisering voor liberalisering’. Dit houdt in dat er eerst stabiele
en gecontroleerde politieke en economische instituten gecreëerd moeten worden om
liberalisering en democratisering op de lange termijn mogelijk te maken.
De auteur Francis Fukuyama waarschuwt hierbij echter dat er ernstige beperkingen kleven
aan het vermogen van externe machten om instellingen en instituten te creëren. Hij is van
mening dat de internationale gemeenschap met het overnemen van deze diensten de eigen
institutionele capaciteiten van een staat kan ondermijnen. Dit verschijnsel zou voortvloeien uit
de drang van interveniërende partijen of donoren om de capaciteiten van een staat
(bijvoorbeeld de volksgezondheid, veiligheid of onderwijs) te versterken als zowel om deze
zelf aan de bevolking aan te willen bieden. Fukuyama stelt dat deze processen niet
tegelijkertijd kunnen plaatsvinden, omdat dit het vermogen aantast van de plaatselijke
regering om deze voorzieningen zelf aan te kunnen bieden. Dus niet alleen vinden
interveniërende machten grote moeilijkheden bij het opbouwen van institutionele capaciteit,
ze helpen volgens Fukuyama ook mee om de institutionele capaciteiten die er eventueel al
zijn, te vernietigen.9
Fareed Zakaria deelt de mening van Paris, dat het democratiseren van staten op korte
termijn weinig zin heeft. Hij stelt dat staten die nooit met democratie te maken hebben gehad
niet de vaardigheid bezitten om een opgelegde democratie in stand te houden. Immers, de
westerse democratische staten zijn liberale democratieën, dat zoveel wil zeggen als
democratieën die gekenmerkt worden door niet alleen vrije verkiezingen, maar ook door een
wettelijke macht en bescherming van de vrijheid van meningsuiting en religie. Deze vrijheid
9
F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 59-60
9
noemt Zakaria ‘constitutioneel liberalisme’, en hij stelt dat dit niets van doen heeft met
democratie, en dat deze twee niet altijd met elkaar te verenigen zijn.10 Hij geeft als voorbeeld
Adolf Hitler, die via vrije verkiezingen in aan de macht was gekomen in Duitsland. Zakaria
citeert hiermee Richard Holbrook: “Suppose elections are free and fair and those elected are
racists, fascists, separatists. That is the dilemma.”11
Volgens Zakaria zijn alleen in de laatste helft van de vorige eeuw het constitutioneel
liberalisme en de democratie langzaam met elkaar vermengd. In sommige staten heeft
democratie de weg vrijgemaakt voor dictators. De situatie heeft zich vaak voorgedaan dat
democratisch gekozen leiders hun positie veilig stellen door bijvoorbeeld te frauderen bij
toekomstige verkiezingen of juist deze verkiezingen uit te sluiten. Een voorbeeld is de
Haïtiaanse president Aristide, die de steun van zijn bevolking verloor wegens beschuldigingen
van fraude en uiteindelijk moest vluchten voor binnenlandse opstanden.12
Het zou volgens Zakaria en Paris dus weinig zin hebben om democratie in te voeren in
een gebied waar de bevolking niet bekend is met de vrijheid die het constitutioneel
liberalisme brengt. Dit zou eerder schadelijke gevolgen dan succes kunnen hebben.13 Dit geeft
naar de mening van beide auteurs ook aan dat het proces van peacebuilding eenvoudigweg
niet mag ophouden bij het monitoren van de vrije verkiezingen. Er zal door onafhankelijke
partijen controle uitgeoefend moeten worden op het invoeren van de liberale waarden die de
democratie in de staat ondersteunen. Een goed voorbeeld hiervan is de situatie in Afghanistan.
De twijfels over de hoeveelheid macht in invloed die het Afghaanse parlement op de staat
heeft blijven bestaan, evenals de onderlinge rivaliteit tussen de etnische groepen en de
krijgsheren. Dat in de huidige situatie in Afghanistan de mogelijkheid bestaat om een
constitutioneel liberalisme te ontwikkelen zoals Zakaria dit beschrijft, valt nog te bezien.
Volgens Fukuyama is het echter niet aan externe partijen om deze liberale waarden in te
voeren. Hij schrijft: “…buitenstaanders die bestuurscapaciteit willen opbouwen, ongeacht of
dit international financieringsinstellingen, bilaterale donors of nongouvernementele
organisaties zijn, kunnen het best aan overheidsinstellingen in cliëntlanden directe middelen
toekennen om capaciteit op te bouwen.” 14 Hij is van mening dat interveniërende machten te
weinig kennis hebben van de plaatselijke beperkingen, mogelijkhed en omstandigheden om
effectief enige bestuurs- of institutionele capaciteit in te kunnen voeren.
10
F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 19
R. Holbrook in: Fareed Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad, (London, 2004) p. 17
12 M. Moran, George Bush, Nation Builder, http://www.msnbc.msn.com/id/4448418/ (Last check, 1-8-2005)
13 R. Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding', in: Crocker et all. Turbulent Peace
(Washington, 2001) p. 767
14 F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 116
11
10
Susan Woodward meent dat het proces van peacebuilding pas effectief als de
onderliggende oorzaak van het conflict herkend en behandeld zijn. Zij noemt als voorbeeld
het conflict in Bosnië. Woodward meent echter dat de internationale gemeenschap erg
selectief te werk gaat in het ondersteunen van partijen in de wederopbouwfase. Er zou volgens
haar meer aandacht worden geschonken aan de militaire hulp dan aan de civiele hulp, terwijl
er meer behoefte is aan het laatste. Woodward is ook van mening dat de internationale
gemeenschap geen rekening houdt met de wensen van de Bosnische bevolking en dat de
gestelde (korte termijn) doelen niet tot een duurzame vrede leiden. Bovendien zou er weinig
neiging zijn tot zelfreflectie binnen de internationale donoren. De oplossing die volgens
Woodward het meest geschikt is, is meer aandacht te schenken aan lokale problemen van de
bevolking zoals de banenmarkt en huisvesting. Dit creëert meer stabiliteit dan hulp ‘in het
wilde weg’.15
Stephen John Stedman is het hier maar gedeeltelijk mee eens. Hij wijst wel, net als
Cousens, op het feit dat de bevolking een eigen capaciteit moet ontwikkelen om problemen op
te lossen en dat peacebuilding ook van de capaciteit van de bevolking uit moet gaan, maar hij
hecht meer belang aan de veiligheid van de bevolking dan Woodward doet.16 Het is een
belangrijk onderdeel van peacebuilding dat externe partijen de veiligheid van
bevolkingsgroepen kunnen garanderen. Lokale problemen zoals banentekort en huisvesting
zijn daaraan ondergeschikt. Volgens Stedman zijn er twee factoren waar het succes van een
peacebuildingsoperatie van afhangt, namelijk de aard en gecompliceerdheid van het conflict
en de steun van externe partijen. Hoe ‘eenvoudiger’ het conflict, en hoe groter de bereidheid
is van internationale actoren om te interveniëren, hoe groter de kans dat het
peacebuildingsproces succes heeft.17 Dit komt dus niet overeen met de conclusie die
Woodward trekt. Immers, als de internationale gemeenschap inderdaad zo ongecoördineerd te
werk gaat als zij meent, zal de mate van bereidheid niet veel verschil maken.
Krishna Kumar onderschrijft wel deels het bezwaar van Woodward. Hij meent dat de
internationale gemeenschap en donoren meestal niet in staat zijn om zich aan een langere
termijn te binden waar het gaat om steun verlenen. Zelfs als zij steun toezeggen zijn zij niet
altijd in staat zich aan deze belofte te houden. Dit wordt onderschreven door de houding van
de externe partijen in de meer recentelijke interventies. De bereidheid om langer in een
conflictgebied te blijven neemt af en interveniërende partijen willen het liefst zo snel mogelijk
S. L. Woodward, ‘Bosnia after Dayton: Transforming a Compromise into a State’, in: R. L. Rothstein, After the Peace,
Resistance and Reconciliation. (Londen, 1999) p. 162-163
16 S. J. Stedman, ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings from a Study of Sixteen Cases’,
in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 749
17 S. J. Stedman, ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings from a Study of Sixteen Cases’,
in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 743
15
11
vertrekken als er een vredesakkoord getekend is. Daarom vindt Kumar dat peacebuilding door
sommige externe actoren nogal eens verward wordt met crisismanagement. Interventies op
het gebied van bestuur, mensenrechten en vluchtelingenwerk hebben volgens Kumar meer het
karakter van ‘snelle reparaties’ gekregen.18 Ook Fukuyama is het hiermee eens. Hij voegt
hieraan toe dat het onwaarschijnlijk is dat externe actoren ooit het geduld zullen opbrengen
om zich te richten op de capaciteitsopbouw van een land, in plaats van het zelf aanbieden van
de benodigde diensten. “…omdat degenen die hen steunen gewoonlijk zichtbare resultaten
eisen.”19
Licklider, Woodward en Ball, en in een zekere zin ook Fukuyama, behoren tot de
groep die peacebuilding gelijk stellen aan de ontwikkeling of herstel van een aangetaste staat.
Cousens, Paris en Zakaria zien peacebuilding meer als een concept dat in de eerste plaats
gewelddadige conflicten in de toekomst moet voorkomen en de staat 'self sustainable' moet
maken in het oplossen van eventuele conflicten. Dit moet volgens hen dan vooral door
opbouw van politieke structuren gebeuren. De eerste groep auteurs is het hier niet mee
oneens, maar legt de prioriteit van peacebuilding meer op het herstel in het algemeen. In ieder
geval staat vast dat alle auteurs, sommigen meer dan anderen, het min of meer eens zijn met
de oorspronkelijke tekst in de Agenda for Peace, “to identify and support structures which
will tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict.”20 Deze
definitie van de doelstelling van peacebuilding zal ik daarom in het verdere onderzoek ook
aanhouden.
1.3 Waarom democratie in peacebuilding?
De oorspronkelijke lange-termijndoelstelling van peacebuilding in de Agenda for Peace is het
bouwen van structuren die voorkomen dat de staat ooit nog eens terugvalt in een staat van
conflict. Volgens Roland Paris hangt deze strategie nauw samen met de opvatting van velen
dat het 'liberaliseren' van conflictgebieden de interne vrede bevordert. Aangezien in de
huidige politieke cultuur liberalisering in peacebuilding gelijk staat aan democratisering, was
dit een veel gebruikte strategie die de internationale gemeenschap uitvoerde in verschillende
vredesmissies na de Koude Oorlog.
K. Kumar ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn Societies’ in: K. Kumar (ed.)
Rebuilding Societies after Civil War. (Londen, 1997) p. 34
19 F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 116
20 B. Boutros Ghali, United Nations Online Archive, http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005)
18
12
Deze visie is reeds daarom aantrekkelijk, omdat zij aanknoopt bij de opvatting, dat democratie
voorziet een procedure is om in een maatschappij bestaande belangenconflicten op vreedzame
wijze binnen de politieke arena uit te vechten, in plaats van op directe wijze, door het laten
speken van de wapens. Tegenover het hierboven genoemde argument kan men immers een
lange keten van despoten plaatsen, die loopt van Keizer Augustus tot aan de Hitlers en Tito’s
van onze tijd, wier belangrijkste deugd in elk geval volgens hun aanhangers heeft bestaan in
het overwinnen van verdeeldheid en het herstellen van de vrede in het teritoir. In een mildere
vorm vormt het argument van de ‘sterke man’ die de tegenstellingen bedwingt, het het
belangrijkste argument van zowel voor het Westen als binnenlandse kiezers voor steun aan
regimes als dat van Poetin in Rusland. Het is derhalve de vraag of het steunen van democratie
ook een empirische basis heeft in de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan met het
invoeren of steunen van democratische stucturen als onderdeel van een pacificatiepolitiek, of,
in termen van de hiervoor gegeven definitie, of democratie behoort tot de “ structures which
[…] tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict”. Niet
toevalligerwijs is dit in een notendop de onderzoeksvraag die in deze scriptie behandeld zal
worden.
Tussen het jaar 1989 en 2000 zijn er twaalf peacebuildingsmissies uitgevoerd waarbij
gestreefd werd naar vrije verkiezingen en de opbouw van democratische politieke structuren,
namelijk in Namibië, Mozambique, Ruanda, Cambodja, Bosnië, Croatië, Nicaragua, El
Salvador, Guatemala, Kosovo en Oost-Timor. In veel van deze situaties bleek deze strategie
niet toereikend om aan de conflicten een einde te maken. In sommige situaties zorgde de
opbouw van democratische structuren juist voor een hernieuwde gewelddadige strijd binnen
de bevolking, zoals in Angola en Ruanda. Paris vraagt zich hierbij af of democratisering de
gewelddadigheden niet doen verergeren in plaats van verminderen.
Timothy Sisk zegt echter: "Like the national level of governance, truly legitimate,
sustainable local-level of governance can only be created through the promotion of
democracy. Even in transitional periods, popular participation and local ownership is needed
for the new political structures to enjoy legitimacy. Without legitimacy, governance cannot be
effective, services cannot be fairly delivered."21
De auteur Roy Licklider geeft het creëren van vertrouwen tussen conflictpartijen een
hoge prioriteit. Hij definieert peacebuilding als een verzameling politieke instellingen
waardoor maatschappelijke conflicten opgelost kunnen worden zonder grootschalig geweld.
21
T. Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned.
http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6
13
Het invoeren van democratie, eventueel met behulp van een derde partij, is volgens hem niet
noodzakelijk. Integendeel zelfs. Licklider gelooft meer in politieke machtsverdeling, waarin
alle conflictpartijen een proportioneel deel van de politieke macht krijgen. Dit voorkomt dat
een democratisch gekozen meerderheid minderheidsgroeperingen uit kan sluiten van politieke
deelname.22 Hier kan men het bezwaar aantekenen dat er verschillende elementen in het
conflict kunnen voorkomen die eenvoudigweg niet gevoelig zijn voor politieke oplossingen,
bijvoorbeeld fundamentalistische groeperingen of de zogenaamde ‘spoilers’; partijen of
groeperingen die baat hebben bij het voortduren van het conflict. Een voorbeeld hiervan is de
georganiseerde criminaliteit die profiteert van het afwezige gezag.
Ook kan men twijfels hebben over dat een regering waarin minderheidsgroeperingen een
verhoudingsgewijs grotere macht krijgen, nog door de meerderheid als legitiem gezien kan
worden.
De secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, beschrijft de connectie tussen postconflict democratie en vrede als volgt: “At the centre of virtually every conflict is the State
and its power – who controls it and how it is used. No conflict can be resolved without
answering those questions, and nowadays the answers almost always have to be democratic
ones, at least in form…. Democracy is practised in many ways, and none of them is perfect.
But at its best it provides a means for managing and resolving disputes peacefully, in an
atmosphere of mutual trust. ” 23
Sisk vult hierbij aan dat ook zonder democratische initiatieven op het lokale niveau,
peacebuilding incompleet en instabiel blijft. De basis voor vrede op lange termijn is een goed
ontwikkelde democratie. Op alle niveaus van de samenleving de legitimiteit van de
staatsvorm noodzakelijk.24
We leven in een eeuw waarin democratie het enige legitieme systeem is. Van alle
staten heeft 62 % een democratisch gekozen regering. Zoals Zakaria opmerkt "When the
enemies of democracy mouth its rhetoric and ape its rituals, you know it has won the war."25
Het zou daarom hoogst opmerkelijk zijn om de ontwikkeling van een andere staatsvorm te
koppelen aan peacebuildingsmissies, zulks nog los van de vraag of Westerse regeringen
bereid zouden zijn de levens van hun soldaten belangeloos te offeren aan het invoeren van
enig ander systeem.
22
R. Licklider, 'Obstacles to Peace Settlements', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 701
UN Secretary General Kofi Annan, 'Why Democracy is an International Issue, Cyril Foster Lecture, 19 June 2001' in: T.
Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned.
http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6
24 T. Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned.
http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6
25 F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 13
23
14
Hoewel de bezwaren van Paris en Zakaria niet over het hoofd gezien mogen worden,
zien ook zij democratisering niet los van peacebuildingsmissies. Ook al is succes op korte
termijn niet gegarandeerd, een functionerende democratie is het voor beiden de het doel van
een geslaagde peacebuildingsoperatie. Het is daarom niet zozeer de vraag óf democratisering
in peacebuildingsmissies thuishoort, maar hóe democratisering in peacebuildingsmissies
thuishoort.
Conclusie
Sinds het einde van de koude oorlog is de behoefte ontstaan aan een ‘recept’ voor het
beeindigen van regionale conflicten; een recept voor ‘peacebuilding’.
Het gaat daarbij om het identificeren en steunen van “structures which will tend to strengthen
and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict”. Een mogelijk bezwaar bij het
definiëren van peacebuilding is dat het een open definitie is. De Agenda for Peace is hier ook
niet duidelijk in. Erkend wordt dat het bij peacebuilding gaat over het identificeren en het
steunen van structuren, doch welke structuren dat exact zijn, blijkt niet uit de definitie.
De reden waarom democratie in peacebuilding thuishoort is dat de meeste auteurs
democratie beschouwen als een onlosmakelijk deel van succesvolle peacebuilding. Het
democratische systeem wordt aangemerkt als een stabiele politieke structuur, hetgeen een
nader onderzoek naar de plaats van democratie in het kader van ‘peace building’
rechtvaardigt.
15
Hoofdstuk 2
Wat is democratie?
2.1 beknopte geschiedenis van de democratie in West-Europa
Het woord democratie stamt af van de Oudgriekse woord 'demokratia'. In deze term zitten de
woorden 'demos' (het volk), en 'kratein' (regeren). Het betekent zoveel als 'het volk regeert'.
Het eerste bekende democratische systeem stamt uit Athene, rond de 6e eeuw tot de 4e
eeuw voor Christus. Deze periode staat ook bekend als de 'Atheense democratie'.26 Deze
democratie was gebaseerd op volksvergaderingen waarin de meerderheid van de bevolking
het beleid bepaalde en soms werden er ambtenaren direct gekozen of door middel van loting
geselecteerd. Vrouwen, kinderen, slaven, armen en mensen die niet in Athene geboren waren
werden uitgesloten van beslissingen. Het aantal burgers dat deel uit mocht maken van de
democratie was hiermee beperkt tot slechts 20 %. Hierdoor is twijfel gerezen of dit systeem
werkelijk democratisch is of meer de kenmerken vertoont van een oligarchie, dat gedefinieerd
wordt als een heerschappij van enkelen, meestal een elite.27
Het democratische systeem van het oude Athene was zeer zeker van invloed op de
latere West-Europese democratieën, aangezien gesteld kan worden dat deze op de oude
systemen gebaseerd zijn. De oude democratische systemen hadden een voorbeeldfunctie voor
de West-Europese democratieën zoals wij die nu kennen. Zij kunnen daarom gezien worden
als de bakermat van de democratie.28
Hoewel het Atheense democratische systeem de Pelopponesische oorlog overleefde,
moest het na de dood van Alexander de Grote het onderspit delven tegen de Macedonische
overheersing. De Macedoniërs voerden rond 322 v. Chr. een oligarchie in die het nemen van
beslissingen alleen mogelijk maakte voor de zeer rijke burgers.29
Hoewel er meer dan 2000 jaar voorbij zou gaan eer het democratische systeem weer
aan invloed won in Europa, waren er na de Atheense democratie nog enkele politieke
26
J. Baylis, Steve Smith, The Globalisation of World Politics, an Introduction to International Relations (Oxford, 2001) p.
39
27 C.W. Maris, F.C.L.M. Jacobs, Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de Rechtsfilosofie (Groningen, 1991) p.
86
28 J. Baylis, Steve Smith, The Globalisation of World Politics, an Introduction to International Relations (Oxford, 2001) p.
41
29 Ibid. p. 39
16
systemen te vinden met democratische elementen. In de 5e eeuw v. Chr. kregen de inwoners
van Rome het recht om de zogenaamde 'tribunen' kiezen, zij konden wetten die gemaakt
werden door de senaat met een veto tegenhouden, net als besluiten van magistraten.30
Met de kerstening van Europa vielen de democratische elementen in Europa grotendeels weg.
De Christenen die in Europa aan de macht gekomen waren hadden evenmin behoefte aan de
stem van het volk dan dat het Romeinse keizerrijk dat had gehad. In de gebieden die nog door
Germaanse stammen werden bestuurd werd vooral de nadruk gelegd op een cultuur van
dappere strijders en heldenverering. De gewone burger had ook hier geen recht van spreken.
IJsland vormde hierop een uitzondering. Rond 800 n. Chr. werd het eiland
gekoloniseerd door hoofdzakelijk Scandinaviërs en Kelten. Alhoewel de Germaanse cultuur
op IJsland werd voortgezet, werd er onder de kleine groep kolonisten een
volksvertegenwoordiging opgericht die jaarlijks bijeenkwam om bestuurlijke en wettelijke
zaken te regelen. Tijdens deze vergadering, ook wel het Alþing genaamd, konden de vrije
boeren een voorzitter kiezen die voor een termijn van 3 jaar aanbleef. Deze voorzitter, ook
wel wetspreker genaamd, kon alleen maar ingrijpen wanneer het Alþing ('ding' in het
Nederlands) onderling geen oplossing kon vinden.31
In de periode tussen de 11e en de 13e eeuw ontstonden er in Italië de zogenaamde
stadstaten. Steden in het noorden van Italië kregen door middel van de handel tussen het
middellandse zeegebied en noordelijk Europa een bevoorrechtte positie. Hoewel de stadstaten
welvarend en machtig waren, werden ze ook bedreigd door het pauselijke zuiden, het
noordelijke Duitse keizerrijk alsmede elkaars concurrentie. Dit motiveerde de inwoners van
de steden om hun eigen beslissingen te nemen, en zo kwamen er in vele steden (zoals Milaan,
Florence en Genua) een volksraad met raadsleden die direct verkiesbaar waren. Hoewel deze
stadstaten officieel gezien toebehoorden aan de paus of andere vorsten, konden de heersers
geen overmacht in de steden bewerkstelligen, dus kozen ze ervoor om de volksraden
legitimiteit te geven. Aan deze democratische elementen kwam een einde toen het systeem
van de volksraad langzaamaan vervangen werd door een oligarchisch systeem geleid door de
rijke kooplieden en de adel die steeds meer aan invloed wonnen.32
Het idee van een volksraad in stedelijke gemeenschappen werd later vaker gebruikt,
zoals in Vlaamse steden in de 12e eeuw. Deze raad werd geleid door magistraten die door het
volk gekozen konden worden. Hoewel deze magistraten enige vorm van onafhankelijkheid
bezaten moet deze volksraad niet als een democratisch maar meer als een oligarchisch
30
Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC,
http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=ac42 (Last check: 5-9-2005)
31 G. Turville-Petre, Origins of Icelandic Literature (Oxford, 1967) p. 6
32 Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC,
http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=ac42 (Last check: 5-9-2005)
17
systeem worden beschouwd, omdat meestal enkele adellijke of rijke families de dienst
uitmaakten.
Vanaf de 12e eeuw ontstaan er de eerste parlementen in West-Europa. Dit zijn geen
democratische parlementen, maar meer een hulpmiddel voor de regerende monarch. Deze kon
een raad van bisschoppen en edelen bijeenroepen in een speciale vergadering, de zogenaamde
'curia regis'. Vanuit deze vergaderingen ontwikkelde het parlement zich in een instituut waar
(rijke) burgers steeds meer invloed kregen. De Nederlandse Staten-Generaal kunnen hierbij
als een voorloper beschouwd worden. Ook elders in Europa kwam deze ontwikkeling op,
zoals bijvoorbeeld in de Poolse 'sejm' en de Zweedse 'riksdag'.33
Als belangrijke mijlpalen voor de ontwikkeling van de moderne democratie kunnen in
latere eeuwen nog verscheidene grondwetten genoemd worden na 1770 die gebaseerd zijn op
constituties zoals de Britse Magna Carta (1215) en de Bill of Rights (1689). De idealen van de
Franse Revolutie vormden zo mogelijk nog een belangrijkere factor voor de ontwikkeling van
de democratie in West-Europa.34
Geleidelijk aan kreeg de term 'democratie' een andere inhoud dan de betekenis die het
in het oude Athene of IJsland had. De belangrijkste veranderingen bestonden uit:

De opvatting dat de winnende partij zich altijd moest verantwoorden tegenover
zijn/haar kiezers.

De opkomst van politieke partijen die zich verkiesbaar konden stellen in het begin van
de 19e eeuw.

De uitbreiding van de stemgerechtigheid naar andere sociale klassen, namelijk
vrouwen, armen, enz.

De gegarandeerde geheimhouding van de stemkeuze.
In de 20e eeuw kan het kiesrecht voor vrouwen misschien wel als de belangrijkste stap in de
ontwikkeling van de democratie genoemd worden, hoewel het nog tot na de Tweede
Wereldoorlog zou duren voordat alle vrouwen deel zouden kunnen nemen aan de
verkiezingen, zowel actief als passief.
2.2 Politiek-filosofische benadering van het begrip democratie
Het fundament van de democratie ligt in de theorieën van Thomas Hobbes en John Locke.
Hobbes stelt dat de staatsmacht is gebaseerd op een (onherroepelijk) contract tussen volk en
soeverein, dat bedoeld is om de natuurlijke toestand van anarchie te ontkomen.
33
34
Ibid.
M.S. Anderson, The Ascendancy of Europe 1815-1914 (Essex, 1985) p. 73
18
Hij komt er overigens op uit dat de absolute monarchie, zonder enige mogelijkheid tot
opzegging van het sociale contract, het beste is.35
Locke werkt uit dat het volk door het contract niet alle rechten weggeeft. Ook in de
natuurlijke toestand bestaan bepaalde rechten. Het gevolg daarvan is dat de staatsmacht door
wetten begrensd is en dat het volk het contract kan opzeggen als de staat het contract niet
nakomt.36 Charles de Montesqieu stelt dat machtsmisbruik slechts door de scheiding der
machten voorkomen kan worden, alleen op die manier zou er een stabiele en harmonieuze
politieke structuur verkregen worden. De wettelijke, bestuurlijke en uitvoerende machten
zouden elkaar aan banden leggen mocht een van de drie machten teveel controle krijgen over
de staat.37
Alexis de Tocqueville werkt aan de hand van zijn ervaringen in Amerika uit dat een
loutere meerderheidsregering voor het individu dwingender is dan enige andere
regeringsvorm. Daarom is een inperking van de regeringsmacht noodzakelijk. In Amerika
wordt dit door een scheiding der machten gerealiseerd én door een decentraal bestuur. Met dit
laatste bedoelt hij dat niet ieder overheidsorgaan of ambtenaar onder het rechtstreekse gezag
van de regering staat. Dit wordt ook wel 'checks and balances' genoemd: Tegenover iedere
bevoegdheid van bijvoorbeeld de president staat een blokkerings- of controlebevoegdheid van
bijvoorbeeld de senaat.38
F.A Hayek werkt uit door welke factoren een democratie ten gronde kan gaan en hoe
dat voorkomen kan worden. Het voorbeeld van Nazi-Duitsland toonde aan dat een
meerderheidsregering alleen niet voldoende is, en bovendien de democratische structuur kan
wegstemmen.39 Via een andere weg komt Karl Popper tot min of meer hetzelfde. Popper's
wetenschapstheorie is bekend: niet de verificatie van een theorie is van belang, maar de
mogelijkheid tot falsificatie. Zo ook in de politiek. Een meerderheidsbeslissing is niet per
definitie juist of juister dan enige andere beslissing. Van belang is dat er altijd een
mogelijkheid blijft bestaan om een politieke beslissing te falsifiëren. De kracht van bestaande
democratieën is daarom de mogelijkheid om kritiek te kunnen uitoefenen (gewaarborgd door
vrijheidsrechten) en de mogelijkheid de regering af te zetten.40
Uit het voorgaande blijkt dat deze filosofen zich met name hebben beziggehouden met
de vraag naar wat er naast een meerderheidsregering nodig is om te voorkomen dat er een
despotie van de meerderheid ontstaat of dat de democratie zichzelf opheft. Zij komen vrijwel
35
C.W. Maris, F.C.L.M. Jacobs, Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de Rechtsfilosofie (Groningen, 1991) p.
129-130
36 Ibid. 139-145
37 C. de Montesquieu, Over de Geest der Wetten (Amsterdam, 1998) p. 110
38 A. de Tocqueville, Democracy in America (Hertfordshire, 1998) p. 98-131
39 P.B. Cliteur & M.A. Loth, Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992) p. 199-202
40 K. Popper, Conjectures and Refutations, The Growth of Scientific Knowledge (London, 2000) p. 347-349
19
allen uit op een bepaalde, onaantastbare kern van wetten die scheiding der machten en/of
onaantastbare vrijheidsrechten en/of toegang tot en de mogelijkheid van afzetting van de
zittende regering waarborgen.
John Rawls probeert het antwoord te leveren op de vraag waar deze onaantastbare
kern nu vandaan komt. Zijn theorie komt erop neer dat de bescherming van bepaalde
vrijheden met name voortkomt uit de wijze waarop men het sociale contract wordt aangegaan.
Hij weerlegt de stelling dat, indien de meerderheid van de contractanten bijvoorbeeld
katholiek is, zij geen aandrang zullen hebben om ook protestanten hun godsdienst te laten
belijden. Rawls stelt daar tegenover dat mensen het sociale contract aangaan als
'onbeschreven blad', dat wil zeggen zonder te weten of ze in de op te richten samenleving
blank of zwart, rijk of arm, protestant of katholiek zijn, enzovoort. Omdat mensen hun
toekomstige maatschappelijke positie niet weten, zullen zij een 'verzekering' willen inbouwen
tegen de mogelijkheid dat zij in een maatschappelijk slechte positie komen te verkeren. Zij
zullen dus het maatschappelijke minimum willen maximaliseren en zullen ervoor kiezen om
ook de minderheidsgodsdienst toe te staan, de minderheid zijn politieke mening te laten uiten
en de minderheidsrassen dezelfde rechten toe te kennen als de meerderheid. Zij zullen er zelfs
voor kiezen om met belastinggeld de armen in de staat te helpen, hetzij door uitkeringen,
hetzij door zaken voor algemeen belang te financieren die rijken makkelijk kunnen betalen
maar armen niet, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een waterleiding.41
In de late helft van de 20e eeuw raakte de term democratie onlosmakelijk verbonden
met 'liberale democratie', volgens Fareed Zakaria gekenmerkt door niet alleen vrije
verkiezingen, maar ook door de rechtstaat (de ‘rule of law’) , gescheiden machten en de
bescherming van basisrechten zoals het recht op vrije meningsuiting, vrijheid van religie,
vrijheid van vergadering en bezit. Dit staat in tegenstelling tot een illiberale democratie,
gekozen regimes die zich niet aan wetgeving gebonden achten en burgers hun rechten
onthouden.42 Volgens Zakaria moet de ontwikkeling van de democratie in West-Europa dan
ook niet gezocht worden in de geschiedenis van de democratie, maar in de geschiedenis van
het constitutionele liberalisme.
Uit het voorgaande blijkt, dat democratie meer is dan alleen een meerderheidsregering,
hoewel dit uiteraard wel één van de belangrijke kenmerken is van een democratie. Het is ook
het belangrijkste probleem in de democratische theorie. De fundamentele vragen die een
meerderheidsregering oproept zijn tweeërlei. Allereerst is de vraag hoe de minderheid
beschermd dient te worden tegen een ‘despotisme van de meerderheid’. De klassieke
41
42
P.B. Cliteur, M.A. Loth, Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992) p. 113-114
F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 17
20
oplossing is het in het leven roepen van onaantastbare grondrechten. De tweede fundamentele
vraag is, hoe de meerderheidsregering zelf te beschermen tegen de meerderheid. De klassieke
oplossingen daarvoor zijn het in het leven roepen van procedurele belemmeringen in de
grondwet (zoals bijvoorbeeld het vereiste een gekwalificeerde meerderheid) en een scheiding
der machten.
2.3 Democratie als staatsvorm in intrastatelijke conflicten.
Zoals zowel uit de praktijk als uit de democratische theorie volgt, hoeft democratie geen
stabiliserende factor te zijn in intrastatelijke conflicten, alleen al omdat een democratie niet
automatisch stabiel hoeft te zijn, en minderheidrechten ook in een democratie niet per se
gewaarborgd hoeven te zijn.
President Woodrow Wilson, aan wie al gerefereerd is in paragraaf 1.2, geloofde sterk
in het idee dat democratische staten vreedzamer waren dan niet-democratische staten, omdat
in een democratie de rede boven het gevoel verkozen wordt. Bovendien belooft democratie
volgens Wilson "the supreme and peaceful rule of counsel or rational debate, which is the
recipe for peace and progress in political life."43
Helaas bestaan in de geschiedenis maar al te vaak bewijzen die van het tegendeel
getuigen. Zoals in de vorige paragraaf al is gesteld, is democratie slechts een regering van de
meerderheid, dat meer beveiliging nodig heeft om niet te vervallen in een despotie van de
meerderheid of een terugval naar een dictatuur of oligarchie. Dit kan geïllustreerd worden
door de uitkomst van de verkiezingen in Bosnië na het verdrag van Dayton (september 1996),
waar mensen massaal voor radicale nationalistische partijen kozen die slechts hun eigen
etnische groeperingen vertegenwoordigden, of het ontstaan van Nazi-Duitsland uit een
democratisch systeem.
Democratie is dus geen stabiel eindstadium voor staten. De geschiedenis laat zien dat
de huidige democratische landen fases kenden van krijgsheren, dictaturen, oligarchieën of
andere staatsvormen voordat ze zich konden ontwikkelen tot een democratie, en hoewel het
democratische systeem het meest legitieme systeem is en het meest economisch voordeel
oplevert voor de bewoners van de staat44 is het niet vanzelfsprekend dat democratie in
conflictsituaties ook gehandhaafd kan blijven. Het systeem kan makkelijk een terugval maken
naar een fase van bijvoorbeeld een dictatuur of een oligarchie, net als een dictatuur
43
W. Wilson in: Roland Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding' in: Crocker et all.
Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 765
44 M. Olson, 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science Review Vol. 87, No.3 September
1993 p. 567- 575
21
gemakkelijk terug kan vallen in een systeem van rondtrekkende krijgsheren, zoals dat in
Somalië gebeurd is na het vertrek van de dictator Siad Barre.
Het is dus de vraag hoe men een stabiel democratisch systeem kan creëren dat
opgewassen is tegen intrastatelijke conflicten en dat deze uit zichzelf op kan lossen. Alleen
door het antwoord op deze vraag te vinden kan het doel van democratisering in
peacebuildingsmissies gerealiseerd worden en alleen op deze manier kan het houden van
verkiezingen in het peacebuildingsproces tot een positief resultaat leiden. Om een antwoord
op deze vraag te vinden, zal ik in dit onderzoek cases uit het verleden onderzoeken.
Conclusie
Staatssystemen met democratische elementen bestonden al een hele tijd. Het democratische
systeem van het oude Athene bleef invloed hebben op de latere West-Europese democratieën
en en heeft vaak als voorbeeldfunctie gediend. Toch kan niet gezegd worden dat
democratische elementen in bijvoorbeeld de Italiaanse stadstaten of in de eerste parlementen
in West-Europa vergelijkbaar zijn met de huidige democratische waarden. Vaak waren deze
democratische elementen ingebed in een oligarchisch systeem, waarin alleen een zekere elite
onder de burgerbevolking enige invloed op het staatsbestuur kon uitoefenen.
Belangrijke veranderingen, zoals het uitbreiden van de stemgerechtigheid en de opkomst van
politieke partijen zorgden ervoor dat het democratische systeem zich kon ontwikkelen.
Er is niet een enkele definitie voor democratie. De democratische theorie kent een
vooralsnog onopgeloste tegenstelling tussen meerderheidsregering, grondrechten en
staatsinrichting. Er bestaat geen eenduidig recept voor een stabiele democratie en wie een
routekaart voor de invoering van democratie als onderdeel van peacebuilding tracht te vinden,
zal ongetwijfeld stuiten op vragen die samenhangen met de routekaart voor een democratie.
Indien democratisering immers belangrijk is voor geslaagde peacebuilding, vormen de
valkuilen in de democratische theorie en praktijk eveneens valkuilen bij peacebuilding.
Ook ervaringen in het verleden tonen aan dat invoering van democratie niet zonder meer een
stabiliserende factor hoeft te zijn in geval van intrastatelijke conflicten.
22
Hoofdstuk 3
Historische casestudies
Voorstanders van de invoering van democratie als onderdeel van post conflict peacebuilding
wijzen vaak naar het relatieve succes van de democratisering in Japan en Duitsland na de 2
wereldoorlog. Zij vormen het belangrijkste bewijs dat invoering van democratie als onderdeel
van een pacificatiepolitiek mogelijk is en zowel tot een duurzame vrede als tot duurzame
democratie kan leiden. Is de democratisering van Japan en Duitsland inderdaad succesvol
verlopen, en zo ja, welke factoren lagen daar aan ten grondslag? Daarop zal ik in het volgende
hoofdstuk een antwoord trachten te vinden.
3.1 Democratisering in Japan na de 2e wereldoorlog
3.1.1 De Meiji-grondwet
Japan had voor 1945 nog geen eerdere ervaring gehad met democratie. Wel was er in 1889, in
de periode die bekend staat als de Meiji-restauratie, een grondwet ingevoerd die zowel Britse
als Duitse invloeden had. Deze grondwet staat ook wel bekend onder de naam `Meijigrondwet´. Er werd een parlement opgericht, hoewel de soevereiniteit bij de Keizer kwam te
liggen in plaats van het volk. Er werden parlementsverkiezingen gehouden, maar niet meer
dan 1% van de Japanse bevolking had kiesrecht.45
Het politieke systeem was in deze periode allerminst democratisch te noemen, want
hoewel de keizer grondwettelijk gezien veel macht behield, lag de werkelijke macht bij kleine
maar legitieme instituties, die bij beslissingen de grondwet en parlement gemakkelijk wisten
te omzeilen.46 (Een voorbeeld hiervan is de `Genro´, een groep Keizerlijke adviseurs die veel
politieke invloed hadden. Hun politieke rol was niet in de grondwet vastgelegd.47) Op die
manier werd politiek meestal bedreven door een kleine elite in plaats van het parlement, wat
Japan praktisch gezien een oligarchie maakte. Dit zou zo blijven tot en met de Tweede
Wereldoorlog.
45
R. Storry, A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973) p. 116-118
E.O. Reischauer & A.M. Craig, Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989) p. 176
47 R. Storry, A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973) p. 132-133
46
23
3.1.2 Na de Tweede Wereldoorlog
In 1945 was het Keizerrijk Japan zo goed als verslagen door de Verenigde Staten, maar het
bood nog steeds weerstand. Toch was er door de geallieerde machten al besloten om nog
tijdens de oorlog plannen voor vrede in het oosten op te stellen als voorbereiding op de
Japanse nederlaag. In 1945 werd er in Potsdam door China, Groot-Brittannie en de Verenigde
Staten een akkoord voor een voorlopig vredesverdrag voor Japan getekend.48
Het verdrag hield in dat als Japan zich geheel zou overgeven, het land onder het bevel
van de geallieerden kwam te staan totdat er een geheel nieuwe politieke orde was gevestigd
die gebaseerd moest zijn op de democratische principen van de rechtsstaat. De
mensenrechten, evenals recht op vrije meningsuiting en religie moesten hoog in het vaandel
komen te staan. Japan’s oorlogscapaciteit moest geheel worden teruggedrongen en
oorlogsmisdadigers moesten terechtgesteld worden.49 Opvallend is dat er geen echte
strafmaatregelen werden opgelegd. Japan moest natuurlijk veroverd gebied teruggeven en de
soevereiniteit werd beperkt tot de vier eilanden, maar er werd wel toestemming gegeven om
de toevoer van grondstoffen te bevorderen zodat Japan’s economie weer kon groeien.
Uiteindelijk werd er gestreefd naar een snelle deelname van Japan aan de internationale
markt.50
In de eerste instantie weigerde Japan zich met het verdrag in te laten. Het land vocht
nog steeds en wilde geen hogere autoriteit accepteren dan de Keizer. Na de aanvallen op
Hiroshima en Nagasaki en na de inmenging van de Russen in de oorlog, kon het land niet
anders dan zich in zijn geheel over te geven aan de geallieerde machten en de voorwaarden te
accepteren van het Potsdam-verdrag. Zodoende volgde de eerste bezetting door een vreemde
macht in de geschiedenis van Japan.51
Hoewel het land officieel bezet werd door de geallieerden, kwam de invulling van de
bezettingsmacht in feite alleen neer op de Verenigde Staten. De Amerikanen waren onder
elkaar overeengekomen dat Keizer Hirohito aan zou blijven. Hij zou een belangrijk
hulpmiddel voor de bezettingsmacht vormen bij de wederopbouw van het land. De
Amerikaanse generaal Douglas MacArthur, die de leiding had gekregen over de geallieerde
bezetting in Japan, pleitte bovendien voor het behoud van de keizerlijke macht omdat dit
48
Ibid p. 227
J. Dower, Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995) p. 165-167
50 F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 39-40
51 J. Welfield, An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System (Londen, 1988) p. 21-24
49
24
anders een te grote impopulariteit van de bezettingsmacht zou veroorzaken. Bovendien werd
de Keizer niet gezien als de aanstichter van de oorlog, maar meer als een instrument waarvan
de vooroorlogse politieke elite in Japan gebruik had gemaakt.52
De speerpunten van het beleid van generaal MacArthur waren als volgt:

Ontwapening

Liberalisering

Democratisering

Hervorming van het onderwijs

Vervolging van oorlogscriminelen53
In 1947 werd er onder leiding van generaal MacArthur een nieuwe grondwet opgesteld.
Deze grondwet was gebaseerd op de Meiji-grondwet van 1898. Het belangrijkste verschil
tussen beide grondwetten lag voornamelijk dat de soevereiniteit bij het Japanse volk lag in
plaats van bij de Keizer. Het was immers een van de doelstellingen van de Meiji-grondwet
geweest dat alle macht naar de Keizer toegetrokken zou worden. In de nieuwe grondwet kreeg
hij echter meer een symbolische functie toebedeeld. Het bestuur zou liggen bij een
parlementair systeem, dat naar Brits model uit een hoger- en een lagerhuis bestond. De
afgevaardigden in de kamers zouden allen direct verkiesbaar zijn. Elke volwassen Japanner
zou van nu af aan kiesrecht bezitten.54
Niet alleen geallieerde functionarissen hadden invloed gehad op het ontwerp van de
grondwet. Ook Japanse rechtsgeleerden en pacifistische politieke leiders hadden een
adviserende rol gespeeld bij het opstellen van de nieuwe grondwet. Al in 1945 werden er in
het land politieke partijen opgericht. Hoewel er voor die periode ook al politieke partijen
bestonden, waren deze meestal ondergeschikt gesteld aan de heersende elite. De nieuwe
partijen kregen onder de nieuwe grondwet meer vrijheden, er was zelfs een communistische
partij toegestaan. (In 1950 werden de meeste extreem-linkse partijen geweerd in verband met
de verslechterende VS-Sovjet-Unie relatie) Er werd door de Verenigde Staten echter wel
gecontroleerd op 'zuiverheid' van politici, want hoewel het land bestuurd werd door een
parlementaire regering, was het nog steeds de Amerikaanse bezettingsmacht die de
uiteindelijke controle behield. Opvallend is dat ondanks deze zuiveringen veel politici van na
1945 hun oorsprong hadden in de partijen van voor 1940. 55
52
J. Dower, Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995) p. 166
F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 39
54 E.O. Reischauer & A.M. Craig, Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989) p. 175-177
55 J. Hunter, The Emergence of Modern Japan, An Introductory History since 1853 (London, 1998) p. 226
53
25
Dit was niet het enige gebied waarop continuïteit vertoond werd. Ook bleven er in de
na-oorlogse Japanse politiek duidelijke traditionele karakteristieken aanwezig, zoals een
sterke hierarchie binnen het sociaal, educatief en bureaucratisch gebied. Loyaliteit was niet
zozeer aanwezig binnen de politieke partijen, maar het was vooral belangrijk om trouw te
blijven aan de traditionele normen en waarden binnen het sociale vlak. Belangrijk waren
vooral loyaliteit en betrokkenheid binnen persoonlijke contacten.56 Volgens Janet Hunter
leidde dit tot het behoud van de versplintering in politieke partijen, zodat individuele personen
van buiten het parlement of buiten de politieke partijen om, relatief gezien veel invloed
kunnen hebben op de politieke besluitvorming. Zij zegt dan ook:
"The interaction between the constitutional framework and its Japanese environment has
resulted in the emergence of a unique political system. It would be foolish to contend that
Western-style democracy is the ideal for all nations,(…) there must be no illusions that the
existence of a Western-style democratic framework and political parties provides the whole
story of political decision-making in Japan."57
Het San Francisco Vredesverdrag, getekend op 8 september 1951, luidde het einde in
van de Amerikaanse bezetting van Japan. Toen het verdrag inging, op 28 april 1952 was
Japan weer een onafhankelijke en soevereine staat.58
Het is zeker dat de democratisering in Japan een proces is geweest dat tot succes heeft
geleid. Anno 2005 is Japan een stabiele parlementaire democratie. Er kan echter niet gezegd
worden dat het Japanse politieke systeem zich geheel naar westers model heeft geschapen,
zoals Hunter opmerkte zijn er nog vele traditionele waarden die zich in de Japanse politiek
doen laten gelden. Dit is op zich bemoedigend. Het bewijst dat een opgelegde democratie zich
aan kan passen aan traditionele normen en waarden; zij hoeven niet geheel opgegeven te
worden bij de vorming van een meer democratische besluitvorming in de politiek.59
Democratisering is dus ook mogelijk in landen die niet bekend zijn met de westerse
politieke structuren.
Het succes van de Japanse democratie lijkt gelegen te zijn in een subtiele balans tussen
continuiteit en verandering. Enerzijds werd met de invoering van de democratie de toegang
tot het staatsbestuur opengesteld voor grote groepen die traditioneel van de staatsmacht waren
uitgesloten. Anderzijds werd de keizer als symbool van de staatsmacht en bindende factor
56
Ibid p. 233
Ibid. p. 234
58 J. Welfield, An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System (London, 1988) p. 25
59 K.G van Wolferen, Japan, The Enigma of Japanese Power (London, 1989) p.52-53
57
26
gehandhaafd, terwijl ook de oude elite met zijn informele netwerk gekanaliseerd werd langs
nieuwe, democratische structuren.
Het lijkt dus belangrijk om de instrumenten en symbolen van de oude staatsmacht
zoveel mogelijk te handhaven. Een geslaagde transitie lijkt in de casus van Japan te bestaan in
de mate waarin de loyaliteit en deelname van de oude machtstructuren verzekerd kan worden,
zonder al te veel afbreuk te doen aan democratische waarden als toegang tot de macht voor
iedereen, rechten van minderheden en handhaving van het democratische bestel, oftewel de in
paragraaf 2.2 geïdentificeerde conflictgebieden binnen de democratische theorie.
3.2 Democratisering in West Duitsland na de 2e wereldoorlog
Na de capitulatie in 1945 verkeerde Duitsland in een grote chaos. Het moreel van de
bevolking was tot een dieptepunt gedaald. In Potsdam werden door de geallieerde
strijdmachten hervormingsplannen opgesteld voor het nu bezette land. Deze plannen van de
geallieerde machten konden kortweg in vier punten worden samengevat, namelijk
'demilitarisering, denazificatie, decentralisatie van de economische macht en
democratisering.60
Duitsland is echter niet alleen de succesvolle democratie van Bonn, maar ook de
onsuccesvolle democratie van Weimar. Het is daarmee een bij uitstek interessante case-study,
omdat hetzelfde land kort na elkaar twee maal de transitie heeft gemaakt van oorlog en
despotisme naar democratie.
3.2.1 Duitsland en de eerste parlementaire democratie: De Weimarrepubliek
In 1916 was keizer Wilhelm II gedwongen om het bevel over te geven aan de
generaals Von Hindenburg en Ludendorff. Vanaf dit moment hadden de generaals niet alleen
zeggenschap over de militaire, maar ook over de politieke besluitvorming en ontstond er in
feite een militaire dictatuur61.
Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog werd door generaal Ludendorff besloten om
een parlementaire regering in te stellen.62 Dit zou aan de ene kant de grote Duitse nederlaag
moeten verklaren, want de schuld van de nederlaag kon nu gemakkelijk op een linkse regering
worden afgeschoven. Aan de andere kant schepte een democratisch systeem gunstige
60
O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 31
H. Möller, Weimar. Die Unvollendete Demokratie (München, 1994) p. 1-60
62 J. Joll, Europe since 1870, An International History (London, 1990) p.244-245
61
27
voorwaarden voor de onderhandeling met de geallieerden. Deze hadden als voorwaarde
ingesteld dat het keizerrijk eerst moest democratiseren voordat er überhaupt onderhandeld zou
kunnen worden.63
In het stadje Weimar werd uiteindelijk na de verkiezingen in 1919 een nieuwe
grondwet opgesteld. De Weimarrepubliek berustte voor een groot deel op een dualistisch
regeringssysteem. Tegenover een door het volk gekozen parlement stond een door het volk
gekozen Rijkspresident. Het parlement was vooral ingesteld om een controlefunctie uit te
oefenen. De president werd voor zeven jaar gekozen en had veel macht. Hij stond aan het
bevel van het leger, benoemde het kabinet, kon referenda uitroepen en kon op die manier het
volk laten beslissen tot ontbinding van het parlement. In noodsituaties kon de president op
basis van art. 48 via noodverordeningen buiten het parlement en de grondwet om regeren.64
Volgens velen was de Weimarrepubliek was daarom vanaf het begin gedoemd te
mislukken. Het Duitse volk had nauwelijks vertrouwen in de democratie en nog minder
vertrouwen in de grondwet, die opgevat werd als een opvolger van het vernederende verdrag
van Versailles.65 Bovendien was de mogelijkheid van een autoritaire regeringswijze vanaf het
begin al aanwezig in het dualistische regeringssysteem en de macht die de Rijkspresident had
om door middel van noodverordeningen buiten het parlement om te regeren. Deze
machtsverschuiving werd in maart 1930 werkelijkheid toen er een uitsluitend op het
vertrouwen van de president steunend 'präsidialkabinett' gevormd werd. Het werd zo voor het
parlement onmogelijk gemaakt om nog een controlerende functie uit te oefenen.66
Na een aantal noodverordeningen besloot de president nieuwe verkiezingen uit te
schrijven. Van een parlementaire democratie was echter allang geen sprake meer. De
verkiezingen resulteerden uiteindelijk in de opkomst van Hitler's NSDAP. Deze partij wist in
1933 een legale machtsovername te bereiken doordat de meeste partijen ervoor stemden om
de wetgevende macht aan de regering af te staan. Deze machtsovername betekende het einde
van de Weimarrepubliek en daarmee ook de eerste parlementaire democratie in Duitsland.67
Over de vraag welke factoren de Weimarrepubliek de kop gekost hebben, bestaat een
enorme hoeveelheid literatuur, die een apart onderzoek zou rechtvaardigen. Ik zal deze dus
niet tot in detail proberen uit te werken. Samenvattend zijn er echter twee zaken die in het oog
springen bij de val van de Weimarrepubliek op te noemen.
Allereerst was er een dualistisch regeringssysteem waarin de president te veel macht
bezat en de controlefunctie van het parlement zelf uit kon schakelen en via
63
O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 23
Ibid, p.24-26
65 G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 677-679
66 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 33
67 M. Philips Price, Dispatches from the Weimar Republic, Versailles and German Fascism (London, 1999) p. 184-187
64
28
noodverordeningen buiten het parlement om kon regeren. Dit zorgde voor de verdwijning van
de parlementaire democratie en maakte het de NSDAP mogelijk om via legale wegen de
macht over te nemen. Ten tweede had het Duitse volk zeer weinig vertrouwen in de
Weimarrepubliek en de democratie. Het verdrag van Versailles werd als vernederend ervaren
en de Weimarrepubliek werd hierdoor gezien als een direct gevolg van deze strafmaatregelen.
3.2.2 Democratie onder de geallieerde bezetting
Het einde van de 2e Wereldoorlog bood in politiek opzicht nieuwe kansen. Tijdens de
geallieerde bezetting werd Duitsland in vier bezettingszones onderverdeeld, namelijk een
Amerikaanse, een Britse, een Franse en een Russische zone. In de conferentie van Potsdam in
juli 1945 werd overeengekomen dat Duitsland wel als een eenheid geregeerd moest worden,
zij het dat er strenge hervormingen moesten plaatsvinden in het politieke bestel.68
Het doel van de geallieerde bezetting van Duitsland was onder andere om de politiek
van het land te hervormen naar een stabiele democratie. In Potsdam werd ook besloten tot
heroprichting van politieke partijen. Hierbij werd echter een 'licentiedwang' opgesteld. Dat
wil zeggen dat er toestemming nodig was van de geallieerden om een politieke partij te
vormen. Dit voorkwam de opkomst van rechts-extremistische partijen en zorgde ervoor dat er
niet teveel partijen ontstonden, wat tot een politieke chaos kon leiden.69
De vier zones werden in kleinere gebieden onderverdeeld, waar de Duitse bevolking
een eigen deelstaatparlement kon kiezen. Dit deelstaatparlement had grotendeels een
adviserende functie. Ook werd door middel van deze verkiezingen gepoogd de democratische
waarden bij de bevolking te herintroduceren. "If the Germans are to learn democratic
methods, I think it's the best way to start them off quickly at the lower levels"70 zei Lucius D.
Clay, een Amerikaanse generaal, over de deelstaatverkiezingen.
In de hervormingen in de politiek werden er zoveel mogelijk Duitsers ingeschakeld.
Dit nam de geallieerden veel werk en kosten uit handen. Deze werden wel van tevoren streng
geselecteerd. Meestal betrof het hier oude bestuurders van de Weimarrepubliek. En hoewel de
Duitse bestuurders enige uitvoerende en adviserende macht hadden, lag de werkelijke macht
en de eindbeslissing nog altijd bij de geallieerden.71
Het begrip democratie betekende echter voor de bezettingsmachten niet altijd
hetzelfde. De Russen waren er al vanaf het begin af aan op voorbereid om zo snel mogelijk
68
G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 966
O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 31-33
70 J. Gimbel, The American Occupation of Germany, Politics and the Military, 1945-1949 (California, 1968) P. 48
71 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 40
69
29
een communistisch bestuur in hun zone in te stellen. Dit leverde spanningen op met de
westerse mogendheden en in 1948 werd er door hen besloten om een West-Duitse staat te
stichten.72
Tussen 1945 en 1948 waren er bijna voortdurend discussies geweest in de
deelstaatregeringen over mogelijke grondwetsontwerpen. Toen in juli 1948 alle deelstaten een
parlementaire raad instelden voor een West-Duitse grondwet, hadden de meeste deelstaten al
een eigen grondwet gerealiseerd. Dit zou later een voordeel opleveren omdat de meeste
regionale problemen zich ook nationaal manifesteerden en er op deze manier al ervaring was
opgedaan in het opstellen van een democratische grondwet.73
Voor de realisatie van de nationale grondwet werd er een Parlementaire Raad
geselecteerd. Deze zou niet direct door de bevolking gekozen worden, maar zou bestaan uit
afgevaardigden van de afzonderlijke deelstaten, die door hun regering uitgekozen werden. Zij
kwamen bijeen in Bonn, de stad waarnaar ook de nieuwe grondwet genoemd zou worden.
De grote lijnen van de grondwet was al van tevoren vastgelegd door de geallieerden;
deze moest democratisch en federaal zijn. Bovendien moesten de principes van de rechtsstaat
hoog in het vaandel gedragen worden. Naast deze ruwe lijnen had de Parlementaire Raad nog
hulp van een adviserend orgaan, het 'Herrenchiemseer Verfassungskonvent', een commissie
van deskundigen gespecialiseerd in het gebied van staatsrecht.74
De Parlementaire Raad was er zeer alert op om de fouten die in de constitutie van de
Weimarrepubliek gemaakt waren te vermijden. Deze grondwet werd direct verantwoordelijk
gehouden voor het ontstaan van de dictatuur onder Hitler. In de Raad ontstond er de neiging
om een sterke staat te scheppen, die bestand was tegen interne aanvallen op de democratische
grondbeginselen. Aan de andere kant mocht de macht van de staat ook weer niet al te groot
zijn, zoals dit in Hitler-Duitsland wel het geval was. Uiteindelijk werd besloten om de macht
van het staatshoofd aanzienlijk te verminderen. Deze zou de rol van Bondspresident krijgen.
De rol van de Bondspresident verschilde op de volgende manieren van de Rijkspresident.

De Bondspresident kon niet ingrijpen in de interne aangelegenheden van de deelstaten.

De Bondspresident bezat niet de macht om via noodverordeningen over het parlement
heen te regeren.

De Bondspresident had ook niet de macht om dictatoriaal te regeren als er sprake was
van een ‘noodtoestand’. De Rijkspresident kon dit wel, en kon ook nog zelf bepalen
wanneer er sprake was van een noodtoestand.
72
G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 974-978
Ibid. p. 985-986
74 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 36
73
30

De Bondspresident kon in tegenstelling tot de Rijkspresident slechts één keer gekozen
worden.

Ook kon de Bondspresident niet zomaar het parlement ontbinden.75
De invloed van de Bondspresident op het parlement was zo goed als uitgebannen. De
functie had nu meer een symbolisch karakter. De uitvoerende macht lag nu bij de
Bondskanselier, die voor een 4-jarige termijn gekozen werd en diens partij de meerderheid in
het parlement bezit. Dictatoriale tendenties werden voor de Bondspresident op die manier
onmogelijk gemaakt.
Een ander probleem waar de Parlementaire Raad mee te maken kreeg, was het
wantrouwen tegenover de directe democratie, die zij medeverantwoordelijk hielden voor het
einde van de Weimarrepubliek. Het volk had in die tijd (via de Rijkspresident) te veel macht
gehad en de Weimar-grondwet getuigde volgens de Parlementaire Raad van veel te veel
vertrouwen in het democratisch bewustzijn van het Duitse volk, een volk dat nog nooit met
democratie van doen had gehad. Om deze reden werden referenda en de directe verkiezingen
van bestuurders geschrapt uit de grondwet van Bonn. Ook werd in de grondwet opgenomen
dat aan de democratische regeringsvorm niet getornd mocht worden, de zogenaamde
'eeuwigheidsclausule'. Op die manier werd voorkomen dat de democratie zichzelf zou
opheffen.76
Een opvallend besluit van de Parlementaire Raad is verder dat personen en organisaties
hun grondrechten kunnen verliezen als er sprake is van 'ondemocratisch' gedrag. Een partij die
ondemocratische idealen aanhangt, kan bijvoorbeeld verboden worden.
Het constitutionele gerechtshof (Bundesverfassugsgericht) bepaalt of iemand de
democratische waarden wel of niet naleeft. Het gerechtshof zelf wordt op zijn beurt door het
parlement gekozen. Op deze manieren werd in de grondwet van Bonn de stabiliteit van de
democratie in West-Duitsland gewaarborgd.77
De belangrijkste succesfactoren van de West-Duitse democratie lijken dus gelegen te
zijn in het vermijden van de zwaktes van Weimar. Ditmaal was er geen president met
dictatoriale noodbevoegdheden. Door vaste ambtstermijnen werd een onaantastbare positie
van de President onmogelijk gemaakt.
Ook de landenstructuur werd versterkt. Ten eerste werd, in tegenstelling tot de situatie
in de Weimarrepubliek, ingrijpen door de regering op aangelegenheden van de deelstaten
verijdeld. De Duitse gebiedsdelen werden gelijkmatiger opgedeeld om scheve
75G.
Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 987
& J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 42
77Ibid. p. 42
76O.Immig
31
machtsverhoudingen te voorkomen en er werden diverse maatregelen genomen tegen partijen
die weliswaar ook via de democratische weg willen dingen naar de macht, maar anderzijds de
democratie en de daarbij behorende verantwoordelijkheden afwijzen.
Deze opzet heeft uitstekend gewerkt. In 1990, toen de geallieerde machten afstand
deden van hun rechten, werd Duitsland officieel weer onafhankelijk.78 Kort daarvoor waren
Oost- en West Duitsland met elkaar verenigd en er heerste nog altijd optimisme over de
stabiliteit van de Duitse regering.79 Het is zeker dat de democratisering geslaagd mag worden
genoemd. Duitsland doet in zijn democratische waarden en grondrechten niet meer onder voor
zijn buurlanden.
3.3 Welke factoren maakte democratisering in deze casestudies tot een succes?
Hoewel het huidige Japan een parlementaire democratie is, kan het land geen westerse
democratie genoemd worden. De traditionele politieke opvattingen blijven ook na de oorlog
in het parlementaire systeem doorschemeren.
Toch kan de democratisering van Japan een groot succes genoemd worden. De
bezettingsstrategie van generaal MacArthur heeft hier zeker aan bijgedragen. Als factoren
voor succes kunnen verder genoemd worden:

De totale overgave van Japan aan de geallieerde machten; Er was in de bezettingsperiode
geen sprake van gewapend verzet tegen de Amerikanen, MacArthur had de volledige
medewerking van de Japanse bevolking en de Keizer.

De Meiji-grondwet kon gebruikt worden als basis van een nieuwe grondwet. Ook omdat
de Japanners zelf een grote rol hadden gespeeld bij het aanpassen van de Meiji-grondwet,
werd deze gemakkelijk aanvaard. De nieuwe grondwet had geen enkel probleem om als
legitiem gezien te worden.

Er werden na de oorlog geen enkele maatregelen genomen die de Japanse economie
schade toe zouden brengen. Met uitzondering van wapen- en vliegtuigfabrieken werd door
MacArthur getracht de Japanse economie zoveel mogelijk op gang te brengen, zodat deze
zo snel mogelijk stabiel kon worden.80 Dit zou het democratiseringsproces in hoge mate
bevorderen.
78 Ambassade Verenigde Staten in Duitsland, Treaty on the Final Settlement with Respect to Germany, September 12, 1990
http://usa.usembassy.de/etexts/2plusfour8994e.htm (23-4-2006)
79 G.J. Glaessner, The Unification Process in Germany, From Dicatatorship to Democracy (London, 1992) p.3
80 F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 55
32
Het huidige Duitsland is misschien wel een beter voorbeeld voor geslaagde
democratisering, omdat hier, meer dan in Japan, de westerse opvatting van democratie (zoals
behandeld in hoofdstuk 2) zich meer doen laten gelden. De geallieerde bezettingsmacht had
de regie strak in handen en zorgde ervoor dat met de hulp van de Duitse bevolking een
grondwet kon worden opgesteld waarin de democratische waarden verzekerd waren. Het was
de geallieerden uiteindelijk gelukt om een stabiele rechtsstaat te creëren die ook op lange
termijn op democratische manier interne geschillen kon oplossen.
Opvallend is dat Duitsland een keer eerder met een democratisch bestuur te maken heeft
gehad, namelijk onder de Weimarrepubliek. Deze is onder meer ten onder gegaan omdat grote
delen van de Duitse bevolking, waaronder de elite uit het keizerrijk, geen binding voelden met
de nieuwe staatsvorm, noch met het staatshoofd. Deze laatste bezat weliswaar een plaats in
het staatsbestel en bevoegdheden die aan die van de keizer deed denken, doch omdat hij
voortkwam uit de belangrijkste oppositiegroepering uit de keizertijd, kon hij niet op de
loyaliteit van deze bevolkingsgroepen rekenen. De republiek werd bovendien
verantwoordelijk gehouden voor de nederlaag van 1818 en voor Versailles. De politieke
structuren uit het oude keizerrijk genoten onder velen nog veruit de voorkeur, zowel onder de
bevolking als onder bestuurders.
In feite kan men stellen dat de Duitse bevolking, net als de Japanners, eigenlijk weinig tot
geen ervaring had met het democratisch systeem. Er was dus geen sprake van een terugkeer
naar een bekende politieke structuur.
Wat de democratisering in (West) Duitsland tot een succes maakte, zijn onder andere de
volgende factoren:

Net als Japan werd er in West-Duitsland geen strijd meer geleverd. Het land had zich in
zijn totaliteit overgegeven. Immig en Palm stellen dat de politieke geschiedenis van WestDuitsland zich kenmerkte door een hoge mate van rust "De West-Duitse democratie
wordt, in tegenstelling tot de Weimar-republiek, niet geconfronteerd met
burgeroorlogachtige toestanden, pogingen tot staatsgreep en een grote populariteit van
politieke partijen die zowel elkaar als 'het systeem' verketteren."81

Een andere overeenkomst met het na-oorlogse Japan is dat er bij de ontwikkeling van de
grondwet van Bonn gebruik kon worden gemaakt van een eerdere grondwet. Hoewel de
Weimar-grondwet in alle opzichten geen garanties bood voor een stabiele democratie,
lukte het de Parlementaire Raad om deze aan te passen aan de nieuwe Duitse politieke
ambities.
81
O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland, (Amsterdam, 1989) p. 44
33

Zoals eerder gezegd werden er in de politieke hervormingen zoveel mogelijk Duitsers
ingeschakeld. Meestal betrof het hier oude bestuurders uit de Weimarrepubliek. Deze
bestuurders hadden dus al enige ervaring in het creëren van een andere staatsvorm; daarbij
konden ze conclusies trekken uit eerder gemaakte fouten.

De zwaktes van de Weimar democratie werden in de nieuwe grondwet nauwgezet
vermeden.
Conclusie
In de specifieke gevallen van Japan en West Duitsland heeft voornamelijk het aanknopen
bij politieke structuren die al aanwezig waren een succesvolle invoering van de democratie
mogelijk gemaakt. Zij tonen dus aan dat democratie wel degelijk met succes ingevoerd kan
worden bij staten die geen eerdere ervaring hebben in democratie en dat democratie een
stabiliserende factor in het staatssysteem kan worden. De Meiji-grondwet was namelijk
allerminst democratisch te noemen en de Weimarrepubliek was tot falen gedoemd. Echter, het
feit is dat zowel de Meiji-grondwet als de Weimarrepubliek de basis gevormd hebben voor
een nieuwe grondwet en een verdere democratische ontwikkeling. Wel dient men ervoor te
waken om elementen over te nemen die het evenwicht tussen meerderheidsregering,
grondrechten en de staatsinrichting verstoren. Zowel de minderheid als de staat dienen tegen
de meerderheid beschermd te worden. In de West-Duitse constitutie komt dit bijvoorbeeld tot
uitdrukking in een verregaande beknotting van de presidentiele macht en een versterking van
het institutionele kader op diverse punten.
34
Hoofdstuk 4
Recente Casestudies
Op basis van het voorafgaande, zou men kunnen veronderstellen dat de ervaringen in
Duitsland en Japan een soort routekaart – hoe algemeen van aard dit ook is – hebben
opgeleverd. Met deze routekaart kan men simpelweg aan de slag gaan om te bezien of in
recente vredes- en peacebuildingsoperaties juist of onjuist gehandeld is. Het is echter de vraag
of men de ervaringen van Japan en Duitsland van na de 2e wereldoorlog zonder meer kan
toepassen op recente conflicten. Er zijn immers belangrijke verschillen aan te wijzen.
Het meest in het oog lopende verschil is, dat zowel Japan als Duitsland voorafgaande
en tijdens de 2e Wereldoorlog geen intern gewapend conflict kenden, daar waar recente
conflicten veelal intrastatelijk zijn.
Een tweede verschil is, dat Japan en Duitsland de overgang maakten van
alleenheerschappij naar democratie, daar waar moderne intrastatelijke conflicten veelal
gekenmerkt worden door strijd tussen verschillende partijen, die allen alleenheerschappij
ambiëren, maar deze geen van allen hebben.
Een derde verschil is, dat Duitsland en Japan een zeer sterk ontwikkeld staatsapparaat
kenden, dat een grote greep op de bevolking had, daar waar een staatsapparaat in moderne
conflicten veelal ontbreekt.
In de komende hoofdstukken zal er onderzocht worden of de lessen van Duitsland en
Japan, ondanks deze verschillen, toegepast kunnen worden op moderne conflictsituaties.
4.1 Somalië
4.1.1 Geschiedenis van het conflict
De bevolking van Somalië vormt een eenheid op het gebied van taal en cultuur. Toch is de
bevolking onderling opgedeeld in stamfamilies of clans. Deze clans zijn meestal
onderverdeeld in subclans. De rivaliteit tussen deze clans en subclans, die de politieke en
35
maatschappelijke structuren beheersen, bestonden al voor dat het land in 1886 werd
gekoloniseerd door Engeland en Italië.82
Somalië werd in 1960 onafhankelijk. Van 1969 tot 1991 werd het land geregeerd door
president Siad Barre, die met succes de verschillende clans tegen elkaar uitspeelde onder het
principe van ‘divide et impera’. In 1976 nam zijn regering langzaamaan de vorm van een
dictatuur aan. Andere partijen dan zijn Somalische Revolutionaire Socialistische partij waren
verboden.
Aan het eind van de jaren ’80 bleek de dictatuur van Barre onhoudbaar geworden door
het verzet die zijn politiek opriep bij verschillende clans. In 1989 werd in Mogadishu het
United Somali Congress opgericht. (USC) Dit was een alliantie tussen twee leiders binnen de
Hawiye-clan: generaal Mohammed Farah Aidid en Ali Mahdi.83
In januari 1991 hadden troepen van de USC een eind gemaakt aan de regering Barre.
Direct na deze staatsgreep barstte er een conflict los tussen de zelf uitgeroepen leider van de
USC (Ali Mahdi) en generaal Aidid, die allebei tot een andere sub-clan behoorden. De
wapenvoorraad die nog restte uit de koude oorlog werd gebruikt om deze oorlog tussen de
warlords uit te vechten. De burgeroorlog en een bijkomstige droge periode verwoestten
veeteelt en landbouwproducties in grote mate. Dit zorgde voor een enorme hongersnood
onder de bevolking. In 1991 en 1992 waren meer dan drieduizend mensen het slachtoffer van
de oorlog of van de hongersnood geworden.
De Verenigde Naties had tot dan toe alleen humanitaire hulp geboden, hoewel deze
niet effectief was. De toegenomen kritiek op de rol van de Verenigde Naties leidde tot grotere
betrokkenheid van de VN bij het conflict in Somalië.84
4.1.2 UNOSOM I
De VN-veiligheidsraad bracht in 1992 resolutie 733 uit, waarin de Secretaris Generaal
gevraagd werd om tot een wapenstilstand te bemiddelen en om de humanitaire hulp uit te
breiden. Na zware onderhandelingen tussen VN-gezant James Jonah en de warlords
Mohammed Aidid en Ali Mahdi, kon op 3 maart een wapenstilstand worden ondertekend. De
komst van 50 militaire waarnemers en humanitaire hulp was hiermee bezegeld. De operatie
UNOSOM (United Nations Operation in Somalia) was begonnen.
82 M. H. Brons, Society, Security, Sovereignty and the State in Somalia, From Statelessness to Statelessness? (Utrecht 2001)
p. 99-202
83 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 174
84 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 19921998 (Claremont, 1998) p. 15-19
36
Helaas werd de uitvoering van humanitaire hulp belemmerd door de complete
anarchie die was ontstaan in de hoofdstad, waar straatbendes en subclans de konvooien
beroofden. De VN-resolutie 751 in April, om 500 peacekeepers in te zetten om de konvooien
te begeleiden werd aanvankelijk niet ondersteund door de Verenigde Staten, die bang waren
voor de hoge prijs van de operatie.85
Op 28 april werd er een nieuwe speciale VN-gezant benoemd: Mohammed Sahnoun.
Sahnoun’s visie was dat de enige basis voor vrede in het clansysteem lag. Na vele
onderhandelingen met clanhoofden en warlords werden alle partijen het in augustus eens om
de 500 peacekeepers in Somalië toe te laten, die de VN in maart beschikbaar had gesteld.
De peacekeepers arriveerden pas in september, nadat er een resolutie binnen de VNveiligheidsraad was aangenomen om nog eens 3000 peacekeepers te sturen. Dit was zonder
medeweten van de warlords besloten. Sahnoun, die veel moeite had gedaan om goede
betrekkingen met warlords en clanhoofden te onderhouden, werd gepasseerd in het besluit van
Secretaris-Generaal Boutros-Ghali. Warlord Aidid verloor het vertrouwen in de VN en
besloot de peacekeepers tegen te werken.86 Tot zover had de VN de rol gespeeld van een
belangenloze arbiter, maar met de onderhandelingen gevoerd door Sahnoun had het conflict
een andere wending gekregen.
Behalve de voedselhulp en de militaire waarnemers voldeed de VN aan de
beschrijving van een ‘powerless mediator’, omdat de bemiddeling slechts door middel van
diplomatie plaatsvond. Met het besluit om tegen de wil van betrokken partijen in 3000 extra
troepen te zenden, had de VN zichzelf betrokken in het conflict. Waar eerst de VN de rol van
arbiter had aangenomen, werd zij door deze beslissing een derde partij in het Somalische
conflict.87
Op 13 november nam generaal Aidid 500 zwak bewapende Pakistaanse peacekeepers
onder vuur, die controle hadden over het vliegveld in Mogadishu.
Twee maanden later vroegen de Verenigde Staten een mandaat aan om 30.000 gewapende
militairen naar Somalië te sturen voor bescherming van de voedselkonvooien.
4.1.3 UNITAF
85
N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 176
86 D. Warner, New Dimensions of Peacekeeping (Dordrecht, 1995) p. 74-76
87 H. Miall, O. Ramsbotham, T. Woodhouse, Contemporary Conflict Resolution, The prevention, management and
transformations of deadly conflicts (Oxford, 1999) p. 9-11
37
In resolutie 794 was vastgesteld dat er een militaire operatie zou komen waarin de eerste fase
het commando bij de Verenigde Staten lag. Deze hadden de opdracht om de
voedselkonvooien en andere humanitaire hulp ‘met alle mogelijke middelen’ te verdedigen.
In de tweede fase van de operatie zouden de Verenigde Naties het commando overnemen met
peacekeeping troepen. De algehele operatie zou van start gaan onder de naam ‘Operation
Restore Hope’.
Na de goedkeuring van de resolutie kondigde president Bush van de Verenigde Staten
de komst van de United Task Force (UNITAF) aan. Deze troepenmacht bestond uit 37.000
militairen, en had als doel de humanitaire hulp te bevorderen en de wapens van de bevolking
in beslag te nemen. 88
UNITAF bevorderde de doorvoer van humanitaire goederen, maar liet grotendeels na
om de situatie te verbeteren door wapens in te nemen. Voordat UNITAF zich terugtrok,
werden er in januari en maart 1993 twee conferenties in Addis Ababa gehouden onder
toezicht van de VN. Er waren vijftien Somalische partijen aanwezig. In de tweede conferentie
werd er een overeenkomst gesloten tussen de partijen over een wapenstilstand en de
oprichting van een ‘Transitional National Council’ (TNC) voor Somalië. Deze raad zou uit 57
leden moeten bestaan, waarin iedere warlord vertegenwoordigd zou zijn, en andere nietmilitaire groeperingen. Uiteindelijk liep de TNC op niets uit omdat de overeenkomst naliet de
verkiezingen, clangrenzen en controlerende functies aan te stellen.89
4.1.4 UNOSOM II
De overeenkomst over de wapenstilstand die de partijen ondertekend hadden in Addis Ababa
was niet duidelijk over de manier waarop de wapenstilstand bereikt moest worden. Het
mandaat wat gegeven werd, had als inhoud: een veilige omgeving te creëren in Somalië, om
politieke samenwerking tussen de partijen te bevorderen, om medewerking van de partijen te
krijgen op basis van de Addis Ababa akkoorden, en om te helpen bij de terugkeer van
vluchtelingen in Somalië.90 Hierdoor viel de UNOSOM II missie binnen de definitie van
peacebuilding zoals gegeven werd in de 'agenda for peace'.
UNOSOM II begon op 4 mei aan zijn taak. Het handhaven van de overeenkomst
gesloten in Addis Ababa werd belemmerd door Aidid, die UNOSOM II al snel ervan
88 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 1992-
1998 (Claremont, 1998) p. 22-25
89 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 19921998 (Claremont, 1998) p. 26
90 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 193
38
beschuldigde partijdig te zijn en speciaal zijn Somali National Alliance partij (SNA) achter te
stellen. Dit leidde tot een nieuw conflict tussen de VN en de warlord Aidid. De laatste maakte
gebruik van de radiostations die onder de controle van zijn SNA stonden, om anti-VN
propaganda uit te zenden.
Na enkele aanvallen op de troepen van UNOSOM II, waarbij verschillende soldaten
omkwamen, besloot de leider van de missie, generaal Jonathan Howe om de SNA (die bij
onderzoek als schuldige partij werd aangewezen) aan te vallen en een prijs te zetten op het
hoofd van Aidid.
Begin juni volgden er luchtaanvallen door VS-troepen op de clans en de sub-clans die
samenwerkten met de SNA. Hierbij viel een groot aantal burgerslachtoffers.
Als gevolg van het groeiend aantal slachtoffers van UNOSOM II onder de bevolking en als
gevolg van de anti-VN campagne, groeide de vijandigheid van de burgers van Somalië ten
opzichte van de VN-troepen.
Ook de aanvallen van Aidid werden een probleem voor UNOSOM II dat eerst nog als
een soort peacekeeper probeerde te bemiddelen in het conflict, maar nu gedwongen werd om
deel te nemen in het gevecht, en minder aandacht te besteden aan de humanitaire hulp en
politieke opbouw van Somalië.
In de Verenigde Staten groeide de interne tegenstand op de interventiemacht nadat er
verscheidene doden vielen onder de Amerikaanse troepen. Op de Amerikaanse president
Clinton werd druk uit het congres en de publieke opinie uitgeoefend en deze besloot zo snel
mogelijk de Amerikaanse troepen te laten vervangen door andere VN-troepen.91 In 1995
vertrok UNOSOM II uit Somalië, geen verbetering in de situatie achterlatend.
Sinds 1995 zijn er geen grote conflicten uitgebroken in Somalië, hoewel incidentele
gevechten tussen de clans en warlords blijven bestaan. De VN blijft betrokken door middel
van de United Nations Development Office Somalia. (UNDOS), dat voornamelijk gegevens
over Somalië registreert en documenteert.
In 2000 werd in Djibouti de Transitional National Government opgericht en werd er
een interim-president gekozen. Het ontbrak de TNG aan ook maar enige erkenning in
Somalië. De regering had geen werkelijke macht in het land. Het werd door velen niet als
representatief gezien voor de bevolking van het land. Ook de krijgsheren die de macht hadden
over Mogadishu wilden de TNG niet steunen. Hetzelfde gold ook voor enkele Somalische
provincieën die zich onafhankelijk hadden verklaard. (Somaliland en Puntland) Hoewel deze
provincieën door geen enkele internationale macht erkend werden, wensten zij zich niet aan te
sluiten bij een regering die tot doel had de betrokken gebieden weer bij Somalië in te lijven.
91
N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 193
39
De TNG was zelf onderverdeeld in te veel kleinere fracties en partijen om
overeenkomsten te kunnen sluiten. De ongeloofwaardigheid van de TNG betekende dat ook
de benodigde financiële steun van de internationale gemeenschap uitbleef.
Hoewel grootschalig geweld in Somalië tot nu toe is uitgebleven en er in januari 2004
door de TNG een grondwet aangenomen werd, is de situatie niet veel veranderd. Krijgsheren
hebben nog steeds de controle over het land en de (te zeer verdeelde) regering wordt het
regeren onmogelijk gemaakt. Somalië is hiermee het klassieke voorbeeld geworden van een
‘failed state’, zelfs na de interventies van de internationale gemeenschap en na veelvuldige
pogingen tot democratisering.
4.2 Afghanistan
4.2.1 Korte geschiedenis van de interventie
Midden in de jaren 90 kwam in Afghanistan de Taliban aan de macht. Deze
fundamentalistisch-islamitische organisatie kenmerkte zich in het invoeren van strenge
islamitische wetten (sharia) en het afdwingen van een aparte rol van vrouwen in de
samenleving. Deze beweging slaagde er wel in om de macht over Afghanistan te
centraliseren. Voorheen was het land opgedeeld in kleine gebieden waar verschillende
krijgsheren met elkaar om de macht streden.
Toen op 11 september een terroristische aanslag gepleegd werd op het World Trade
Center in New York, kon de regering Bush aantonen dat de Afghaanse regering banden had
met de terroristische organisatie die de aanslagen op zijn geweten had. (Al-Qaïda) Er bestond
bewijs dat de Taliban-regering Al-Qaïda toestemming gegeven had om trainingskampen voor
terroristen op Afghaans grondgebied te houden.
De VN-Veiligheidsraad vroeg de Afghaanse regering om uitlevering van de leider van
het Al-Qaïda netwerk, Osama-bin-Laden. De Taliban weigerde om aan dit besluit gehoor te
geven.
Op 7 oktober 2001 begon onder leiding van de Verenigde Staten de militaire operatie
Enduring Freedom. Deze militaire operatie had als doel om een einde te maken aan Al-Qaïda
en de heerschappij van de Taliban. Er werd samengewerkt met de krijgsheren, die samen de
Noordelijke Alliantie vormden.92
92
De Nederlandse Regering, Actueel Dossieroverzicht Afghanistan (16-4-2004),
http://www.regering.nl/actueel/dossieroverzicht/afghanistan.jsp?ComponentID=7208&SourcePageID=7474 (26-6-2004)
40
Na de succesvolle operatie kwamen op initiatief van de Verenigde Naties,
verschillende vertegenwoordigers van de Afghaanse bevolking in Bonn bijeen. Hier werd een
routekaart voor Afghanistan uitgestippeld om weer een democratisch systeem in te voeren.
Ook werd er overeengekomen dat er op verschillende terreinen met de internationale
gemeenschap samengewerkt zou worden. De Veiligheidsraad bracht tevens een mandaat uit
voor een internationale veiligheidsmacht in Afghanistan.93 De roadmap die uit de Bonnovereenkomst is ontstaan zou binnen 3 jaar moeten zorgen voor een democratisch en stabiel
bestuur binnen Afghanistan.
4.2.2 Roadmap-fasen
De roadmap naar democratie kan grofweg in twee fases worden ingedeeld. De eerste fase kan
kortweg de interim-fase genoemd worden. In deze interim-fase werd gezorgd voor de
totstandkoming van een hooggerechtshof, een interim-bestuur en een speciale commissie die
voor een tijdelijke parlement (Loya Jirga) moest zorgen.
Deze tijdelijke Loya Jirga zou als taak hebben om de verschillende krijgsheren die
deel uit maakten van de zogenaamde Noordelijke Alliantie te laten deelnemen aan het
democratische proces en de voornaamste leider en ministers uit te kiezen voor het
transitionele bestuur. Dit bestuur kondigde de tweede fase aan in de democratische roadmap,
de transitionele fase. De speciale commissie voor de oprichting van de tijdelijke Loya Jirga en
het interim-bestuur zouden vanaf dit moment opgeheven worden.
Het transitionele bestuur had als taak om vrede en stabiliteit in het land te
bewerkstelligen, evenals een gouvernementeel en macro-economisch raamwerk te creëren.
Ook zou het transitionele bestuur in oktober 2002 een 9-koppige constitutionele commissie
oprichten, die een model van een nieuwe grondwet moest maken.
Nadat er een constitutionele Loya Jirga zou zijn opgericht, die de nieuwe grondwet
moest goedkeuren, zou de tijd rijp geworden zijn voor vrije verkiezingen. Deze verkiezingen
zouden het einde inluiden van de democratische routekaart.94
4.2.3 Problemen in de democratisering
93
Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, UN Talks on Afghanistan (Bonn 27-11/5-12-2001)
http://www.runiceurope.org/german/frieden/afghanistan_template.htm (15-6-2004)
94 Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, Agreement on Provisional Arrangements in Afghanistan Pending the Reestablishment of Permanent Government Institutions http://www.uno.de/frieden/afghanistan/talks/agreement.htm (26-6-2004)
41
In de interim-fase lag het accent meer op de oprichting van het hooggerechtshof, het interimbestuur en de speciale commissie. De problemen die optraden bij het functioneren van deze
instellingen kwamen niet zo naar voren zoals ze in de transitionele fase zouden doen.
Wel was er in de eerste fase al zichtbaar dat er grote onenigheid zou ontstaan tussen
Islamitische conservatieven en progressieven. Deze onenigheid werd goed geïllustreerd in het
hooggerechtshof, waarin de leidende figuren zich toegelegd hadden op nepotisme en het
herinvoeren van de Sharia, het Islamitisch rechtssysteem. De grondslag van het gerechtshof
lag echter in de progressieve grondwet van 1964. Het hooggerechtshof moest een permanent
instituut vormen, dat zelfs na de vrije verkiezingen zijn autoriteit kan blijven uitoefenen. Het
transitionele bestuur was er tot nu toe niet in geslaagd om het hooggerechtshof te zuiveren van
nepotisme en andere leiders aan te stellen, hoewel het wel formeel jurisdictie heeft over het
hof.95
De speciale commissie voor de oprichting van de tijdelijke Loya Jirga zorgde er
inderdaad voor dat op 11 juni 2002 de tijdelijke Loya Jirga in het zadel zat. Het proces van de
vorming van de tijdelijke Loya Jirga ging echter ook gepaard met omkoping, intimidatie en
nepotisme. De uit 1501 man bestaande Loya Jirga ondervond veel problemen bij het
onderhandelen, die te wijten waren aan het hoge aantal functionarissen. Bovendien slaagden
zij er niet in om tot overeenstemming te komen over de toekomstige bezetting binnen het
transitionele bestuur. De enige overeenkomst die gemaakt kon worden was dat de leider van
het interim-bestuur (Hamid Karzai) opnieuw gekozen werd voor het nieuwe transitionele
bestuur.
De tijdelijke Loya Jirga slaagde er ook niet in om de verschillende krijgsheren te laten
participeren in een nieuw democratisch bestuur. De krijgsheren trokken zich een voor een
terug in hun eigen regionale gebiedsdelen en begonnen een eigen strijd tegen de centrale
regering te voeren. De macht van de tijdelijke Loya Jirga en het transitionele bestuur werd
beperkt tot de regio rond de hoofdstad Kabul.
De oprichting van het transitionele bestuur kondigde zoals eerder gezegd de opheffing
aan van de Speciale Commissie en het interim-bestuur. Het transitionele bestuur staat onder
leiding van president Karzai, en bestaat uit twee vice-presidenten, 30 ministers en het hoofd
van het hooggerechtshof.96
95
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4-2003,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D435X3X54793X65 (12-6-2004) p.
27
96 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 19-8-2002
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004) p. 13
42
De taak van het transitionele bestuur was om een basis voor een democratische
politiek te vormen, om voor vrede en stabiliteit te zorgen en om een zekere macroeconomische structuur aan te brengen die tot economische groei van het land kon zorgen.
Het transitionele bestuur ondervind veel problemen van het grote aantal ministeries, die niet
vrij zijn van onderlinge geschillen. Enkele jaren geleden werd bijvoorbeeld de minister voor
vrouwenzaken aangeklaagd door het hoofd van het hooggerechtshof omdat zij toegaf geen
vertrouwen in de Sharia te hebben. Slechts na intense druk van de internationale gemeenschap
werd de aanklacht ingetrokken.97
Ook moest het transitionele bestuur binnen zeer korte tijd een 70.000 man groot
Afghaans leger vormen, dat een einde kan maken aan de macht van de krijgsheren in de
regio’s buiten Kabul en om de binnenlandse veiligheid te stimuleren. Er is nog steeds sprake
van geweld tussen de verschillende etnische groeperingen. Dit geweld maakt ook het ideaal
van power-sharing in de regering moeilijker te verwezenlijken.98 Vele etnische groeperingen
blijven ondervertegenwoordigd. Ook is er sprake van terroristische aanslagen van met name
de Taliban en Al-Qaïda.
Het transitionele bestuur was er niet in geslaagd om een einde te maken aan de
intimidatiepraktijken, het nepotisme en omkoping binnen het nieuwe politieke systeem. Het is
te stellen dat de geest van de democratie nog lang niet in het huidige Afghaanse politieke
klimaat is doorgedrongen. Verder had het transitionele bestuur nog te kampen met het hoge
aantal vluchtelingen die in het land op drift zijn geraakt, het hoge armoedecijfer en de
papaverteelt.99
Het zou niet makkelijk blijken te zijn om deze doelen op korte termijn te realiseren.
De bezetting van de 9-koppige constitutionele commissie werd ingedeeld naar de
verhoudingen van etnische groeperingen binnen Afghanistan. Dit gaf als probleem dat de
constitutionele commissie door vele etnische groeperingen niet als legitiem werd ervaren. Het
is dan ook maar de vraag of het de grondwet overal in het land geaccepteerd zal worden, en
niet voor uitsluiting van minderheden zal zorgen.
Ook in de constitutionele commissie speelde het probleem dat er gezocht moest
worden naar de balans tussen een streng islamitische en een seculiere grondwet in de
maatschappij. In deze grondwet moest ook een plaats gevonden worden voor het
97
Human Rights Watch, Former Women's Minister Intimidated (26-6-2004),
http://www.hrw.org/press/2002/06/afghan0626.htm (27-6-2004)
98 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 19-8-2002
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004) p. 50
99 British Broadcasting Corporation (BBC), BBC News (1-6-2004), http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/3767655.stm (28-62004)
43
verwezenlijken en respecteren van de mensenrechten, en in het bijzonder de rechten van
vrouwen.100
Op 4 januari 2004 werd na 22 dagen van overleg door de Constitutionele Loya Jirga
een nieuwe grondwet voor Afghanistan aangenomen. Na ondertekening door president Karzai
op 26 januari 2004 is de grondwet met onmiddellijke ingang van kracht geworden. De
president is ook verantwoordelijk voor de implementatie van de grondwet.
In oktober 2004 werden er de eerste vrije presidentsverkiezingen gehouden. De
periode die aan deze verkiezingen vooraf ging werd gekenmerkt door vele
geweldsuitbarstingen die tot doel hadden de verkiezingen te saboteren. In september 2005
werden er parlementsverkiezingen gehouden. Ook deze verliepen niet zonder problemen.101
Afghanistan staat nog steeds onder toezicht van de internationale gemeenschap. Na aanleiding
van de Bonn-akkoorden besloot de VN in samenwerking met Afghanistan om een
veiligheidsmacht op te richten.
De VN-Veiligheidsraad koos voor een zo robuust mogelijk mandaat voor de International
Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan. Het mandaat geeft de veiligheidsmacht de
mogelijkheid alle maatregelen te treffen die noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering
van de gegeven opdracht. Dit houdt in dat de veiligheidsmacht desnoods met militair geweld
kan optreden om de veiligheid in Kabul te handhaven.
Het belangrijkste doel van de ISAF was het interim, en het transitioneel bestuur van
Afghanistan, te ondersteunen bij het handhaven van de veiligheid in Kabul en directe
omgeving. Na de verkiezingen zijn de militairen op verschillende manieren betrokken bij de
wederopbouw van het land.102
4.2.4 Veiligheid
UNAMA en PRT
De Verenigde Naties heeft daarnaast in maart 2002 een missie ter ondersteuning van
Afghanistan opgericht, UNAMA. Deze missie bestaat uit twee delen. Het eerste deel zorgt
voor ondersteuning bij politieke zaken en de staatsinrichting, en het tweede deel zorgt voor
ondersteuning bij herstelwerkzaamheden en reconstructie.103
100
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4-2003,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D435X3X54793X65 (12-6-2004)
p.30
101 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p.
10
102 NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2 (26-6-2004)
103 Verenigde Naties, News, http://www.un.org/News/Press/docs/2002/SC7345.doc.htm (27-6-2004)
44
Begin 2003 is de strategie van de Amerikanen in Afghanistan in belangrijke mate
veranderd. Naast bestrijding met militaire middelen, wordt door middel van de wederopbouw
van Afghanistan de terroristische dreiging van Al Qaïda en de Taliban bestreden. Hiervoor is
het concept van de ‘Provincial Reconstruction Teams’ (PRT) ontwikkeld, die in acht steden
veilige enclaves moeten creëren met als doel het centrale gezag in geheel Afghanistan te
versterken. Het PRT-concept wordt tevens gezien als een pragmatische oplossing voor de
politieke problemen rond de uitbreiding van ISAF naar andere steden in Afghanistan.
Een PRT bestaat uit militairen en een vertegenwoordiger van het Amerikaanse State
Departement, die verantwoordelijk is voor de verdeling van het budget voor wederopbouwen humanitaire hulpactiviteiten en de afstemming met de lokale NGO’s. Ieder PRT beschikt
daarnaast over een voor het publiek toegankelijk kantoor.104
Omdat de Afghaanse autoriteiten niet meteen een groot enthousiasme toonden voor
het PRT concept, werd er een comité van Afghaanse ministers aangesteld om de implicaties
van het PRT-systeem nader te analyseren en hierover in dialoog te treden met de Verenigde
Staten. Van de zijde van de Afghaanse regering bestaat grote zorg over de betrokkenheid van
de Amerikanen bij het wederopbouwproces, met name tegen de achtergrond van de oorlog in
Irak. De NGO-wereld en de VN toonden zich in de eerste instantie ook sceptisch en
afstandelijk, maar lijken nu meer oog gekregen te hebben voor de bijdrage die PRT’s kunnen
leveren aan het verbeteren van de positie van het centrale gezag buiten Kabul.105
Toch lijken de PRT’s niet geheel op een uiteindelijke overname van de Afghaanse
regering berekend. De auteur Barnett R. Rubin maakt melding an het feit dat het budget van
de Afghaanse overheid nauwelijks toereikend is voor de verschillende projecten die de PRT’s
uitvoeren. Ook zouden volgens Rubin militairen niet geschikt zijn voor
wederopbouwprojecten. Hij raadt dan ook aan om ontwikkelingsspecialisten van
verschillende NAVO landen in te zetten in het wederopbouwproces.106 Bij dit advies is echter
weer de waarschuwing van Fukuyama van toepassing; vermijdt externe actoren die de lokale
bestuurscapaciteit wegzuigen door de neiging om zelf in deze instituties te willen voorzien.
ISAF
De VN-veiligheidsraad machtigde op 13 oktober 2003 tot uitbreiding van het mandaat van
ISAF. De daartoe strekkende resolutie van de VN-Veiligheidsraad werd met unanimiteit
104
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 12-11-2003,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA6123CX3X62644X94 (27-6-2004) p.
17
105 Ibid, p.17
106 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country
Special Report no. 12, March 2006 p.
45
aanvaard. Anno 2005 luidt het uitgebreide mandaat van ISAF alsvolgt: 1) de verzekering van
een veilige omgeving; 2) opbouw van Afghaanse instituties; 3) de verbetering van het
functioneren van de Afghaanse politie en het Afghaanse leger; 4) het runnen van Kabul
International Airport en het verzorgen van een ‘air liaison officers cell’ en 5) de verbetering van
de eigen bescherming en de verbetering van informatievergaring over de situatie in het hele
land.107 De mogelijkheid van een uitbreiding van de rol van ISAF is overigens voorzien in de
Bonn-akkoorden. Dit betekent echter niet dat ISAF buiten Kabul en de omgrenzende gebieden
in actie zal komen.108
Het is ISAF tot dusver niet gelukt om een veilige situatie in Afghanistan te
bewerkstelligen. Rubin zegt hierover “Both the (US-led) Coalition and ISAF have operated
with a light footprint that has been inadequate to deliver security. Achieving this goal has
also been hampered by lack of coordination between the two commands' different definitions
of security priorities.”109
4.2.5 Afghaanse instituten
Leger
Het Afghaanse nationale leger bestaat tot dusver uit 26.000 manschappen. Uiteindelijk moet
het leger volgens het Afghaanse Ministerie van Defensie ongeveer 70.000 manschappen
omvatten.110 De bataljons zijn opgeleid door de Verenigde Staten en Frankrijk. De structuur
wordt gevormd door een Centraal Legerkorps, dat is opgebouwd uit twee infanteriebrigades,
met elk drie infanteriebataljons. Daarnaast is een ‘Quick Reaction Brigade’ geformeerd om
bescherming te kunnen bieden aan de Loya Jirga.
Het eerste inzetten van eenheden van het Afghaanse leger hebben volgens het
Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken tot positieve reacties geleid van de
Afghaanse bevolking.111 Het leger wordt meer en meer ingezet teneinde de stabiliteit in
Afghanistan te bewaren. Echter, niet alle legereenheden zijn even betrouwbaar. Zo is het
bekend dat het leger bijvoorbeeld illegaal tol heft in het westen van Afghanistan. De kosten
107
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p.
22
108 NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2 (26-6-2004)
109 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country
Special Report no. 12, March 2006 p. 5
110 Ibid, p. 19
111 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 12-11-2003,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA6123CX3X62644X94 (27-6-2004) p.
19
46
van het leger zijn inmiddels enorm.112 Medio 2006 is er een proces begonnen dat de rol die de
Verenigde Staten in het Afghaanse leger speelt, overgedragen wordt aan de Afghaanse
regering. Deze is echter niet op deze taak berust en heeft, net als bij de PRT’s, een tekort aan
financiële middelen om het leger te onderhouden.113
Politie
Het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een vijfjarenplan opgesteld voor de
vorming van een nationaal politiekorps. Eind juli 2003 zijn de eerste Afghanen geslaagd voor
hun één jaar durende politietraining die werd verzorgd door het Duitse politieondersteuningsproject. Het doel is om een politiekorps op te bouwen bestaande uit 50.000
politieagenten en 12.000 grenswachten.
De politiesalarissen worden betaald door het ‘Afghanistan Reconstruction Trust Fund’
en andere donaties. Er heerst echter een groot tekort aan fondsen. Van de 120 miljoen
Amerikaanse dollars die nodig zijn is slechts 40 miljoen toegezegd. Van deze toezeggingen is
tot dusver slechts een fractie daadwerkelijk betaald. Zonder deze fondsen kan belangrijke
politieapparatuur niet worden aangeschaft en kunnen salarissen niet worden betaald. Als
gevolg daarvan worden de mogelijkheden van de politie om de taken naar behoren uit te
voeren beperkt en neemt de kans op corruptie toe. 114
Uit onderzoek door Amnesty International blijkt dat de politie in Afghanistan en met
name buiten Kabul, zelden in staat is om mensenrechtenschendingen door lokale
commandanten te voorkomen, en in enkele gevallen zelf ook mensenrechtenschendingen
heeft begaan. Het betreft hier bijvoorbeeld mishandelingen en folteringen tijdens
ondervragingen. Als gevolg van deze problemen binnen het Afghaanse politiekorps heeft de
bevolking nauwelijks of geen vertrouwen in het functioneren van het politieapparaat. 115
Het is moeilijk om vast te stellen of de peacebuildingsmissie in Afghanistan een
geslaagde democratie gaat opleveren. Er zijn inmiddels verkiezingen gehouden, maar de
situatie is nog steeds zeer instabiel, met name buiten de hoofdstad Kabul.
De problemen in Afghanistan zijn niet gering. Naast etnische onlusten en gevechten
tussen krijgsheren onderling, drugshandel en gebrek aan geld en materieel zijn er nog vele
112
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p.
25
113 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country
Special Report no. 12, March 2006 p. 22
114 Ibid, p. 19
115 Amnesty International, Police Reconstruction Essential for the Protection of Human Rights,
http://www.amnestyusa.org/countries/afghanistan/document.do?id=3950B67AE78F121280256CE0005BA87A (17-6-2004)
47
kwesties die wederopbouw verhinderen en waarmee Afghanistan in de toekomst mee te
kampen zal hebben.116
Op dit moment valt niet te zeggen of het democratiseringsproces in Afghanistan als
geslaagd kan worden beschouwd. Of de democratisering in het peacebuildingsproces hiermee
gefaald heeft is echter ook niet zeker. De toekomst zal dit moeten uitwijzen.
4.3 Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze casestudies
heeft gefaald?
Het probleem met de situatie in Somalië was dat het oorspronkelijke mandaat in eerste
instantie gericht was op het geven van humanitaire hulp. De wending van humanitaire
redenen naar die van de internationale vrede en veiligheid was wel erg groot. Hoewel er in de
VN-resolutie benadrukt werd dat het hier om een uitzondering ging, was het de eerste keer dat
er een peacekeepingmissie om humanitaire redenen onder hoofdstuk VII, en met het recht om
geweld te gebruiken werd uitgevoerd.117 Als argument werd gebruikt dat Somalië zich in een
staat van anarchie bevond en er geen regerende partij was om toestemming voor de
interventie te vragen.
De oorspronkelijke bedoeling van een peacekeepingmissie was echter juist
onpartijdigheid, geen gebruik van militair geweld mits in geval van zelfverdediging en de
goedkeuring van de betrokken staat. Het is juist een tegenstrijdigheid met hoofdstuk VII. De
peacekeepingmissie in Somalië behield niets van de oorspronkelijke betekenis van peacekeeping. Daarom kan men dit niet zien als een legale vorm van peacekeeping, maar moet men
de Task Force van de Verenigde Staten zien als peace-enforcement.
De peacebuildingsmissie UNOSOM II was te vroeg ingezet. Er was geen enkel teken
dat de gewelddadigheden in het land aan het verminderen waren en de toegepaste strategie
bleek in de praktijk niet houdbaar.
Op het politieke niveau is het spijtig dat er niet verder is ingegaan op het werk van de
VN-gezant Sahnoun. Zijn visie was dat de enige basis voor vrede in Somalië in het bestaande
clansysteem lag. Het passeren van de door Sahnoun geleidde onderhandelingen zorgden er
bovendien voor dat de interveniërende macht een derde partij werd in het conflict. De
vijandige opstelling van de bevolking die hierop volgde kan gezien worden als een van de
grootste oorzaken van het mislukken van de interventie.
116
B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country
Special Report no. 12, March 2006 p. 2
117 N. Azimi (ed), Humanitarian Action and Peace-keeping Operations: Debriefing and Lessons (Dordrecht, 1997) p. 104.
48
Aan enige politieke hervormingen kwam de VN nauwelijks toe na de militair volstrekt
gefaalde missie. Somalië heeft de internationale gemeenschap harde lessen geleerd op het
gebied van peacebuilding. Hetgeen dat hierbij het meest duidelijk in het oog springt is het feit
dat peacebuilding niet werkt als de gewelddadigheden nog in volle gang zijn. Het
vredesakkoord van Addis Ababa (1993) was te zwak gebleken om stand te houden en bood
geen enkele basis voor een geslaagde peacebuildingsmissie.
In de casestudie van Afghanistan is nog niet met zekerheid te zeggen of de
peacebuilidingsmissie in Afghanistan gefaald heeft of niet. Het verwachte politieke succes
met de operatie Enduring Freedom is echter tot nu toe uitgebleven.
De kern van het probleem in Afghanistan is het tekort aan financiële middelen om
organisatorische factoren aan te pakken, en het tekort aan manschappen om de invloed van de
Loya Jirga te vergroten tot buiten het gebied rond Kabul. Hamid Karzai besteedde een groot
deel van zijn tijd tijdens buitenlandse bezoeken om staatshoofden te wijzen op dit probleem.
De aandacht voor Afghanistan mag niet verslappen na de verkiezingen, en het mag niet
verwacht worden dat alle problemen na de verkiezingen opgelost zullen zijn. De problemen
zullen ook voor een groot deel gekoppeld zijn aan de situaties van de omringende landen,
meent Hamid Karzai in een interview met CNN118
Zolang er niet genoeg geld wordt uitgetrokken voor instituten zoals het Afghaanse
leger en politie, is de (wankele) democratie in Afghanistan nog altijd in gevaar. Juist de
opgebouwde overheidsinstituten zorgen voor de garantie van een stabiele en vrije staat.
Het gevaar is dat de VN en de hulporganisaties niet in staat zijn of niet bereid zijn zich
voor langere tijd aan Afghanistan te binden. Krishna Kumar meent dat peacebuilding door
sommige externe actoren nogal eens verward wordt met crisismanagement. Interventies op
het gebied van bestuur, mensenrechten en vluchtelingenwerk hebben volgens Kumar meer het
karakter van ‘snelle reparaties’ gekregen.119 Zeker nu de aandacht van de internationale
gemeenschap meer op Irak gericht is, verkleinen de kansen van Afghanistan om nog
aanspraak te maken op internationale hulp, terwijl de zo begeerde fase van 'self-sufficiency'
nog lang niet is bereikt. Met de verslapping van de aandacht aan Afghanistan dreigt ook veel
van het goede werk, geleverd door onder andere UNAMA en de PRT's verloren te gaan.
Kortom, Afghanistan is nog verre van een veilige en democratische staat. De invloed
van de huidige regering Karzai beperkt zich hoogstens tot de omgeving van Kabul. Corruptie
118
Cable News Network (CNN), Worldnews (10-6-2004),
http://www.cnn.com/2004/WORLD/asiapcf/06/10/karzai.afghanistan (23-6-2004)
119 K. Kumar ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn Societies’ in K. Kumar (ed.)
Rebuilding Societies after Civil War. (London, 1997) p. 34
49
en drugshandel zijn aan de orde van de dag. Hoewel de NAVO meer troepen beloofd heeft, is
dit bij lange na niet genoeg om de omringende gebieden onder de invloed van de nationale
regering te brengen. Het gebied wat wel onder de macht van de huidige regering valt is klein,
en de transitie naar de democratie is nog altijd bezig, en verloopt niet echt bemoedigend.
Hoewel er zeker positieve invloeden zijn te bespeuren, zoals de verkiezingen, de
vorming van een legitieme Afgaanse regering en het langzaam winnen van terrein van de
PRT's, dreigt deze teniet gedaan te worden door het gebrek aan financiële middelen en
internationale troepenmachten. Ook verschillende problemen die met de realisatie van de
roadmap verbonden zijn, zoals corruptie en etnische spanningen, kunnen worden aangepakt
als de regering meer middelen ter beschikking had. Dit geld ook voor bijvoorbeeld het
vluchtelingenprobleem en de papaverteelt.120
Afghanistan heeft een kleine doch wankele stap gemaakt op de weg naar de
democratie. Het is aan de internationale gemeenschap om het land op deze weg te houden. Tot
op heden is de situatie echter uiterst zorgwekkend. Het ziet er niet naar uit dat Afghanistan de
belangstelling van de internationale gemeenschap heeft weten vast te houden.
Conclusie
Samenvattend is men in Somalië niet eens toegekomen aan het daadwerkelijk invoeren
van democratie, laat staan aan de daarmee gepaard gaande problemen en valkuilen. De
belangrijkste elementen die de overgang in Duitsland en Japan tot een succes maakten
ontbreken. Ze ontbreekt een functionerende staatsstructuur. Die is verdwenen met de val van
Siad Barre. Helaas is de poging van Sahnoun om op basis van het bestaande clansysteem
voort te bouwen niet doorgezet, zodat initiatieven van de internationale gemeenschap om tot
een functionerende staat te komen vaak niet op de loyaliteit van de clans kunnen rekenen en
worden ervaren alsof zij van buitenaf opgedrongen worden.
Voorts ontbreekt ook de daadwerkelijke onderwerping van gewapende groeperingen.
Dat is een cruciale verschil met Duitsland en Japan na de 2e Wereldoorlog, die immers beide
totaal onderworpen en ontwapend waren. Ook de republiek van Weimar kende pas
daadwerkelijk enig succes, nadat in 1923 de laatste gewapende aanslag op haar bestaan met
geweld de kop was ingedrukt. In termen van onze definitie van een geslaagde peacebuilding:
er is geen enkele structuur die een ‘relapse into conflict’ voorkomt.
120
L.P. Goodson 'The Lessons of Nation Building in Afghanistan' in: F. Fukuyama (ed.) Nation-Building, Beyond
Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) p. 162
50
In Afghanistan men erin geslaagd is om op diverse punten continuïteit te vinden met
het verleden. Een voorbeeld is de Loya Jirga, die ook door voorgaande regimes gebruikt is om
de eigen heerschappij te legitimeren. Het is niettemin een instituut gebleven, dat op loyaliteit
van vele Afghanen en met name de traditionele stam-elites kan rekenen.
Helaas bezat Afghanistan nauwelijks andere oude instituties om over te nemen en in te
lijven in de nieuwe staat, zodat deze nauwelijks een stabiele basis bieden. Wel is er een
poging ondernomen om de verschillende krijgsheren die het land rijk is, te laten participeren
in het politieke proces. Dat neemt niet weg dat de samenwerking wankel en voorwaardelijk
blijft, zolang iedere krijgsheer de mogelijkheid heeft om zich op zijn eigen territoir en eigen
etnische machtsbasis terug te trekken.
De massale aanwezigheid van de internationale troepenmacht draagt uiteraard ook bij
aan het relatieve succes van de peacebuildingsmissie Afghanistan. Hoewel van ontwapening
nog geen sprake is, wordt enige vrede wel gegarandeerd door de aanwezigheid van een
strijdmacht die enige tegenwicht kan bieden tegen die van de krijgsheren.
Anderzijds betekent de macht van de krijgsheren dat het ideaal van een
meerderheidsregering, als zowel het ideaal van een constitutie die in het hele land toegepast
kan worden, nog ver weg zijn. Het is, kortom, nog maar de vraag of de huidige Afghaanse
politieke structuur er een is, die een een ‘relapse into conflict’ zal voorkomen. Men is echter
wel een stap verder dan in Somalië.
Het antwoord op de deelvraag 'Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van
democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is
afgesloten?' is dus dat in Afghanistan en Somalië de historische politieke structuren vrijwel
ontbreken. Toch is er een verschil merkbaar in beide cases.
In Somalië is een kans gemist omdat er onvoldoende is ingehaakt op de al bestaande politieke
structuren en men nauwelijks rekenschap heeft gehouden met de bestaande clansystemen. In
Afghanistan heeft men wel een oude politieke structuur opnieuw leven in geblazen en is het
resultaat nog af te wachten. De nieuwe situatie lijkt enigzins kansen te bieden omdat men er in
geslaagd is om aan te haken bij de schaarse aanwezige structuren.
51
Hoofdstuk 5
Overeenkomsten en verschillen tussen de vier casestudies
5.1 Verschillen tussen de casestudies
Als men de cases van het na-oorlogse West-Duitsland en Japan vergelijkt met Somalië en
Afghanistan, zijn er een paar opvallende verschillen.
Post-conflict democratisering
De democratisering in West-Duitsland en Japan kon plaatsvinden in relatieve rust. De twee
landen waren zo goed als verslagen en er vonden weinig tot geen gewelddadigheden meer
plaats. Ook was in beide gevallen de bevolking niet etnisch verdeeld. Dit in tegenstelling tot
Somalië en Afghanistan, waar de peacebuildingsmissie al werd ingezet toen er nog steeds
strijd geleverd werd in het land. In Somalië was de burgeroorlog nog in volle gang toen de
missie UNOSOM II van start ging. Deze missie ondervond veel hinder door het conflict, daar
zij te veel taken tegelijkertijd te verwerken kreeg. Het lukte de peacebuilders dan ook niet om
een einde te maken aan het geweld of om een democratische regering te creëren. Het
peacebuildingsproces was hier duidelijk te vroeg van start gegaan om effectief te kunnen zijn.
In Afghanistan kwam het proces wel van de grond, hoewel ook hier verschillende
krijgsheren en overblijfselen van het Taliban-regime gewelddadigheden veroorzaakten. Het
peacebuildingsproces en de democratisering van het land is dan ook slechts beperkt tot Kabul
en omstreken. Daarbuiten heerst er nog steeds een anarchie van krijgsheren en Talibanoverblijfselen die elkaar en de Afghaanse regering bevechten. Hoewel de Taliban en de
krijgsheren zich nooit geheel hebben overgegeven aan de interventiemacht en dus ook niet
geheel verslagen zijn, kan niet worden gesteld dat de peacebuildingsmissie in Afghanistan
mislukt is. Peacebuilding werd wel vroeg ingezet, maar de gevolgen waren hier niet zo
dramatisch als in Somalië, zij het dat de Afghaanse regering slechts in een klein gebied
invloed kan uitoefenen.
Gebruik maken van oude instituties
52
De democratisering in West-Duitsland en Japan had baat bij het gebruik van oude
grondwetten, respectievelijk de Weimar-grondwet en de Meiji-grondwet. Hoewel deze oude
grondwetten niet geschikt waren om een democratisch politiek systeem te bewerkstelligen,
konden ze wel door commissies aangepast worden aan het nieuwe politieke systeem (onder
toeziend oog van de bezettingsmachten) en verschafte de nieuwe grondwet meer legitimiteit
onder de bevolking. Somalië en Afghanistan hadden geen eerdere grondwet die aangepast kon
worden aan de nieuwe situatie. Het bestuur in Somalië was gebaseerd op een dictatuur en
verschillende clansystemen. Het Taliban-regime in Afghanistan had eveneens geen grondwet
opgesteld en hield vast aan het Islamitische rechtssysteem, de Sharia.
Tijdens de democratisering van beide landen kon er nauwelijks op bestaande of oude
politieke systemen teruggevallen worden. In Afghanistan zorgden bovendien de verschillende
etnische bevolkingsgroepen voor problemen met de samenstelling van de grondwet. De
constitutionele commissie bestond uit leden van verschillende etniciteit, die
verhoudingsgewijs overeenkwamen met de etnische samenstelling van de Afghaanse
bevolking. Dit gaf als probleem dat de alleen al de constitutionele commissie door vele
etnische groeperingen niet als legitiem werd ervaren.
Toch is het mijn mening dat er te weinig gekeken is naar potentiële politieke
structuren uit het verleden, namelijk het Somalische clansysteem of zelfs de stabiliteit die de
regeringsperiode van de voormalige koning (Mohammed Zahir Shah) van Afghanistan
kenmerkte. In Somalië is nog door Mohammed Sahnoun geprobeerd om door middel van het
clansysteem een politiek systeem op te bouwen, dat gestoeld zou zijn op democratische
principes. Doordat dit niet gelukt was, kon de peacebuildingmissie niet op de loyaliteit van de
clans rekenen en werd zij ervaren alsof ze van buitenaf opgedrongen werd.
Traditionele politieke structuren zouden een vruchtbare ondergrond kunnen vormen
bij het creëren van instituties die uiteindelijk naar een vorm van democratie zouden kunnen
leiden. (Zie verder in paragraaf 5.1: verschillen in de definitie van het begrip ‘democratie’)
Mate van autoriteit van de interveniërende macht
De democratisering van Duitsland en Japan werd tot stand gebracht door een
bezettingsmacht, namelijk de geallieerden. Somalië en Afghanistan moesten hun politieke
hervormingen organiseren met behulp van een peacebuildingsmacht, die slechts op het
politieke en militaire vlak invloed kon uitoefenen in plaats van blijvende beslissingen te
nemen in het politieke proces. Dit is echter niet het enige verschil. Ook de aard van de
gewelddadige conflicten zijn anders in de casestudies van hoofdstuk 3 en 4. Na de Koude
Oorlog is het aantal interne conflicten aanzienlijk toegenomen. Vredesmissies worden veel
53
meer ingezet binnen intrastatelijke dan interstatelijke conflicten.121 Etnische geschillen spelen
een grotere rol dan ooit, en sommige auteurs zoals Mary Kaldor, spreken dan ook van het
verschijnsel ‘New Wars’.122
Intrastatelijk versus interstatelijk
Een duidelijk verschil in de casestudies van vlak na de 2e Wereldoorlog en de meer recentere
studies is het type conflict. Japan en Duitsland vormden voor en na de bezetting door de
geallieerde macht een politieke eenheid. Somalië en Afghanistan waren dat niet. In Somalië
was de dictatuur van Siad Barre al uiteengevallen tot een onduidelijke heerschappij van
verschillende, elkaar bevechtende, clans en krijgsheren over diverse gebiedsdelen. Met de
interventie van de VN en de VS werd deze verdeling van clans en krijgsheren ingewikkelder,
mede omdat de interventiemacht zelf beschouwd werd als een derde partij in het conflict.
Afghanistan vormde vóór de interventie wel een politieke eenheid. De Taliban had een
stevige grip op het land en de aanwezige krijgsheren hadden niets in te brengen op politiek
gebied. Dit veranderde na de VS-interventie. De Taliban werd verslagen en krijgsheren
mengden zich weer in de strijd. Om het geweld van deze krijgsheren zo veel mogelijk te
beperken werd door de Amerikanen getracht de krijgsheren en hun gevolg zoveel mogelijk te
betrekken in het politieke proces. Dit proces verliep op zijn zachtst gezegd niet vlekkeloos en
veel krijgsheren besloten in latere periodes uit het vredesproces te stappen
5.2 Overeenkomsten tussen de casestudies
Tussen de casestudies zijn ook enige overeenkomsten te constateren:
Continuïteit en verandering
Bij een vergelijking tussen Japan, Duitsland, Somalië en Afghanistan blijkt, dat het
belangrijkste probleem zit in het vinden van een balans tussen continuïteit en verandering in
het staatsbestel. In Japan en Duitsland, beide ontwikkelde staten, had men het geluk dat men,
ondanks de vernietigingen van de oorlog, gebruik kon maken van de aanwezige instituties.
Men behoefde slechts te zorgen dat deze instituties wel zodanig aangepast werden dat
aantasting van minderheidsrechten ofwel aantasting van het staatsbestel onmogelijk gemaakt
zou worden. In Somalië en Afghanistan moest men het met aanzienlijk minder stellen.
121
H. Miall, O. Ramsbotham, T. Woodhouse, Contemporary Conflict Resolution (Cambridge, 1999) p.2
122
M. Kaldor, New & Old Wars (Oxford, 2001) p. 1-12
54
Gemeenschappelijke tradities en structuren waren schaars, terwijl er van staatsinstituties of
van een functionerende grondwet niet of nauwelijks sprake was. De waarschuwing van
Fukuyama, dat externe actoren de institutionele capaciteit van de staten ondermijnen door
staatsfuncties te creëren en in zijn geheel over te nemen, lijkt in deze cases vaak in de wind te
worden geslagen. Het lijken met name die initiatieven geweest die een voortzetting van de
bestaande structuren inhielden, die succesvol genoemd kunnen worden. In Afghanistan was
dat de Loya Jirga. In Somalië was dat het clansysteem, dat voor een succesvolle
vredesopbouw enige kansen kon vormen, indien men er gebruik van wist te maken.
Geen terugkeer naar oorspronkelijke democratische traditie
In alle vier de casestudies is er bij het democratiseringsproces geen sprake van een terugkeer
naar een oorspronkelijke democratische traditie. Men kan stellen dat er in na-oorlogs
Duitsland en Japan gebruik kon worden gemaakt van eerdere grondwetten, maar niet dat deze
grondwetten op een democratische traditie gebouwd waren. De Weimar-republiek mocht een
democratie zijn, maar deze was helaas zo kortstondig, dat de democratische waarden zich niet
hadden kunnen nestelen in de Duitse politiek. Hetzelfde gold voor Japan. Het Keizerrijk
functioneerde op basis van een oligarchie. De Meiji-hervormingen brachten hierin geen
enkele hervormingen. Na de oorlog werd de democratie in Japan voor het eerst
geïntroduceerd. Dit is in overeenstemming met de cases van Afghanistan en Somalië. Deze
landen hebben geen eerdere ervaring gehad met democratie. Dit behoeft dus geen reden te zijn
om de kans op democratie in deze landen af te schrijven omdat er geen democratische
precedent is.
Verschillen in de definitie van het begrip ‘democratie’.
Interessant zijn de mogelijke verschillen in het begrip democratie. De casestudie Japan heeft
bewezen dat een geslaagde democratie niet uitsluitend op Westerse waarden en tradities hoeft
te berusten. Dit feit had een mogelijke invloed kunnen hebben op de vredesmissie in Somalië,
en op de onderhandelingen van Mohammed Sahnoun in het bijzonder. Deze
onderhandelingen waren gebaseerd op het functioneren van het clansysteem, een systeem dat
een stevigere politieke basis had in de Somalische maatschappij. De visie van Sahnoun was
dat dit de enige basis was voor vrede. In april 1992 werden de clanhoofden en de krijgsheren
het eens om 500 peacekeepers in Somalië toe te laten. Uiteindelijk werd Sahnoun gepasseerd
door de Secretaris Generaal van de VN, die al een besluit had genomen om 3000
peacekeepers te sturen voor snel resultaat.
55
Het zou interessant zijn een democratisch systeem te creëren uit het clan- of
stammensysteem. Zoals in paragraaf 3.1 van dit onderzoek wordt gesuggereerd; de casus van
de democratisering van Japan bewijst dat een opgelegde democratie zich aan kan passen aan
traditionele normen en waarden; zij hoeven niet geheel opgegeven te worden bij de vorming
van een meer democratische besluitvorming in de politiek. Democratisering is ook mogelijk
in landen die niet bekend zijn met de westerse politieke structuren.
Conclusie
Het verschil tussen de historische casestudies en de recente casestudies zit voornamelijk in de
beschikbaarheid van politieke structuren waarbij bij de invoering van de democratie kon
worden aangesloten. In Japan en West-Duitsland waren deze ruimschoots voorhanden en in
Somalië en Afghanistan waren deze schaars. Zoals Fukuyama zegt: “What did occur in both
Germany and Japan was the re-legitimation of the new governments on a democratic basis,
with the drafting of democratic constitutions”123 Ook factoren als de mate van de autoriteit
van de interveniërende macht, het stadium waarin er met peacebuilding begonnen wordt en de
internationale inzet van financiële middelen, hulp en mankracht zorgen voor veel verschillen
tussen de cases onderling.
123
F. Fukuyama (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) p. 4
56
Hoofdstuk 6
Conclusie
Het onderzoek is begonnen met de deelvraag 'Wat is post-conflict peacebuilding en hoe is het
ontstaan? In hoeverre hoort democratisering thuis in peacebuilding?' Na een korte uitleg over
de definities en de geshiedenis van peacebuilding werd er min of meer bij
meerderheidsbeslissing in hoofdstuk 1.3 geconcludeerd dat democratisering een noodzakelijk
onderdeel is van peacebuilding, omdat de meerderheid van de schrijvers een democratie als
einddoel voor ogen heeft. Dat neemt niet weg, dat over de wijze waarop dit doel bereikt moet
worden, de meningen uiteenlopen. De verschillende visies op de wijze waarop
democratisering in het peacebuilding-proces ingepast dient te worden zijn veelal terug te
voeren op debatten in de democratische theorie.
Rafael Lopez-Pintor stelt in dat kader vast dat er grote onenigheid bestaat over de
definitie van democratie. Wel is er volgens hem een duidelijke verschuiving ontstaan binnen
de internationale politiek. Er wordt bijvoorbeeld tegenwoordig meer waarde gehecht aan
democratie dan aan staatssoevereiniteit. Lopez-Pintor is van mening dat democratie niet zo
makkelijk is in te voeren dan sommige auteurs doen geloven. Hij haalt het probleem aan bij
een van de belangrijkste peilers van de democratie: vrije verkiezingen. Vrije verkiezingen zijn
volgens hem geen voorwaarde voor een democratisch bestuur, vooral niet als het land in
kwestie te maken heeft met etnische minderheden. Deze zouden na de verkiezingen wel eens
in gevaar kunnen komen. Lopez-Pintor citeert daarbij verschillende auteurs die niet alleen hun
stem uitbrengen voor assistentie bij het organiseren van vrije verkiezingen, maar ook voor
assistentie bij het handhaven van de vrije meningsuiting na de verkiezingen.124 In deze visie
staat dus het conflict tussen de meerderheidsregering en minderheidsrechten centraal, waarbij
volgens deze auteur te gemakkelijk gekozen zou worden voor invoering van een
meerderheidsregering, ten koste van een adequate regeling van minderheidsrechten. Een
adequate regeling daarvan zal voor minderheidsgroeperingen een voorwaarde zijn om de
wapens neer te leggen.
R. Lopez-Pintor, Reconciliation Elections: A Post-Cold War Experience’, in K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after
Civil War. (London, 1997) p. 21
124
57
Roland Paris heeft vooral bezwaren tegen de snelle invoering van democratie en snelle
liberalisatie. Hij meent dat het overhaasten van hervormingen kan leiden tot een vrede van
slechts korte termijn, en instabiliteit van het politieke stelsel. Hij neemt de situatie in Angola
als voorbeeld van te snelle verkiezingen na een conflictsituatie. In 1992 werd in Angola de
uitslag van de verkiezingen als niet legitiem beschouwd door de verliezende partij, wat een
hernieuwd conflict tot stand bracht.125 Deze situatie kan men vergelijken met de situatie
waarin Afghanistan nu verkeert. De constitutionele commissie werd evenmin als legitiem
ervaren omdat deze uit verschillende etnische groeperingen bestond, ingedeeld naar de
bestaande verhoudingen in het land. Dit kan een voorteken zijn voor latere instabiliteit in de
constitutionele Loya Jirga. Paris meent dat voorzichtigheid geboden moet zijn bij
hervormingen van het politieke stelsel en maant tot een meer doordachtzamere tactiek, en het
langer vasthouden van vredesmissies, met een minimum van 10 jaar. Dit mag dan wel duur
zijn, maar het behouden van een stabiele vrede op lange termijn heeft een hogere prioriteit.
Bovendien moet er geld uitgetrokken worden om overheidsinstituten op te zetten die de
democratie maken tot wat zij is. Paris' leus is dan ook 'institutionalisation before
liberalisation'.126 Bij Paris ligt de nadruk dus op het conflict tussen meerderheidsregering en
de staatsinrichting. Volgens hem dient er allereerst een stabiele staatsstructuur opgebouwd te
worden, alvorens men deze aan een regering bij meerderheid kan blootstellen. Francis
Fukuyama maakt hierbij een belangrijke kanttekening van het ernstige feit dat externe actoren
vaak de lokale bestuurscapaciteit wegzuigen door de neiging om zelf in deze instituties te
willen voorzien. Hier moet dus rekening mee gehouden worden bij het zogenaamde ‘capacitybuilding’ en institutionalisering van staten. Volgens Fukuyama is dit een zeer moeizaam
proces, dat evenwel mogelijk zou moeten zijn door de aanpassing van de lokale structuren en
capaciteiten.
Pauline Baker maakt onderscheid tussen twee groepen van peacebuilders, namelijk de
conflictbeheersers en de democratiseerders. De eerste groep hecht meer belang aan het
oplossen van het conflict, terwijl de tweede groep het accent legt op een snelle
democratisering van het conflictgebied, en de daarbij horende gerechtigheid.127 Paris en
Lopez-Pintor zouden volgens dit onderscheid in de eerste groep vallen.
Naar mijn mening is het onderscheid dat Baker maakt niet zo zwart wit. Lopez–Pintor
streeft, ondanks zijn bezwaren en voorzichtigheid, wel degelijk naar democratische
hervormingen. Paris meent dat snelle invoering van democratie en liberalisering schadelijk is
R. Paris, ‘Wilson’s Ghost: The Faulty Assumptions of Post-Conflict Peacebuilding’, in Crocker et all. Turbulent Peace
(Washington, 2001) p. 767
126 Ibid, p. 780
127 P. H. Baker, ‘Conflict Resolution Versus Democratic Governance: Divergenth Paths to Peace?’, in Crocker et all.
Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 759
125
58
voor het verdere peacebuildingsproces. Toch valt hij, evenals Fukuyama, niet geheel in het
onderscheid van Baker te plaatsen omdat hij wel degelijk een vorm van democratie en
liberalisering als het einddoel ziet. Hij zet alleen vraagtekens bij de snelle invoering van de
democratische waarden.
Ik meen, kortom, dat Paris en Lopez Pintor niet zozeer anders denken over het
uiteindelijke doel, namelijk de invoering van een democratie naar Westers model, maar dat zij
zich bewust zijn van ‘losse eindjes’ van de democratische theorie, namelijk hoe de regering
door de meerderheid te verzoenen met de rechten van de minderheid enerzijds (Lopez Pintor)
en hoe de regering door de meerderheid te verzoenen met stabiele staatsinstituties anderzijds
(Paris). Ook met deze sceptische geluiden blijft dus de conclusie overeind, dat
democratisering een noodzakelijke voorwaarde is voor peacebuilding.
De tweede deelvraag luidde: 'Wat is democratie? Is democratie een stabiliserende factor
binnen intrastatelijke conflicten?'
Ervaringen in het verleden tonen aan dat invoering van democratie niet zonder meer een
stabiliserende factor hoeft te zijn in geval van intrastatelijke conflicten. Indien democratie
immers belangrijk is voor geslaagde peacebuilding, vormen de valkuilen in de democratische
theorie en praktijk eveneens valkuilen bij peacebuilding. Democratie kan niet gezien worden
stabiel eindstadium voor staten. De geschiedenis laat, zoals in hoofdstuk 2 geconcludeerd,
zien dat de huidige democratische landen fases kenden van krijgsheren, dictaturen,
oligarchieën of andere staatsvormen voordat ze zich konden ontwikkelen tot een democratie,
en hoewel het democratische systeem het meest legitieme systeem is en het meeste
economische voordeel oplevert voor de bewoners van de staat128 is het niet vanzelfsprekend
dat democratie in conflictsituaties ook gehandhaafd kan blijven. Het systeem kan makkelijk
een terugval maken naar een fase van bijvoorbeeld een dictatuur of een oligarchie, net als een
dictatuur gemakkelijk terug kan vallen in een systeem van rondtrekkende krijgsheren, zoals
dat in Somalië gebeurd is na het vertrek van de dictator Siad Barre. Toch kan democratie een
stabiliserende factor in het staatssysteem vormen. Dit wordt in het 3e hoofdstuk aangetoond,
met de behandeling van de historische casestudies en de bijbehorende deelvraag 'Welke
factoren maakte democratisering in historische casestudies tot een succes?' Dit kan
samengevat worden in een viertal punten:

De totale overgave van de verslagen landen en het staken van de gewapende strijd.

Het aanpassen en gebruik van eerdere grondwetten als basis voor een democratisch
politiek systeem.
128
M. Olson, 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science Review Vol. 87, No.3 September
1993 p. 567- 575
59

Het inschakelen van voornamelijk legitieme regionale bestuurders en het gebruik
maken van al bestaande institutionele en politieke structuren.

Het herstellen van de economische structuren.
Tenminste drie van deze punten zijn, in negatieve zin, terug te vinden in het antwoord op de
4e deelvraag, namelijk: 'Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in
deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is afgesloten?'.
In Somalië werd de peacebuildingsmissie te vroeg ingezet, verkeerd aangepakt en er werd met
een te ruim mandaat geïntervenieerd. Door al deze maatregelen werd het de conflicterende
partijen nog mogelijk gemaakt om de gewapende strijd te continueren en om de
peacebuildingsmacht zelfs als een derde partij in het conflict te beschouwen. Ook ontbrak er
in Somalië een bestaande acceptabele staatsstructuur waar gebruik gemaakt kon worden om
toekomstige instituten en structuren op te bouwen. De enige traditionele structuren, de
aanwezige clansystemen, zijn in het proces van democratisering en staatsopbouw genegeerd.
In Afghanistan heeft het tekort aan financiële middelen en toezegging van internationale
troepen een duidelijk negatief effect op het verloop van de peacebuildingsmissie. De macht
van de regering kan zich niet uitbreiden in de gebieden waar de krijgsheren de dienst uit
maken en het zeer belangrijke proces van het opzetten van functionerende instituten
ondervindt grote vertraging, dat schade kan opleveren voor de fragiele vrede.
Het meest opvallende verschill tussen de historische en de recente cases (deelvraag 5: 'Wat
zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de historische en de recente casestudies?') is
dus:

In de historische cases is er succevol gebruik gemaakt van al bestaande instituties,
regionale bestuurders en poltieke systemen. In de recentere cases waren deze niet of
nauwelijks aanwezig. De reden dat de peacebuildingsmissie in Afghanistan naar mijn
mening een positievere wending genomen heeft dan in Somalië, is omdat men de Loya
Jirga weer nieuw leven heeft ingeblazen en gebruik heeft kunnen maken van dit
systeem.

Men is in de historische casestudies begonnen met het peacebuildingsproces toen de
gewapende strijd in zijn geheel gestaakt is. In de recentere cases is dit niet gelukt en
moet men de vredesopbouw trachten te combineren met het behouden en het
voortdurend bewerkstelligen van de vrede.

In de recente cases heeft men te maken met een ander type conflict, namelijk
intrastatelijke conflicten. Dit was in de historische cases niet het geval. Hierdoor wordt
het bewerkstelligen van vrede en democratie een stuk ingewikkelder.
60

In de historische cases bestond er een absolute overheersing van de bezettingsmacht.
Deze behield de autoriteit op alle processen die er zich in het land afspeelden.
Hierdoor werd de vredesopbouw in dezelfde hand gehouden. Somalië en Afghanistan
moesten hun politieke hervormingen organiseren met behulp van een
peacebuildingsmacht, die slechts op het politieke en militaire vlak invloed kon
uitoefenen in plaats van blijvende beslissingen te nemen in het politieke proces.
Ter conclusie van dit onderzoek moet er teruggekeerd worden naar de hoofdvraag, namelijk:
“Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding?”
De eerste factor die in dit onderzoek verantwoordelijk bleek voor een succesvolle
democratisering is het gebruik maken van oude instituties en bestaande politieke structuren.
Dit heeft een positieve invloed op democratisering binnen peacebuilding. Dit is niet zo
verrassend, aangezien het opbouwen van een zekere structuur beter gaat als er nog een
fundament aanwezig is. Toch zal er in mijn opinie duidelijker gekeken moeten worden naar
eventuele mogelijkheden die traditionele structuren, zoals clansystemen, kunnen bieden. Een
democratie hoeft niet alleen naar westerse waarden gemodelleerd te worden. De casus van
Japan bewijst dat traditionele of niet westerse waarden prima hun plaats in kunnen nemen in
een stabiel en democratisch systeem. Dit onderzoek spreekt de hoop uit dat toekomstige
vredesmissies de mogelijkheden van eventuele bestaande structuren kunnen inzien en hierop
voort kunnen bouwen.
Verrassend is dat het ontbreken van een democratische traditie geen negatieve
gevolgen op een democratiseringsproces hoeft te hebben. Het tegenovergestelde wordt wel
vaak in huidige literatuur gesuggereerd. Een kort overzicht van de geschiedenis van Japan en
Duitsland leert de lezer echter dat deze landen ook geen democratisch systeem kenden voor
de Tweede Wereldoorlog. Dit is een hoopvol gegeven voor landen waarin het democratische
systeem nog geïntroduceerd moet worden.
Ook de tijdige inzet van post-conflict peacebuilding is van groot belang, dat wil
zeggen dat pas begonnen kan worden met het creëren of aanpassen van benodigde instituten,
als inderdaad alle gewelddadigheden gestaakt zijn. Hiervoor is absolute autoriteit nodig voor
de betreffende vredesmacht. Deze moet bereikt worden door een politieke en militaire
overheersing van alle betrokken partijen. Wordt deze stabiliteit niet verkregen dan heeft dit
negatieve gevolgen op de opbouw van een nieuw politiek systeem. De casestudies van
Afghanistan en Somalië bewijzen dit.
61
Naar mijn mening heeft ook het tekort aan toezeggingen van internationale
troepen een duidelijk negatief effect op het verloop van de peacebuildingsmissie.Het is in
mijn opinie van groot belang dat de aandacht van de internationale gemeenschap bij deze
missies niet wegvalt en dat er geld, tijd en mankracht beschikbaar blijft om het ingewikkelde
en tijdrovende proces van democratisering en peacebuilding te blijven ondersteunen. Er moet
voldoende motivatie blijven bestaan om overheidsinstituten op te zetten (of aan te passen) die
de democratie maken tot wat zij is, doch men moet vermijden om in een soort neokolonialisme te vallen waar Fukuyama voor waarschuwt. Het is een grote
verantwoordelijkheid die genomen wordt als men een besluit neemt om democratisering via
een peacebuildingsmissie in een land in te voeren. Deze verantwoordelijkheid wordt naar mijn
mening te vaak onderschat of opzij geschoven, zodat peacebuildingsmissies te vroeg
afgebouwd en/of teruggetrokken worden. Dit kan fatale gevolgen hebben voor de stabiliteit in
het gebied of zelfs voor de internationale veiligheid.
Toekomstig onderzoek zal nog moeten uitwijzen hoe democratisering als proces het
beste kan slagen en welke strategieën in peacebuildingsmissies het meest succesvol zijn om
een staat met democratische waarden, en daarmee een stabiele vrede tot stand te brengen.
Naar mijn mening kan men echter niet twijfelen aan de grote waarde die de ‘lessons learned’
met zich mee brengen. Al staat de wetenschap en de techniek van de vredesmissies relatief
gezien nog in de kinderschoenen, het is mijn mening dat het goed analyseren van historische
situaties een hoop waardevolle informatie kan geven voor toekomstige missies.
Oorlog is iets dat onlosmakelijk verbonden is met de mensheid. Mijn hoop echter is
gebaseerd op de verdere ontwikkeling van internationale vredesmissies in de toekomst, zodat
zoveel mogelijk leed dat met gewelddadige conflicten veroorzaakt wordt, genezen of zelfs
voorkomen kan worden. De enige vrede waarop de mensheid kan rekenen, is immers
afkomstig uit de mens zelf.
Gebruikte bronnen:
Ambassade Verenigde Staten in Duitsland, Treaty on the Final Settlement with Respect to
Germany, September 12, 1990 http://usa.usembassy.de/etexts/2plusfour8994e.htm (23-42006)
Amnesty International, Police Reconstruction Essential for the Protection of Human
Rights,
http://www.amnestyusa.org/countries/afghanistan/document.do?id=3950B67AE78F12128
0256CE0005BA87A (17-6-2004)
62
Anderson, M.S. The Ascendancy of Europe 1815-1914 (Essex, 1985)
Azimi, N. (ed), Humanitarian Action and Peace-keeping Operations: Debriefing and
Lessons (Dordrecht, 1997)
Baker, P.H. ‘Conflict Resolution Versus Democratic Governance: Divergenth Paths to
Peace?’, in Crocker et all. Turbulent Peace (Washington 2001)
Ball, N. 'The Challenge of Rebuilding War-Torn Societies', in: Crocker et all. Turbulent
Peace (Washington, 2001)
Baylis, J., Smith, S. The Globalisation of World Politics, an Introduction to International
Relations (Oxford, 2001)
Boutros Ghali, B. United Nations Online Archive; Agenda for Peace,
http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005)
British Broadcasting Corporation (BBC), BBC News (1-6-2004),
http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/3767655.stm (28-6-2004)
Brons, M.H. Society, Security, Sovereignty and the State in Somalia, From Statelessness
to Statelessness? (Utrecht, 2001)
Brune, L.H. The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in
Somalia, Haiti and Bosnia, 1992-1998 (Claremont, 1998)
Cable News Network (CNN), Worldnews (10-6-2004),
http://www.cnn.com/2004/WORLD/asiapcf/06/10/karzai.afghanistan (23-6-2004)
Cliteur, P.B. & Loth, M.A. Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992)
Cousens, E., Kumar C., Wermester K,. eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace
in Fragile Societies (Boulder, 2000)
De Nederlandse Regering, Actueel Dossieroverzicht Afghanistan (16-4-2004),
http://www.regering.nl/actueel/dossieroverzicht/afghanistan.jsp?ComponentID=7208&So
urcePageID=7474 (26-6-2004)
Dower, J. Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995)
Dunn, F.S. Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963)
Fukuyama, F. Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam,
2005)
Fukuyama, F. (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006)
Gimbel, J. The American Occupation of Germany, Politics and the Military, 1945-1949
(California, 1968)
Glaessner, G.J. The Unification Process in Germany, From Dicatatorship to Democracy
(London, 1992)
63
Goodson, L.P, 'The Lessons of Nation Building in Afghanistan' in: F. Fukuyama (ed.)
Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006)
Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC,
http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=a
c42 (Last check: 5-9-2005)
Human Rights Watch, Former Women's Minister Intimidated (26-6-2004),
http://www.hrw.org/press/2002/06/afghan0626.htm (27-6-2004)
Hunter, J. The Emergence of Modern Japan, An Introductory History since 1853 (London,
1998)
Immig, O., Palm, J. Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland
(Amsterdam, 1989)
Joll, J. Europe since 1870, An International History (London, 1990)
Kaldor, M. New & Old Wars (Oxford, 2001)
Kumar, K. ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn
Societies’ in: K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London, 1997)
Licklider, R. 'Obstacles to Peace Settlements', in: Crocker et all. Turbulent Peace
(Washington, 2001)
Lopez-Pintor, R. ‘Reconciliation Elections: A Post-Cold War Experience’, in K. Kumar
(ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London 1997)
Lund, M. 'Life Cycle of Conflict' in: Preventing Violent Conflict (Washington, 1996)
Mann, G. Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992)
Maris, C.W., Jacobs, F.C.L.M. Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de
Rechtsfilosofie (Groningen, 1991)
Miall, H., Ramsbotham, O., Woodhouse, T., Contemporary Conflict Resolution, The
prevention, management and transformations of deadly conflicts (Oxford, 1999)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4
2003,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D
435X3X54793X65 (12-6-2004)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 2907-2005,
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F
371X3X55648X37 (21-11-2005)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 1211-2003,
64
http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA61
23CX3X62644X94 (27-6-2004)
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 198-2002 http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004)
Möller, H. Weimar. Die Unvollendete Demokratie (München, 1994)
Montesquieu, C.de Over de Geest der Wetten (Amsterdam, 1998)
Moran, M. George Bush, Nation Builder, http://www.msnbc.msn.com/id/4448418/ (Last
check, 1-8-2005)
NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2
(26-6-2004)
Olson, M. 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science
Review Vol. 87, No.3 September 1993
Paris, R. 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding', in:
Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001)
Philips Price, M. Dispatches from the Weimar Republic, Versailles and German Fascism
(London, 1999)
Popper, K. Conjectures and Refutations, The Growth of Scientific Knowledge (London,
2000)
Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, Agreement on Provisional Arrangements
in Afghanistan Pending the Re-establishment of Permanent Government Institutions
http://www.uno.de/frieden/afghanistan/talks/agreement.htm (26-6-2004)
Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, UN Talks on Afghanistan (Bonn 27-11/512-2001) http://www.runiceurope.org/german/frieden/afghanistan_template.htm (15-62004)
Reischauer, E.O., Craig, A.M. Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989)
Rubin, B. R. 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council
on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006
Sisk, T. Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned.
http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005)
Stedman, S.J. ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings
from a Study of Sixteen Cases’, in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001)
Storry, R. A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973)
Tocqueville, A. de Democracy in America (Hertfordshire, 1998)
Turville-Petre, G. Origins of Icelandic Literature (Oxford, 1967)
65
Verenigde Naties, News, http://www.un.org/News/Press/docs/2002/SC7345.doc.htm (276-2004)
Warner, D. New Dimensions of Peacekeeping (Dordrecht, 1995)
Welfield, J. An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System
(London, 1988)
Wheeler, N.J. Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society
(Oxford, 2000)
Wilson W, in: R. Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict
Peacebuilding' in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001)
Wolferen, K.G. van Japan, The Enigma of Japanese Power (London, 1989)
Woodward, S.L. ‘Bosnia after Dayton: Transforming a Compromise into a State’, in: R.
L. Rothstein, After the Peace, Resistance and Reconciliation. (London, 1999)
Zakaria, F. The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London,
2004)
66
Download