Scriptie DEMOCRATIE NA CONFLICT? Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding? Noortje Henrichs 9907750 [email protected] 06-46438381 Begeleiding: Arend-Jan Boekestijn Inhoud Inleiding ................................................................................................................................. 3 Hoofdstuk 1 ............................................................................................................................... 6 Wat is postconflict peacebuilding? ......................................................................................... 6 1.1 Ontstaan van postconflict peacebuilding......................................................................... 6 1.2 Definities en doelstellingen van peacebuilding: ............................................................... 7 1.3 Waarom democratie in peacebuilding? .................................................................... 12 Conclusie .............................................................................................................................. 15 Hoofdstuk 2 ............................................................................................................................. 16 Wat is democratie? ................................................................................................................. 16 2.1 beknopte geschiedenis van de democratie in West-Europa ........................................... 16 2.2 Politiek-filosofische benadering van het begrip democratie .......................................... 18 2.3 Democratie als staatsvorm in intrastatelijke conflicten.................................................. 21 Conclusie .............................................................................................................................. 22 Hoofdstuk 3 ............................................................................................................................. 23 Historische casestudies .......................................................................................................... 23 3.1 Democratisering in Japan na de 2e wereldoorlog ....................................................... 23 3.1.1 De Meiji-grondwet .................................................................................................. 23 3.1.2 Na de Tweede Wereldoorlog................................................................................... 24 3.2 Democratisering in West Duitsland na de 2e wereldoorlog ........................................... 27 3.2.1 Duitsland en de eerste parlementaire democratie: De Weimarrepubliek ................ 27 3.2.2 Democratie onder de geallieerde bezetting ............................................................. 29 3.3 Welke factoren maakte democratisering in deze casestudies tot een succes? ................ 32 Conclusie .............................................................................................................................. 34 Hoofdstuk 4 ............................................................................................................................. 35 Recente Casestudies ............................................................................................................... 35 4.1 Somalië ........................................................................................................................... 35 4.1.1 Geschiedenis van het conflict .................................................................................. 35 4.1.2 UNOSOM I ............................................................................................................. 36 4.1.3 UNITAF .................................................................................................................. 37 4.1.4 UNOSOM II ............................................................................................................ 38 4.2 Afghanistan .................................................................................................................... 40 4.2.1 Korte geschiedenis van de interventie ..................................................................... 40 4.2.2 Roadmap-fasen ........................................................................................................ 41 4.2.3 Problemen in de democratisering ............................................................................ 41 4.2.4 Veiligheid ................................................................................................................ 44 4.2.5 Afghaanse instituten ................................................................................................ 46 4.3 Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze casestudies heeft gefaald? ....................................................................................................................... 48 Conclusie .............................................................................................................................. 50 Hoofdstuk 5 ............................................................................................................................. 52 Overeenkomsten en verschillen tussen de vier casestudies ................................................ 52 5.1 Verschillen tussen de casestudies ................................................................................... 52 5.2 Overeenkomsten tussen de casestudies .......................................................................... 54 Conclusie .............................................................................................................................. 56 Hoofdstuk 6 ............................................................................................................................. 57 Conclusie ................................................................................................................................. 57 Gebruikte bronnen: ............................................................................................................... 62 2 Inleiding In een wereld waar de media een enorme rol is gaan spelen in het dagelijks leven, worden internationale en interne conflicten vaker opgemerkt en veroordeeld door de internationale gemeenschap. Vanaf de oprichting van de Verenigde Naties is al getracht om definitief een einde te maken aan gewelddadige conflicten en het leed dat hieruit voorkomt. Tot nu toe is dit een zeer moeilijke opgave gebleken, die de internationale politiek nog een lange tijd zal bezig houden. De wetenschap en de techniek van de zogenaamde vredesmissies bevinden zich nog in de kinderschoenen. De vraag rijst of het ooit mogelijk is om geslaagde vredesoperaties uit te voeren in oorlogsgebieden en weer een stabiele samenleving te vormen die mensen in staat stellen in vrede met elkaar te leven en in een later stadium zelf eventuele conflicten op te kunnen lossen. De Verenigde Naties hebben zich tot doel gesteld om conflicten te voorkomen en waar zo nodig te reguleren door middel van ‘peacemaking’, ‘peacekeeping’ en ten slotte ’postconflict-peacebuilding’. Met de invoering van het verschijnsel ‘humanitaire interventie’ en de verschillende militaire vredesmissies die hierop volgden, werd er een nieuw doel zichtbaar voor het stabiliseren van conflictgebieden en het installeren van een vrede voor langere termijn. Na de aanvallen op Amerikaans grondgebied op 11 september 2001 werd duidelijk zichtbaar dat vrede en welvaart in een politiek stabiel gebied de internationale veiligheid ten goede zal komen. Het enige politieke systeem dat aan de moderne eisen van een stabiele en vreedzame staatsvorm voldoet is het democratische systeem. Dit wordt door de Verenigde Naties dan ook gezien als de enige optie om een ‘gezonde’ staat te creëren die zelfredzaam is op het gebied van conflictoplossing. In dit onderzoek zal het proces van een interveniërende macht om een democratisch systeem te creëren in een conflictgebied aangeduid worden met de term ‘democratisering’. De Verenigde Naties streven ook naar een stabiliteit op lange termijn in conflictgebieden. Dit streven past binnen het schema van verschillende benaderingen die de VN toepast in conflictsituaties, namelijk preventive diplomacy, peacemaking en peacekeeping. De stabilisatie van conflictgebieden en het installeren van vrede op de langere termijn valt volgens de VN onder de noemer ‘post-conflict peacebuilding’. Uiteraard zijn de begrippen ‘democratisering’ en ‘peacebuilding’ sterk met elkaar verbonden. Zij zijn beiden toegepast in de recentere conflicten in de Balkan, Afghanistan en Irak. 3 In hoeverre kan het democratiseren van staten succesvol genoemd worden? Het is een populaire stellig dat huidige interveniërende machten zoals de VN en de VS er tot nu toe niet in geslaagd zijn een goede democratie tot stand te brengen door middel van peacebuildingsmissies. Toch wil ik in mijn onderzoek bewijzen dat democratisering van staten geen onmogelijk proces is. Ik baseer deze stelling op de succesvolle democratisering in Japan en West-Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Het is mijn overtuiging dat deze historische successen, hoezeer zij ook mogen verschillen ten opzichte van recentere pogingen tot democratisering, in bepaalde aspecten een voorbeeld kunnen vormen voor huidige democratiseringsvormen in peacebuildingsprocessen. Mijn onderzoeksvraag luidt daarom: “Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding?” Om de hoofdvraag en de deelvragen te beantwoorden, zal dit onderzoek beginnen met de uitleg van de defininitie(s) van de begrippen ‘post-conflict peacebuilding’ en ‘democratie’. In hoofdstuk 1 wordt uitgelegd wat post-conflict peacebuilding is. In de eerste paragraaf wordt de geschiedenis van post-conflict peacebuilding behandeld. In de tweede paragraaf wordt het begrip post-conflict peacebuilding gedefiniëerd en het verschil uitgelegd tussen ‘post-conflict peacebuilding’ en peacebuilding. In hoeverre hoort democratisering thuis in peacebuilding? Deze vraag komt ter discussie in paragraaf 3, waarin standpunten van verschillende auteurs worden vergeleken over het democratische systeem. In hoofdstuk 2 zal de geschiedenis van de staatsvorm democratie worden uitgelegd en zal er politiek-filosofisch naar het begrip ‘democratie’ worden gekeken. Is democratie een stabiliserende factor binnen intrastatelijke conflicten? Deze vraag wordt in paragraaf 2.3. beantwoord. Vervolgens zal hoofdstuk 3 de casestudies behandelen van Japan en West-Duitsland na de 2e Wereldoorlog. De deelvragen van dit hoofdstuk zijn: welke factoren maakte democratisering in historische casestudies tot een succes? Kunnen deze historische cases ook als succesvolle cases beoordeeld worden? Hoofdstuk 4 zal als casestudies de peacebuildingsmissies in Somalië (1993) en Afghanistan (2001) analyseren en zich concentreren op eventuele factoren die zorgden dat de invoering van democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet met succes is afgerond. Er wordt een uteenzetting gegeven van deze factoren. In hoofdstuk 5 zullen deze 4 casestudies met elkaar vergeleken worden en eventuele bevindingen zullen benadrukt worden in de conclusie van dit onderzoek. Samenvattend: Deelvragen per hoofdstuk in “Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding?” 1. Wat is post-conflict peacebuilding en hoe is het ontstaan? In hoeverre hoort democratisering thuis in peacebuilding? 2. Wat is democratie? Is democratie een stabiliserende factor binnen intrastatelijke conflicten? 3. Welke factoren maakte democratisering in historische casestudies tot een succes? 4. Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is afgesloten? 5. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de historische en de recente casestudies? 5 Hoofdstuk 1 Wat is postconflict peacebuilding? 1.1 Ontstaan van postconflict peacebuilding Na het einde van de Koude Oorlog ontstond er een nieuw patroon in de conflicten die zich in de wereld afspeelden. Het ging niet meer grotendeels om interstatelijke conflicten, maar om intrastatelijke burgeroorlogen en etnische geschillen. Sommige auteurs, zoals Mary Kaldor, scharen deze conflicten onder de term ‘New wars’, en stellen dat er een nieuw type van geweldvoering ontstaan is, die te maken heeft met het imploderen van het bipolaire systeem en daarmee het ontstaan van een machtsvacuüm. Bij dit type geweld ligt de nadruk meer op etnische conflicten dan ideologische conflicten, en de manier van oorlogvoering baseert zich meer op guerrillatactieken en terrorisme.1 Met de focus op dit nieuwe type conflict ontstond er in de Verenigde Naties (en in andere vredesorganisaties) een behoefte aan een andere, meer ambitieuze aanpak om de stabiliteit in conflictgebieden te herwinnen. De VN wilde een manier om de aanwezigheid van peacekeepingtroepen op korte termijn te laten overlopen in een vrede voor langere termijn. Dit zou onder de noemer vallen van ‘post-conflict peacebuilding’, en het zou de vierde pilaar worden in de VN conflictbenaderingen naast preventieve diplomatie, peacemaking en peacekeeping.2 Secretaris-Generaal Boutros Boutros-Ghali definiëerde het begrip post-conflict peacebuilding in zijn ‘Agenda for Peace’ als: “to identify and support structures which will tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict.”3 De middelen om de vrede te versterken werd in de Agenda for Peace vrij breed opgevat, en met deze middelen werden zowel middelen op sociaal en economisch als op politiek en militair gebied mee bedoeld. Het aanvankelijke optimisme binnen de Verenigde Naties maakte al snel plaats voor frustratie, aangezien niet voorkomen kon worden dat er in de jaren '90 grootschalige conflicten uitbraken in onder andere Angola, Rwanda en Somalië. Bemiddeling en/of interventies door de VN of andere multilaterale organisaties mocht niet baten, en bovendien 1 M. Kaldor, New & Old Wars (Oxford, 2001) p. 2 E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder, 2000) p. 10 3 B. Boutros Ghali, United Nations Online Archive, http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005) 2 6 vertoonden de nieuwe conflicten een neiging om terug te keren naar gewelddadigheden, zelfs nadat er vredesbesprekingen hadden plaatsgevonden en nadat er peacebuildingsoperaties waren ingezet. Dit is de reden van een toenemende vraag naar een uitgebreider onderzoek naar de taken van postconflict peacebuilders en naar een duidelijkere definitie van het begrip 'peacebuilding'. 1.2 Definities en doelstellingen van peacebuilding: De meeste definities van postconflict peacebuilding gaan uit van een lineair conflict, dat wil zeggen dat peacebuilding pas ingezet kan worden nadat er door middel van vredesovereenkomsten (peacemaking) een politiek raamwerk is opgezet en nadat peacekeepingtroepen een wapenstilstand hebbenen kunnen vastleggen (zie figuur 1). Zo kan er een begin gemaakt worden met herstelwerkzaamheden en met het bewerkstelligen van een lange termijnvrede. Aangezien de huidige conflicten vaak niet in een rechte lijn te verlopen, wordt er door verschillende auteurs de term ‘peacebuilding’ gebruikt, in plaats van ‘postconflict peacebuilding’. In dit onderzoek zal ook daarom de term 'postconflict' weggelaten worden. 4 Figuur 1: Life Cycle of Conflict 4 M. Lund, 'Life Cycle of Conflict' in: Preventing Violent Conflict (Washington, 1996) 7 Na het beëindigen van een (intrastatelijk) conflict door middel van een vredesakkoord, ligt er de uitdaging om binnen een staat opnieuw een politieke, economische en sociale structuur op te bouwen, die hernieuwde uitbraak van conflicten kunnen voorkomen. Vaak levert deze reconstructie van conflictgebieden na het ondertekenen van een vredesakkoord veel meer moeilijkheden op dan oorspronkelijk werd gedacht. Er is ook geen eenduidige manier om deze zogenaamde ‘peacebuilding’ uit te voeren. In de Agenda for Peace zijn er verschillende taken onder het concept ‘peacebuilding’ geschaard, waaronder het ontwapenen van de conflictpartijen, het opzetten en begeleiden van verkiezingen, het trainen van een burgerpolitie, het repatriëren van vluchtelingen en het herstellen van de orde. Hoewel deze definitie aanvankelijk wel geschikt was om als richtlijn te dienen voor internationale hulporganisaties, werd het al snel duidelijk dat het document te gelimiteerd was in het onderscheiden van verschillende conflictsituaties, en dat de lineaire interpretatie van conflicten niet toereikend was voor de werkelijke verloop van intrastatelijke conflicten.5 Het concept peacebuilding leidt zoals eerder gezegd vaak tot verschillende interpretaties. Omdat conflicten van elkaar verschillen en er bij de wederopbouw van staten vaak verschillende doelen gesteld worden, worden er aan het begrip peacebuilding dan ook verschillende definities ontleend naast de uitleg in de Agenda for Peace.6 Nicole Ball heeft een prioriteitenlijst gemaakt van peacebuildingstaken. Als een van de eerste taken moet er gezorgd worden voor voldoende veiligheid om het economisch herstel mogelijk te maken, vluchtelingen moeten terug kunnen keren naar de plaats van herkomst en bedrijven moeten worden aangemoedigd om in de staat te investeren.7 Bij Ball ligt de nadruk meer op het economisch herstel. Peacebuilding moet er voor zorgen dat een staat zich zelfstandig kan gaan ontwikkelen. Echter, zij geeft geen duidelijke definitie wat peacebuilding nu precies is. Zij lijkt grotendeels de definitie te volgen die gegeven wordt in de Agenda for Peace, en geeft niet veel andere inzichten. Dit in tegenstelling tot Elisabeth Cousens. Cousens definieert peacebuilding als het construeren of het versterken van autoritaire en legitieme mechanismen binnen een staat die interne conflicten geweldloos kunnen oplossen. Zij stelt ook prioriteiten binnen peacebuilding. Zij stelt dat maatregelen die het geweld laten doen afnemen, belangrijker zijn dan andere zogenaamde ‘postwar needs’ van een staat.8 Een onderscheid moet gemaakt worden binnen de maatregelen die leiden tot de 5 E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder, 2000 p. 11 6 Ibid. p.11 7 N. Ball, 'The Challenge of Rebuilding War-Torn Societies', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 725 8 E. Cousens, C. Kumar en K. Wermester eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder, 2000) p. 12 8 afwezigheid van geweld op langere termijn en de ontwikkeling van staten in de economische en sociale zin. Cousens hecht minder belang aan de economische ontwikkeling als deel van een peacebuildingsprogramma dan Ball doet. Bovendien staat haar doelstelling van peacebuilding het dichtste bij het oorspronkelijke doel in de Agenda for Peace; "to avoid a relapse into conflict". Roland Paris is het met Cousens eens dat een conflictgebied tot 'self-sufficiency' moet kunnen komen wat betreft het oplossen van eigen conflicten, en dat dit ook een van de primaire doelen van het peacebuildingsproces moet zijn. Hij is het structureel oneens met Ball, omdat hij van mening is dat de huidige peacebuildingsprogramma’s te veel nadruk leggen op de liberalisering van staten. Paris noemt dit het Wilsonisme, naar president Wilson, die geloofde dat democratieën vreedzamer waren dan niet-democratieën omdat de eersten politieke en economische vrijheid bezaten. Paris meent, in tegenstelling tot Ball, dat het economisch en politiek liberaliseren van staten op korte termijn meer kwaad dan goed doet. Paris pleit voor een ‘institutionalisering voor liberalisering’. Dit houdt in dat er eerst stabiele en gecontroleerde politieke en economische instituten gecreëerd moeten worden om liberalisering en democratisering op de lange termijn mogelijk te maken. De auteur Francis Fukuyama waarschuwt hierbij echter dat er ernstige beperkingen kleven aan het vermogen van externe machten om instellingen en instituten te creëren. Hij is van mening dat de internationale gemeenschap met het overnemen van deze diensten de eigen institutionele capaciteiten van een staat kan ondermijnen. Dit verschijnsel zou voortvloeien uit de drang van interveniërende partijen of donoren om de capaciteiten van een staat (bijvoorbeeld de volksgezondheid, veiligheid of onderwijs) te versterken als zowel om deze zelf aan de bevolking aan te willen bieden. Fukuyama stelt dat deze processen niet tegelijkertijd kunnen plaatsvinden, omdat dit het vermogen aantast van de plaatselijke regering om deze voorzieningen zelf aan te kunnen bieden. Dus niet alleen vinden interveniërende machten grote moeilijkheden bij het opbouwen van institutionele capaciteit, ze helpen volgens Fukuyama ook mee om de institutionele capaciteiten die er eventueel al zijn, te vernietigen.9 Fareed Zakaria deelt de mening van Paris, dat het democratiseren van staten op korte termijn weinig zin heeft. Hij stelt dat staten die nooit met democratie te maken hebben gehad niet de vaardigheid bezitten om een opgelegde democratie in stand te houden. Immers, de westerse democratische staten zijn liberale democratieën, dat zoveel wil zeggen als democratieën die gekenmerkt worden door niet alleen vrije verkiezingen, maar ook door een wettelijke macht en bescherming van de vrijheid van meningsuiting en religie. Deze vrijheid 9 F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 59-60 9 noemt Zakaria ‘constitutioneel liberalisme’, en hij stelt dat dit niets van doen heeft met democratie, en dat deze twee niet altijd met elkaar te verenigen zijn.10 Hij geeft als voorbeeld Adolf Hitler, die via vrije verkiezingen in aan de macht was gekomen in Duitsland. Zakaria citeert hiermee Richard Holbrook: “Suppose elections are free and fair and those elected are racists, fascists, separatists. That is the dilemma.”11 Volgens Zakaria zijn alleen in de laatste helft van de vorige eeuw het constitutioneel liberalisme en de democratie langzaam met elkaar vermengd. In sommige staten heeft democratie de weg vrijgemaakt voor dictators. De situatie heeft zich vaak voorgedaan dat democratisch gekozen leiders hun positie veilig stellen door bijvoorbeeld te frauderen bij toekomstige verkiezingen of juist deze verkiezingen uit te sluiten. Een voorbeeld is de Haïtiaanse president Aristide, die de steun van zijn bevolking verloor wegens beschuldigingen van fraude en uiteindelijk moest vluchten voor binnenlandse opstanden.12 Het zou volgens Zakaria en Paris dus weinig zin hebben om democratie in te voeren in een gebied waar de bevolking niet bekend is met de vrijheid die het constitutioneel liberalisme brengt. Dit zou eerder schadelijke gevolgen dan succes kunnen hebben.13 Dit geeft naar de mening van beide auteurs ook aan dat het proces van peacebuilding eenvoudigweg niet mag ophouden bij het monitoren van de vrije verkiezingen. Er zal door onafhankelijke partijen controle uitgeoefend moeten worden op het invoeren van de liberale waarden die de democratie in de staat ondersteunen. Een goed voorbeeld hiervan is de situatie in Afghanistan. De twijfels over de hoeveelheid macht in invloed die het Afghaanse parlement op de staat heeft blijven bestaan, evenals de onderlinge rivaliteit tussen de etnische groepen en de krijgsheren. Dat in de huidige situatie in Afghanistan de mogelijkheid bestaat om een constitutioneel liberalisme te ontwikkelen zoals Zakaria dit beschrijft, valt nog te bezien. Volgens Fukuyama is het echter niet aan externe partijen om deze liberale waarden in te voeren. Hij schrijft: “…buitenstaanders die bestuurscapaciteit willen opbouwen, ongeacht of dit international financieringsinstellingen, bilaterale donors of nongouvernementele organisaties zijn, kunnen het best aan overheidsinstellingen in cliëntlanden directe middelen toekennen om capaciteit op te bouwen.” 14 Hij is van mening dat interveniërende machten te weinig kennis hebben van de plaatselijke beperkingen, mogelijkhed en omstandigheden om effectief enige bestuurs- of institutionele capaciteit in te kunnen voeren. 10 F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 19 R. Holbrook in: Fareed Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad, (London, 2004) p. 17 12 M. Moran, George Bush, Nation Builder, http://www.msnbc.msn.com/id/4448418/ (Last check, 1-8-2005) 13 R. Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 767 14 F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 116 11 10 Susan Woodward meent dat het proces van peacebuilding pas effectief als de onderliggende oorzaak van het conflict herkend en behandeld zijn. Zij noemt als voorbeeld het conflict in Bosnië. Woodward meent echter dat de internationale gemeenschap erg selectief te werk gaat in het ondersteunen van partijen in de wederopbouwfase. Er zou volgens haar meer aandacht worden geschonken aan de militaire hulp dan aan de civiele hulp, terwijl er meer behoefte is aan het laatste. Woodward is ook van mening dat de internationale gemeenschap geen rekening houdt met de wensen van de Bosnische bevolking en dat de gestelde (korte termijn) doelen niet tot een duurzame vrede leiden. Bovendien zou er weinig neiging zijn tot zelfreflectie binnen de internationale donoren. De oplossing die volgens Woodward het meest geschikt is, is meer aandacht te schenken aan lokale problemen van de bevolking zoals de banenmarkt en huisvesting. Dit creëert meer stabiliteit dan hulp ‘in het wilde weg’.15 Stephen John Stedman is het hier maar gedeeltelijk mee eens. Hij wijst wel, net als Cousens, op het feit dat de bevolking een eigen capaciteit moet ontwikkelen om problemen op te lossen en dat peacebuilding ook van de capaciteit van de bevolking uit moet gaan, maar hij hecht meer belang aan de veiligheid van de bevolking dan Woodward doet.16 Het is een belangrijk onderdeel van peacebuilding dat externe partijen de veiligheid van bevolkingsgroepen kunnen garanderen. Lokale problemen zoals banentekort en huisvesting zijn daaraan ondergeschikt. Volgens Stedman zijn er twee factoren waar het succes van een peacebuildingsoperatie van afhangt, namelijk de aard en gecompliceerdheid van het conflict en de steun van externe partijen. Hoe ‘eenvoudiger’ het conflict, en hoe groter de bereidheid is van internationale actoren om te interveniëren, hoe groter de kans dat het peacebuildingsproces succes heeft.17 Dit komt dus niet overeen met de conclusie die Woodward trekt. Immers, als de internationale gemeenschap inderdaad zo ongecoördineerd te werk gaat als zij meent, zal de mate van bereidheid niet veel verschil maken. Krishna Kumar onderschrijft wel deels het bezwaar van Woodward. Hij meent dat de internationale gemeenschap en donoren meestal niet in staat zijn om zich aan een langere termijn te binden waar het gaat om steun verlenen. Zelfs als zij steun toezeggen zijn zij niet altijd in staat zich aan deze belofte te houden. Dit wordt onderschreven door de houding van de externe partijen in de meer recentelijke interventies. De bereidheid om langer in een conflictgebied te blijven neemt af en interveniërende partijen willen het liefst zo snel mogelijk S. L. Woodward, ‘Bosnia after Dayton: Transforming a Compromise into a State’, in: R. L. Rothstein, After the Peace, Resistance and Reconciliation. (Londen, 1999) p. 162-163 16 S. J. Stedman, ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings from a Study of Sixteen Cases’, in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 749 17 S. J. Stedman, ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings from a Study of Sixteen Cases’, in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 743 15 11 vertrekken als er een vredesakkoord getekend is. Daarom vindt Kumar dat peacebuilding door sommige externe actoren nogal eens verward wordt met crisismanagement. Interventies op het gebied van bestuur, mensenrechten en vluchtelingenwerk hebben volgens Kumar meer het karakter van ‘snelle reparaties’ gekregen.18 Ook Fukuyama is het hiermee eens. Hij voegt hieraan toe dat het onwaarschijnlijk is dat externe actoren ooit het geduld zullen opbrengen om zich te richten op de capaciteitsopbouw van een land, in plaats van het zelf aanbieden van de benodigde diensten. “…omdat degenen die hen steunen gewoonlijk zichtbare resultaten eisen.”19 Licklider, Woodward en Ball, en in een zekere zin ook Fukuyama, behoren tot de groep die peacebuilding gelijk stellen aan de ontwikkeling of herstel van een aangetaste staat. Cousens, Paris en Zakaria zien peacebuilding meer als een concept dat in de eerste plaats gewelddadige conflicten in de toekomst moet voorkomen en de staat 'self sustainable' moet maken in het oplossen van eventuele conflicten. Dit moet volgens hen dan vooral door opbouw van politieke structuren gebeuren. De eerste groep auteurs is het hier niet mee oneens, maar legt de prioriteit van peacebuilding meer op het herstel in het algemeen. In ieder geval staat vast dat alle auteurs, sommigen meer dan anderen, het min of meer eens zijn met de oorspronkelijke tekst in de Agenda for Peace, “to identify and support structures which will tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict.”20 Deze definitie van de doelstelling van peacebuilding zal ik daarom in het verdere onderzoek ook aanhouden. 1.3 Waarom democratie in peacebuilding? De oorspronkelijke lange-termijndoelstelling van peacebuilding in de Agenda for Peace is het bouwen van structuren die voorkomen dat de staat ooit nog eens terugvalt in een staat van conflict. Volgens Roland Paris hangt deze strategie nauw samen met de opvatting van velen dat het 'liberaliseren' van conflictgebieden de interne vrede bevordert. Aangezien in de huidige politieke cultuur liberalisering in peacebuilding gelijk staat aan democratisering, was dit een veel gebruikte strategie die de internationale gemeenschap uitvoerde in verschillende vredesmissies na de Koude Oorlog. K. Kumar ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn Societies’ in: K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (Londen, 1997) p. 34 19 F. Fukuyama, Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) p. 116 20 B. Boutros Ghali, United Nations Online Archive, http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005) 18 12 Deze visie is reeds daarom aantrekkelijk, omdat zij aanknoopt bij de opvatting, dat democratie voorziet een procedure is om in een maatschappij bestaande belangenconflicten op vreedzame wijze binnen de politieke arena uit te vechten, in plaats van op directe wijze, door het laten speken van de wapens. Tegenover het hierboven genoemde argument kan men immers een lange keten van despoten plaatsen, die loopt van Keizer Augustus tot aan de Hitlers en Tito’s van onze tijd, wier belangrijkste deugd in elk geval volgens hun aanhangers heeft bestaan in het overwinnen van verdeeldheid en het herstellen van de vrede in het teritoir. In een mildere vorm vormt het argument van de ‘sterke man’ die de tegenstellingen bedwingt, het het belangrijkste argument van zowel voor het Westen als binnenlandse kiezers voor steun aan regimes als dat van Poetin in Rusland. Het is derhalve de vraag of het steunen van democratie ook een empirische basis heeft in de ervaringen die tot op heden zijn opgedaan met het invoeren of steunen van democratische stucturen als onderdeel van een pacificatiepolitiek, of, in termen van de hiervoor gegeven definitie, of democratie behoort tot de “ structures which […] tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict”. Niet toevalligerwijs is dit in een notendop de onderzoeksvraag die in deze scriptie behandeld zal worden. Tussen het jaar 1989 en 2000 zijn er twaalf peacebuildingsmissies uitgevoerd waarbij gestreefd werd naar vrije verkiezingen en de opbouw van democratische politieke structuren, namelijk in Namibië, Mozambique, Ruanda, Cambodja, Bosnië, Croatië, Nicaragua, El Salvador, Guatemala, Kosovo en Oost-Timor. In veel van deze situaties bleek deze strategie niet toereikend om aan de conflicten een einde te maken. In sommige situaties zorgde de opbouw van democratische structuren juist voor een hernieuwde gewelddadige strijd binnen de bevolking, zoals in Angola en Ruanda. Paris vraagt zich hierbij af of democratisering de gewelddadigheden niet doen verergeren in plaats van verminderen. Timothy Sisk zegt echter: "Like the national level of governance, truly legitimate, sustainable local-level of governance can only be created through the promotion of democracy. Even in transitional periods, popular participation and local ownership is needed for the new political structures to enjoy legitimacy. Without legitimacy, governance cannot be effective, services cannot be fairly delivered."21 De auteur Roy Licklider geeft het creëren van vertrouwen tussen conflictpartijen een hoge prioriteit. Hij definieert peacebuilding als een verzameling politieke instellingen waardoor maatschappelijke conflicten opgelost kunnen worden zonder grootschalig geweld. 21 T. Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned. http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6 13 Het invoeren van democratie, eventueel met behulp van een derde partij, is volgens hem niet noodzakelijk. Integendeel zelfs. Licklider gelooft meer in politieke machtsverdeling, waarin alle conflictpartijen een proportioneel deel van de politieke macht krijgen. Dit voorkomt dat een democratisch gekozen meerderheid minderheidsgroeperingen uit kan sluiten van politieke deelname.22 Hier kan men het bezwaar aantekenen dat er verschillende elementen in het conflict kunnen voorkomen die eenvoudigweg niet gevoelig zijn voor politieke oplossingen, bijvoorbeeld fundamentalistische groeperingen of de zogenaamde ‘spoilers’; partijen of groeperingen die baat hebben bij het voortduren van het conflict. Een voorbeeld hiervan is de georganiseerde criminaliteit die profiteert van het afwezige gezag. Ook kan men twijfels hebben over dat een regering waarin minderheidsgroeperingen een verhoudingsgewijs grotere macht krijgen, nog door de meerderheid als legitiem gezien kan worden. De secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, beschrijft de connectie tussen postconflict democratie en vrede als volgt: “At the centre of virtually every conflict is the State and its power – who controls it and how it is used. No conflict can be resolved without answering those questions, and nowadays the answers almost always have to be democratic ones, at least in form…. Democracy is practised in many ways, and none of them is perfect. But at its best it provides a means for managing and resolving disputes peacefully, in an atmosphere of mutual trust. ” 23 Sisk vult hierbij aan dat ook zonder democratische initiatieven op het lokale niveau, peacebuilding incompleet en instabiel blijft. De basis voor vrede op lange termijn is een goed ontwikkelde democratie. Op alle niveaus van de samenleving de legitimiteit van de staatsvorm noodzakelijk.24 We leven in een eeuw waarin democratie het enige legitieme systeem is. Van alle staten heeft 62 % een democratisch gekozen regering. Zoals Zakaria opmerkt "When the enemies of democracy mouth its rhetoric and ape its rituals, you know it has won the war."25 Het zou daarom hoogst opmerkelijk zijn om de ontwikkeling van een andere staatsvorm te koppelen aan peacebuildingsmissies, zulks nog los van de vraag of Westerse regeringen bereid zouden zijn de levens van hun soldaten belangeloos te offeren aan het invoeren van enig ander systeem. 22 R. Licklider, 'Obstacles to Peace Settlements', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 701 UN Secretary General Kofi Annan, 'Why Democracy is an International Issue, Cyril Foster Lecture, 19 June 2001' in: T. Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned. http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6 24 T. Sisk, Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned. http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) p.6 25 F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 13 23 14 Hoewel de bezwaren van Paris en Zakaria niet over het hoofd gezien mogen worden, zien ook zij democratisering niet los van peacebuildingsmissies. Ook al is succes op korte termijn niet gegarandeerd, een functionerende democratie is het voor beiden de het doel van een geslaagde peacebuildingsoperatie. Het is daarom niet zozeer de vraag óf democratisering in peacebuildingsmissies thuishoort, maar hóe democratisering in peacebuildingsmissies thuishoort. Conclusie Sinds het einde van de koude oorlog is de behoefte ontstaan aan een ‘recept’ voor het beeindigen van regionale conflicten; een recept voor ‘peacebuilding’. Het gaat daarbij om het identificeren en steunen van “structures which will tend to strengthen and solidify peace in order to avoid a relapse into conflict”. Een mogelijk bezwaar bij het definiëren van peacebuilding is dat het een open definitie is. De Agenda for Peace is hier ook niet duidelijk in. Erkend wordt dat het bij peacebuilding gaat over het identificeren en het steunen van structuren, doch welke structuren dat exact zijn, blijkt niet uit de definitie. De reden waarom democratie in peacebuilding thuishoort is dat de meeste auteurs democratie beschouwen als een onlosmakelijk deel van succesvolle peacebuilding. Het democratische systeem wordt aangemerkt als een stabiele politieke structuur, hetgeen een nader onderzoek naar de plaats van democratie in het kader van ‘peace building’ rechtvaardigt. 15 Hoofdstuk 2 Wat is democratie? 2.1 beknopte geschiedenis van de democratie in West-Europa Het woord democratie stamt af van de Oudgriekse woord 'demokratia'. In deze term zitten de woorden 'demos' (het volk), en 'kratein' (regeren). Het betekent zoveel als 'het volk regeert'. Het eerste bekende democratische systeem stamt uit Athene, rond de 6e eeuw tot de 4e eeuw voor Christus. Deze periode staat ook bekend als de 'Atheense democratie'.26 Deze democratie was gebaseerd op volksvergaderingen waarin de meerderheid van de bevolking het beleid bepaalde en soms werden er ambtenaren direct gekozen of door middel van loting geselecteerd. Vrouwen, kinderen, slaven, armen en mensen die niet in Athene geboren waren werden uitgesloten van beslissingen. Het aantal burgers dat deel uit mocht maken van de democratie was hiermee beperkt tot slechts 20 %. Hierdoor is twijfel gerezen of dit systeem werkelijk democratisch is of meer de kenmerken vertoont van een oligarchie, dat gedefinieerd wordt als een heerschappij van enkelen, meestal een elite.27 Het democratische systeem van het oude Athene was zeer zeker van invloed op de latere West-Europese democratieën, aangezien gesteld kan worden dat deze op de oude systemen gebaseerd zijn. De oude democratische systemen hadden een voorbeeldfunctie voor de West-Europese democratieën zoals wij die nu kennen. Zij kunnen daarom gezien worden als de bakermat van de democratie.28 Hoewel het Atheense democratische systeem de Pelopponesische oorlog overleefde, moest het na de dood van Alexander de Grote het onderspit delven tegen de Macedonische overheersing. De Macedoniërs voerden rond 322 v. Chr. een oligarchie in die het nemen van beslissingen alleen mogelijk maakte voor de zeer rijke burgers.29 Hoewel er meer dan 2000 jaar voorbij zou gaan eer het democratische systeem weer aan invloed won in Europa, waren er na de Atheense democratie nog enkele politieke 26 J. Baylis, Steve Smith, The Globalisation of World Politics, an Introduction to International Relations (Oxford, 2001) p. 39 27 C.W. Maris, F.C.L.M. Jacobs, Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de Rechtsfilosofie (Groningen, 1991) p. 86 28 J. Baylis, Steve Smith, The Globalisation of World Politics, an Introduction to International Relations (Oxford, 2001) p. 41 29 Ibid. p. 39 16 systemen te vinden met democratische elementen. In de 5e eeuw v. Chr. kregen de inwoners van Rome het recht om de zogenaamde 'tribunen' kiezen, zij konden wetten die gemaakt werden door de senaat met een veto tegenhouden, net als besluiten van magistraten.30 Met de kerstening van Europa vielen de democratische elementen in Europa grotendeels weg. De Christenen die in Europa aan de macht gekomen waren hadden evenmin behoefte aan de stem van het volk dan dat het Romeinse keizerrijk dat had gehad. In de gebieden die nog door Germaanse stammen werden bestuurd werd vooral de nadruk gelegd op een cultuur van dappere strijders en heldenverering. De gewone burger had ook hier geen recht van spreken. IJsland vormde hierop een uitzondering. Rond 800 n. Chr. werd het eiland gekoloniseerd door hoofdzakelijk Scandinaviërs en Kelten. Alhoewel de Germaanse cultuur op IJsland werd voortgezet, werd er onder de kleine groep kolonisten een volksvertegenwoordiging opgericht die jaarlijks bijeenkwam om bestuurlijke en wettelijke zaken te regelen. Tijdens deze vergadering, ook wel het Alþing genaamd, konden de vrije boeren een voorzitter kiezen die voor een termijn van 3 jaar aanbleef. Deze voorzitter, ook wel wetspreker genaamd, kon alleen maar ingrijpen wanneer het Alþing ('ding' in het Nederlands) onderling geen oplossing kon vinden.31 In de periode tussen de 11e en de 13e eeuw ontstonden er in Italië de zogenaamde stadstaten. Steden in het noorden van Italië kregen door middel van de handel tussen het middellandse zeegebied en noordelijk Europa een bevoorrechtte positie. Hoewel de stadstaten welvarend en machtig waren, werden ze ook bedreigd door het pauselijke zuiden, het noordelijke Duitse keizerrijk alsmede elkaars concurrentie. Dit motiveerde de inwoners van de steden om hun eigen beslissingen te nemen, en zo kwamen er in vele steden (zoals Milaan, Florence en Genua) een volksraad met raadsleden die direct verkiesbaar waren. Hoewel deze stadstaten officieel gezien toebehoorden aan de paus of andere vorsten, konden de heersers geen overmacht in de steden bewerkstelligen, dus kozen ze ervoor om de volksraden legitimiteit te geven. Aan deze democratische elementen kwam een einde toen het systeem van de volksraad langzaamaan vervangen werd door een oligarchisch systeem geleid door de rijke kooplieden en de adel die steeds meer aan invloed wonnen.32 Het idee van een volksraad in stedelijke gemeenschappen werd later vaker gebruikt, zoals in Vlaamse steden in de 12e eeuw. Deze raad werd geleid door magistraten die door het volk gekozen konden worden. Hoewel deze magistraten enige vorm van onafhankelijkheid bezaten moet deze volksraad niet als een democratisch maar meer als een oligarchisch 30 Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC, http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=ac42 (Last check: 5-9-2005) 31 G. Turville-Petre, Origins of Icelandic Literature (Oxford, 1967) p. 6 32 Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC, http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=ac42 (Last check: 5-9-2005) 17 systeem worden beschouwd, omdat meestal enkele adellijke of rijke families de dienst uitmaakten. Vanaf de 12e eeuw ontstaan er de eerste parlementen in West-Europa. Dit zijn geen democratische parlementen, maar meer een hulpmiddel voor de regerende monarch. Deze kon een raad van bisschoppen en edelen bijeenroepen in een speciale vergadering, de zogenaamde 'curia regis'. Vanuit deze vergaderingen ontwikkelde het parlement zich in een instituut waar (rijke) burgers steeds meer invloed kregen. De Nederlandse Staten-Generaal kunnen hierbij als een voorloper beschouwd worden. Ook elders in Europa kwam deze ontwikkeling op, zoals bijvoorbeeld in de Poolse 'sejm' en de Zweedse 'riksdag'.33 Als belangrijke mijlpalen voor de ontwikkeling van de moderne democratie kunnen in latere eeuwen nog verscheidene grondwetten genoemd worden na 1770 die gebaseerd zijn op constituties zoals de Britse Magna Carta (1215) en de Bill of Rights (1689). De idealen van de Franse Revolutie vormden zo mogelijk nog een belangrijkere factor voor de ontwikkeling van de democratie in West-Europa.34 Geleidelijk aan kreeg de term 'democratie' een andere inhoud dan de betekenis die het in het oude Athene of IJsland had. De belangrijkste veranderingen bestonden uit: De opvatting dat de winnende partij zich altijd moest verantwoorden tegenover zijn/haar kiezers. De opkomst van politieke partijen die zich verkiesbaar konden stellen in het begin van de 19e eeuw. De uitbreiding van de stemgerechtigheid naar andere sociale klassen, namelijk vrouwen, armen, enz. De gegarandeerde geheimhouding van de stemkeuze. In de 20e eeuw kan het kiesrecht voor vrouwen misschien wel als de belangrijkste stap in de ontwikkeling van de democratie genoemd worden, hoewel het nog tot na de Tweede Wereldoorlog zou duren voordat alle vrouwen deel zouden kunnen nemen aan de verkiezingen, zowel actief als passief. 2.2 Politiek-filosofische benadering van het begrip democratie Het fundament van de democratie ligt in de theorieën van Thomas Hobbes en John Locke. Hobbes stelt dat de staatsmacht is gebaseerd op een (onherroepelijk) contract tussen volk en soeverein, dat bedoeld is om de natuurlijke toestand van anarchie te ontkomen. 33 34 Ibid. M.S. Anderson, The Ascendancy of Europe 1815-1914 (Essex, 1985) p. 73 18 Hij komt er overigens op uit dat de absolute monarchie, zonder enige mogelijkheid tot opzegging van het sociale contract, het beste is.35 Locke werkt uit dat het volk door het contract niet alle rechten weggeeft. Ook in de natuurlijke toestand bestaan bepaalde rechten. Het gevolg daarvan is dat de staatsmacht door wetten begrensd is en dat het volk het contract kan opzeggen als de staat het contract niet nakomt.36 Charles de Montesqieu stelt dat machtsmisbruik slechts door de scheiding der machten voorkomen kan worden, alleen op die manier zou er een stabiele en harmonieuze politieke structuur verkregen worden. De wettelijke, bestuurlijke en uitvoerende machten zouden elkaar aan banden leggen mocht een van de drie machten teveel controle krijgen over de staat.37 Alexis de Tocqueville werkt aan de hand van zijn ervaringen in Amerika uit dat een loutere meerderheidsregering voor het individu dwingender is dan enige andere regeringsvorm. Daarom is een inperking van de regeringsmacht noodzakelijk. In Amerika wordt dit door een scheiding der machten gerealiseerd én door een decentraal bestuur. Met dit laatste bedoelt hij dat niet ieder overheidsorgaan of ambtenaar onder het rechtstreekse gezag van de regering staat. Dit wordt ook wel 'checks and balances' genoemd: Tegenover iedere bevoegdheid van bijvoorbeeld de president staat een blokkerings- of controlebevoegdheid van bijvoorbeeld de senaat.38 F.A Hayek werkt uit door welke factoren een democratie ten gronde kan gaan en hoe dat voorkomen kan worden. Het voorbeeld van Nazi-Duitsland toonde aan dat een meerderheidsregering alleen niet voldoende is, en bovendien de democratische structuur kan wegstemmen.39 Via een andere weg komt Karl Popper tot min of meer hetzelfde. Popper's wetenschapstheorie is bekend: niet de verificatie van een theorie is van belang, maar de mogelijkheid tot falsificatie. Zo ook in de politiek. Een meerderheidsbeslissing is niet per definitie juist of juister dan enige andere beslissing. Van belang is dat er altijd een mogelijkheid blijft bestaan om een politieke beslissing te falsifiëren. De kracht van bestaande democratieën is daarom de mogelijkheid om kritiek te kunnen uitoefenen (gewaarborgd door vrijheidsrechten) en de mogelijkheid de regering af te zetten.40 Uit het voorgaande blijkt dat deze filosofen zich met name hebben beziggehouden met de vraag naar wat er naast een meerderheidsregering nodig is om te voorkomen dat er een despotie van de meerderheid ontstaat of dat de democratie zichzelf opheft. Zij komen vrijwel 35 C.W. Maris, F.C.L.M. Jacobs, Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de Rechtsfilosofie (Groningen, 1991) p. 129-130 36 Ibid. 139-145 37 C. de Montesquieu, Over de Geest der Wetten (Amsterdam, 1998) p. 110 38 A. de Tocqueville, Democracy in America (Hertfordshire, 1998) p. 98-131 39 P.B. Cliteur & M.A. Loth, Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992) p. 199-202 40 K. Popper, Conjectures and Refutations, The Growth of Scientific Knowledge (London, 2000) p. 347-349 19 allen uit op een bepaalde, onaantastbare kern van wetten die scheiding der machten en/of onaantastbare vrijheidsrechten en/of toegang tot en de mogelijkheid van afzetting van de zittende regering waarborgen. John Rawls probeert het antwoord te leveren op de vraag waar deze onaantastbare kern nu vandaan komt. Zijn theorie komt erop neer dat de bescherming van bepaalde vrijheden met name voortkomt uit de wijze waarop men het sociale contract wordt aangegaan. Hij weerlegt de stelling dat, indien de meerderheid van de contractanten bijvoorbeeld katholiek is, zij geen aandrang zullen hebben om ook protestanten hun godsdienst te laten belijden. Rawls stelt daar tegenover dat mensen het sociale contract aangaan als 'onbeschreven blad', dat wil zeggen zonder te weten of ze in de op te richten samenleving blank of zwart, rijk of arm, protestant of katholiek zijn, enzovoort. Omdat mensen hun toekomstige maatschappelijke positie niet weten, zullen zij een 'verzekering' willen inbouwen tegen de mogelijkheid dat zij in een maatschappelijk slechte positie komen te verkeren. Zij zullen dus het maatschappelijke minimum willen maximaliseren en zullen ervoor kiezen om ook de minderheidsgodsdienst toe te staan, de minderheid zijn politieke mening te laten uiten en de minderheidsrassen dezelfde rechten toe te kennen als de meerderheid. Zij zullen er zelfs voor kiezen om met belastinggeld de armen in de staat te helpen, hetzij door uitkeringen, hetzij door zaken voor algemeen belang te financieren die rijken makkelijk kunnen betalen maar armen niet, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een waterleiding.41 In de late helft van de 20e eeuw raakte de term democratie onlosmakelijk verbonden met 'liberale democratie', volgens Fareed Zakaria gekenmerkt door niet alleen vrije verkiezingen, maar ook door de rechtstaat (de ‘rule of law’) , gescheiden machten en de bescherming van basisrechten zoals het recht op vrije meningsuiting, vrijheid van religie, vrijheid van vergadering en bezit. Dit staat in tegenstelling tot een illiberale democratie, gekozen regimes die zich niet aan wetgeving gebonden achten en burgers hun rechten onthouden.42 Volgens Zakaria moet de ontwikkeling van de democratie in West-Europa dan ook niet gezocht worden in de geschiedenis van de democratie, maar in de geschiedenis van het constitutionele liberalisme. Uit het voorgaande blijkt, dat democratie meer is dan alleen een meerderheidsregering, hoewel dit uiteraard wel één van de belangrijke kenmerken is van een democratie. Het is ook het belangrijkste probleem in de democratische theorie. De fundamentele vragen die een meerderheidsregering oproept zijn tweeërlei. Allereerst is de vraag hoe de minderheid beschermd dient te worden tegen een ‘despotisme van de meerderheid’. De klassieke 41 42 P.B. Cliteur, M.A. Loth, Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992) p. 113-114 F. Zakaria, The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) p. 17 20 oplossing is het in het leven roepen van onaantastbare grondrechten. De tweede fundamentele vraag is, hoe de meerderheidsregering zelf te beschermen tegen de meerderheid. De klassieke oplossingen daarvoor zijn het in het leven roepen van procedurele belemmeringen in de grondwet (zoals bijvoorbeeld het vereiste een gekwalificeerde meerderheid) en een scheiding der machten. 2.3 Democratie als staatsvorm in intrastatelijke conflicten. Zoals zowel uit de praktijk als uit de democratische theorie volgt, hoeft democratie geen stabiliserende factor te zijn in intrastatelijke conflicten, alleen al omdat een democratie niet automatisch stabiel hoeft te zijn, en minderheidrechten ook in een democratie niet per se gewaarborgd hoeven te zijn. President Woodrow Wilson, aan wie al gerefereerd is in paragraaf 1.2, geloofde sterk in het idee dat democratische staten vreedzamer waren dan niet-democratische staten, omdat in een democratie de rede boven het gevoel verkozen wordt. Bovendien belooft democratie volgens Wilson "the supreme and peaceful rule of counsel or rational debate, which is the recipe for peace and progress in political life."43 Helaas bestaan in de geschiedenis maar al te vaak bewijzen die van het tegendeel getuigen. Zoals in de vorige paragraaf al is gesteld, is democratie slechts een regering van de meerderheid, dat meer beveiliging nodig heeft om niet te vervallen in een despotie van de meerderheid of een terugval naar een dictatuur of oligarchie. Dit kan geïllustreerd worden door de uitkomst van de verkiezingen in Bosnië na het verdrag van Dayton (september 1996), waar mensen massaal voor radicale nationalistische partijen kozen die slechts hun eigen etnische groeperingen vertegenwoordigden, of het ontstaan van Nazi-Duitsland uit een democratisch systeem. Democratie is dus geen stabiel eindstadium voor staten. De geschiedenis laat zien dat de huidige democratische landen fases kenden van krijgsheren, dictaturen, oligarchieën of andere staatsvormen voordat ze zich konden ontwikkelen tot een democratie, en hoewel het democratische systeem het meest legitieme systeem is en het meest economisch voordeel oplevert voor de bewoners van de staat44 is het niet vanzelfsprekend dat democratie in conflictsituaties ook gehandhaafd kan blijven. Het systeem kan makkelijk een terugval maken naar een fase van bijvoorbeeld een dictatuur of een oligarchie, net als een dictatuur 43 W. Wilson in: Roland Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding' in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 765 44 M. Olson, 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science Review Vol. 87, No.3 September 1993 p. 567- 575 21 gemakkelijk terug kan vallen in een systeem van rondtrekkende krijgsheren, zoals dat in Somalië gebeurd is na het vertrek van de dictator Siad Barre. Het is dus de vraag hoe men een stabiel democratisch systeem kan creëren dat opgewassen is tegen intrastatelijke conflicten en dat deze uit zichzelf op kan lossen. Alleen door het antwoord op deze vraag te vinden kan het doel van democratisering in peacebuildingsmissies gerealiseerd worden en alleen op deze manier kan het houden van verkiezingen in het peacebuildingsproces tot een positief resultaat leiden. Om een antwoord op deze vraag te vinden, zal ik in dit onderzoek cases uit het verleden onderzoeken. Conclusie Staatssystemen met democratische elementen bestonden al een hele tijd. Het democratische systeem van het oude Athene bleef invloed hebben op de latere West-Europese democratieën en en heeft vaak als voorbeeldfunctie gediend. Toch kan niet gezegd worden dat democratische elementen in bijvoorbeeld de Italiaanse stadstaten of in de eerste parlementen in West-Europa vergelijkbaar zijn met de huidige democratische waarden. Vaak waren deze democratische elementen ingebed in een oligarchisch systeem, waarin alleen een zekere elite onder de burgerbevolking enige invloed op het staatsbestuur kon uitoefenen. Belangrijke veranderingen, zoals het uitbreiden van de stemgerechtigheid en de opkomst van politieke partijen zorgden ervoor dat het democratische systeem zich kon ontwikkelen. Er is niet een enkele definitie voor democratie. De democratische theorie kent een vooralsnog onopgeloste tegenstelling tussen meerderheidsregering, grondrechten en staatsinrichting. Er bestaat geen eenduidig recept voor een stabiele democratie en wie een routekaart voor de invoering van democratie als onderdeel van peacebuilding tracht te vinden, zal ongetwijfeld stuiten op vragen die samenhangen met de routekaart voor een democratie. Indien democratisering immers belangrijk is voor geslaagde peacebuilding, vormen de valkuilen in de democratische theorie en praktijk eveneens valkuilen bij peacebuilding. Ook ervaringen in het verleden tonen aan dat invoering van democratie niet zonder meer een stabiliserende factor hoeft te zijn in geval van intrastatelijke conflicten. 22 Hoofdstuk 3 Historische casestudies Voorstanders van de invoering van democratie als onderdeel van post conflict peacebuilding wijzen vaak naar het relatieve succes van de democratisering in Japan en Duitsland na de 2 wereldoorlog. Zij vormen het belangrijkste bewijs dat invoering van democratie als onderdeel van een pacificatiepolitiek mogelijk is en zowel tot een duurzame vrede als tot duurzame democratie kan leiden. Is de democratisering van Japan en Duitsland inderdaad succesvol verlopen, en zo ja, welke factoren lagen daar aan ten grondslag? Daarop zal ik in het volgende hoofdstuk een antwoord trachten te vinden. 3.1 Democratisering in Japan na de 2e wereldoorlog 3.1.1 De Meiji-grondwet Japan had voor 1945 nog geen eerdere ervaring gehad met democratie. Wel was er in 1889, in de periode die bekend staat als de Meiji-restauratie, een grondwet ingevoerd die zowel Britse als Duitse invloeden had. Deze grondwet staat ook wel bekend onder de naam `Meijigrondwet´. Er werd een parlement opgericht, hoewel de soevereiniteit bij de Keizer kwam te liggen in plaats van het volk. Er werden parlementsverkiezingen gehouden, maar niet meer dan 1% van de Japanse bevolking had kiesrecht.45 Het politieke systeem was in deze periode allerminst democratisch te noemen, want hoewel de keizer grondwettelijk gezien veel macht behield, lag de werkelijke macht bij kleine maar legitieme instituties, die bij beslissingen de grondwet en parlement gemakkelijk wisten te omzeilen.46 (Een voorbeeld hiervan is de `Genro´, een groep Keizerlijke adviseurs die veel politieke invloed hadden. Hun politieke rol was niet in de grondwet vastgelegd.47) Op die manier werd politiek meestal bedreven door een kleine elite in plaats van het parlement, wat Japan praktisch gezien een oligarchie maakte. Dit zou zo blijven tot en met de Tweede Wereldoorlog. 45 R. Storry, A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973) p. 116-118 E.O. Reischauer & A.M. Craig, Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989) p. 176 47 R. Storry, A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973) p. 132-133 46 23 3.1.2 Na de Tweede Wereldoorlog In 1945 was het Keizerrijk Japan zo goed als verslagen door de Verenigde Staten, maar het bood nog steeds weerstand. Toch was er door de geallieerde machten al besloten om nog tijdens de oorlog plannen voor vrede in het oosten op te stellen als voorbereiding op de Japanse nederlaag. In 1945 werd er in Potsdam door China, Groot-Brittannie en de Verenigde Staten een akkoord voor een voorlopig vredesverdrag voor Japan getekend.48 Het verdrag hield in dat als Japan zich geheel zou overgeven, het land onder het bevel van de geallieerden kwam te staan totdat er een geheel nieuwe politieke orde was gevestigd die gebaseerd moest zijn op de democratische principen van de rechtsstaat. De mensenrechten, evenals recht op vrije meningsuiting en religie moesten hoog in het vaandel komen te staan. Japan’s oorlogscapaciteit moest geheel worden teruggedrongen en oorlogsmisdadigers moesten terechtgesteld worden.49 Opvallend is dat er geen echte strafmaatregelen werden opgelegd. Japan moest natuurlijk veroverd gebied teruggeven en de soevereiniteit werd beperkt tot de vier eilanden, maar er werd wel toestemming gegeven om de toevoer van grondstoffen te bevorderen zodat Japan’s economie weer kon groeien. Uiteindelijk werd er gestreefd naar een snelle deelname van Japan aan de internationale markt.50 In de eerste instantie weigerde Japan zich met het verdrag in te laten. Het land vocht nog steeds en wilde geen hogere autoriteit accepteren dan de Keizer. Na de aanvallen op Hiroshima en Nagasaki en na de inmenging van de Russen in de oorlog, kon het land niet anders dan zich in zijn geheel over te geven aan de geallieerde machten en de voorwaarden te accepteren van het Potsdam-verdrag. Zodoende volgde de eerste bezetting door een vreemde macht in de geschiedenis van Japan.51 Hoewel het land officieel bezet werd door de geallieerden, kwam de invulling van de bezettingsmacht in feite alleen neer op de Verenigde Staten. De Amerikanen waren onder elkaar overeengekomen dat Keizer Hirohito aan zou blijven. Hij zou een belangrijk hulpmiddel voor de bezettingsmacht vormen bij de wederopbouw van het land. De Amerikaanse generaal Douglas MacArthur, die de leiding had gekregen over de geallieerde bezetting in Japan, pleitte bovendien voor het behoud van de keizerlijke macht omdat dit 48 Ibid p. 227 J. Dower, Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995) p. 165-167 50 F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 39-40 51 J. Welfield, An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System (Londen, 1988) p. 21-24 49 24 anders een te grote impopulariteit van de bezettingsmacht zou veroorzaken. Bovendien werd de Keizer niet gezien als de aanstichter van de oorlog, maar meer als een instrument waarvan de vooroorlogse politieke elite in Japan gebruik had gemaakt.52 De speerpunten van het beleid van generaal MacArthur waren als volgt: Ontwapening Liberalisering Democratisering Hervorming van het onderwijs Vervolging van oorlogscriminelen53 In 1947 werd er onder leiding van generaal MacArthur een nieuwe grondwet opgesteld. Deze grondwet was gebaseerd op de Meiji-grondwet van 1898. Het belangrijkste verschil tussen beide grondwetten lag voornamelijk dat de soevereiniteit bij het Japanse volk lag in plaats van bij de Keizer. Het was immers een van de doelstellingen van de Meiji-grondwet geweest dat alle macht naar de Keizer toegetrokken zou worden. In de nieuwe grondwet kreeg hij echter meer een symbolische functie toebedeeld. Het bestuur zou liggen bij een parlementair systeem, dat naar Brits model uit een hoger- en een lagerhuis bestond. De afgevaardigden in de kamers zouden allen direct verkiesbaar zijn. Elke volwassen Japanner zou van nu af aan kiesrecht bezitten.54 Niet alleen geallieerde functionarissen hadden invloed gehad op het ontwerp van de grondwet. Ook Japanse rechtsgeleerden en pacifistische politieke leiders hadden een adviserende rol gespeeld bij het opstellen van de nieuwe grondwet. Al in 1945 werden er in het land politieke partijen opgericht. Hoewel er voor die periode ook al politieke partijen bestonden, waren deze meestal ondergeschikt gesteld aan de heersende elite. De nieuwe partijen kregen onder de nieuwe grondwet meer vrijheden, er was zelfs een communistische partij toegestaan. (In 1950 werden de meeste extreem-linkse partijen geweerd in verband met de verslechterende VS-Sovjet-Unie relatie) Er werd door de Verenigde Staten echter wel gecontroleerd op 'zuiverheid' van politici, want hoewel het land bestuurd werd door een parlementaire regering, was het nog steeds de Amerikaanse bezettingsmacht die de uiteindelijke controle behield. Opvallend is dat ondanks deze zuiveringen veel politici van na 1945 hun oorsprong hadden in de partijen van voor 1940. 55 52 J. Dower, Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995) p. 166 F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 39 54 E.O. Reischauer & A.M. Craig, Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989) p. 175-177 55 J. Hunter, The Emergence of Modern Japan, An Introductory History since 1853 (London, 1998) p. 226 53 25 Dit was niet het enige gebied waarop continuïteit vertoond werd. Ook bleven er in de na-oorlogse Japanse politiek duidelijke traditionele karakteristieken aanwezig, zoals een sterke hierarchie binnen het sociaal, educatief en bureaucratisch gebied. Loyaliteit was niet zozeer aanwezig binnen de politieke partijen, maar het was vooral belangrijk om trouw te blijven aan de traditionele normen en waarden binnen het sociale vlak. Belangrijk waren vooral loyaliteit en betrokkenheid binnen persoonlijke contacten.56 Volgens Janet Hunter leidde dit tot het behoud van de versplintering in politieke partijen, zodat individuele personen van buiten het parlement of buiten de politieke partijen om, relatief gezien veel invloed kunnen hebben op de politieke besluitvorming. Zij zegt dan ook: "The interaction between the constitutional framework and its Japanese environment has resulted in the emergence of a unique political system. It would be foolish to contend that Western-style democracy is the ideal for all nations,(…) there must be no illusions that the existence of a Western-style democratic framework and political parties provides the whole story of political decision-making in Japan."57 Het San Francisco Vredesverdrag, getekend op 8 september 1951, luidde het einde in van de Amerikaanse bezetting van Japan. Toen het verdrag inging, op 28 april 1952 was Japan weer een onafhankelijke en soevereine staat.58 Het is zeker dat de democratisering in Japan een proces is geweest dat tot succes heeft geleid. Anno 2005 is Japan een stabiele parlementaire democratie. Er kan echter niet gezegd worden dat het Japanse politieke systeem zich geheel naar westers model heeft geschapen, zoals Hunter opmerkte zijn er nog vele traditionele waarden die zich in de Japanse politiek doen laten gelden. Dit is op zich bemoedigend. Het bewijst dat een opgelegde democratie zich aan kan passen aan traditionele normen en waarden; zij hoeven niet geheel opgegeven te worden bij de vorming van een meer democratische besluitvorming in de politiek.59 Democratisering is dus ook mogelijk in landen die niet bekend zijn met de westerse politieke structuren. Het succes van de Japanse democratie lijkt gelegen te zijn in een subtiele balans tussen continuiteit en verandering. Enerzijds werd met de invoering van de democratie de toegang tot het staatsbestuur opengesteld voor grote groepen die traditioneel van de staatsmacht waren uitgesloten. Anderzijds werd de keizer als symbool van de staatsmacht en bindende factor 56 Ibid p. 233 Ibid. p. 234 58 J. Welfield, An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System (London, 1988) p. 25 59 K.G van Wolferen, Japan, The Enigma of Japanese Power (London, 1989) p.52-53 57 26 gehandhaafd, terwijl ook de oude elite met zijn informele netwerk gekanaliseerd werd langs nieuwe, democratische structuren. Het lijkt dus belangrijk om de instrumenten en symbolen van de oude staatsmacht zoveel mogelijk te handhaven. Een geslaagde transitie lijkt in de casus van Japan te bestaan in de mate waarin de loyaliteit en deelname van de oude machtstructuren verzekerd kan worden, zonder al te veel afbreuk te doen aan democratische waarden als toegang tot de macht voor iedereen, rechten van minderheden en handhaving van het democratische bestel, oftewel de in paragraaf 2.2 geïdentificeerde conflictgebieden binnen de democratische theorie. 3.2 Democratisering in West Duitsland na de 2e wereldoorlog Na de capitulatie in 1945 verkeerde Duitsland in een grote chaos. Het moreel van de bevolking was tot een dieptepunt gedaald. In Potsdam werden door de geallieerde strijdmachten hervormingsplannen opgesteld voor het nu bezette land. Deze plannen van de geallieerde machten konden kortweg in vier punten worden samengevat, namelijk 'demilitarisering, denazificatie, decentralisatie van de economische macht en democratisering.60 Duitsland is echter niet alleen de succesvolle democratie van Bonn, maar ook de onsuccesvolle democratie van Weimar. Het is daarmee een bij uitstek interessante case-study, omdat hetzelfde land kort na elkaar twee maal de transitie heeft gemaakt van oorlog en despotisme naar democratie. 3.2.1 Duitsland en de eerste parlementaire democratie: De Weimarrepubliek In 1916 was keizer Wilhelm II gedwongen om het bevel over te geven aan de generaals Von Hindenburg en Ludendorff. Vanaf dit moment hadden de generaals niet alleen zeggenschap over de militaire, maar ook over de politieke besluitvorming en ontstond er in feite een militaire dictatuur61. Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog werd door generaal Ludendorff besloten om een parlementaire regering in te stellen.62 Dit zou aan de ene kant de grote Duitse nederlaag moeten verklaren, want de schuld van de nederlaag kon nu gemakkelijk op een linkse regering worden afgeschoven. Aan de andere kant schepte een democratisch systeem gunstige 60 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 31 H. Möller, Weimar. Die Unvollendete Demokratie (München, 1994) p. 1-60 62 J. Joll, Europe since 1870, An International History (London, 1990) p.244-245 61 27 voorwaarden voor de onderhandeling met de geallieerden. Deze hadden als voorwaarde ingesteld dat het keizerrijk eerst moest democratiseren voordat er überhaupt onderhandeld zou kunnen worden.63 In het stadje Weimar werd uiteindelijk na de verkiezingen in 1919 een nieuwe grondwet opgesteld. De Weimarrepubliek berustte voor een groot deel op een dualistisch regeringssysteem. Tegenover een door het volk gekozen parlement stond een door het volk gekozen Rijkspresident. Het parlement was vooral ingesteld om een controlefunctie uit te oefenen. De president werd voor zeven jaar gekozen en had veel macht. Hij stond aan het bevel van het leger, benoemde het kabinet, kon referenda uitroepen en kon op die manier het volk laten beslissen tot ontbinding van het parlement. In noodsituaties kon de president op basis van art. 48 via noodverordeningen buiten het parlement en de grondwet om regeren.64 Volgens velen was de Weimarrepubliek was daarom vanaf het begin gedoemd te mislukken. Het Duitse volk had nauwelijks vertrouwen in de democratie en nog minder vertrouwen in de grondwet, die opgevat werd als een opvolger van het vernederende verdrag van Versailles.65 Bovendien was de mogelijkheid van een autoritaire regeringswijze vanaf het begin al aanwezig in het dualistische regeringssysteem en de macht die de Rijkspresident had om door middel van noodverordeningen buiten het parlement om te regeren. Deze machtsverschuiving werd in maart 1930 werkelijkheid toen er een uitsluitend op het vertrouwen van de president steunend 'präsidialkabinett' gevormd werd. Het werd zo voor het parlement onmogelijk gemaakt om nog een controlerende functie uit te oefenen.66 Na een aantal noodverordeningen besloot de president nieuwe verkiezingen uit te schrijven. Van een parlementaire democratie was echter allang geen sprake meer. De verkiezingen resulteerden uiteindelijk in de opkomst van Hitler's NSDAP. Deze partij wist in 1933 een legale machtsovername te bereiken doordat de meeste partijen ervoor stemden om de wetgevende macht aan de regering af te staan. Deze machtsovername betekende het einde van de Weimarrepubliek en daarmee ook de eerste parlementaire democratie in Duitsland.67 Over de vraag welke factoren de Weimarrepubliek de kop gekost hebben, bestaat een enorme hoeveelheid literatuur, die een apart onderzoek zou rechtvaardigen. Ik zal deze dus niet tot in detail proberen uit te werken. Samenvattend zijn er echter twee zaken die in het oog springen bij de val van de Weimarrepubliek op te noemen. Allereerst was er een dualistisch regeringssysteem waarin de president te veel macht bezat en de controlefunctie van het parlement zelf uit kon schakelen en via 63 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 23 Ibid, p.24-26 65 G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 677-679 66 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 33 67 M. Philips Price, Dispatches from the Weimar Republic, Versailles and German Fascism (London, 1999) p. 184-187 64 28 noodverordeningen buiten het parlement om kon regeren. Dit zorgde voor de verdwijning van de parlementaire democratie en maakte het de NSDAP mogelijk om via legale wegen de macht over te nemen. Ten tweede had het Duitse volk zeer weinig vertrouwen in de Weimarrepubliek en de democratie. Het verdrag van Versailles werd als vernederend ervaren en de Weimarrepubliek werd hierdoor gezien als een direct gevolg van deze strafmaatregelen. 3.2.2 Democratie onder de geallieerde bezetting Het einde van de 2e Wereldoorlog bood in politiek opzicht nieuwe kansen. Tijdens de geallieerde bezetting werd Duitsland in vier bezettingszones onderverdeeld, namelijk een Amerikaanse, een Britse, een Franse en een Russische zone. In de conferentie van Potsdam in juli 1945 werd overeengekomen dat Duitsland wel als een eenheid geregeerd moest worden, zij het dat er strenge hervormingen moesten plaatsvinden in het politieke bestel.68 Het doel van de geallieerde bezetting van Duitsland was onder andere om de politiek van het land te hervormen naar een stabiele democratie. In Potsdam werd ook besloten tot heroprichting van politieke partijen. Hierbij werd echter een 'licentiedwang' opgesteld. Dat wil zeggen dat er toestemming nodig was van de geallieerden om een politieke partij te vormen. Dit voorkwam de opkomst van rechts-extremistische partijen en zorgde ervoor dat er niet teveel partijen ontstonden, wat tot een politieke chaos kon leiden.69 De vier zones werden in kleinere gebieden onderverdeeld, waar de Duitse bevolking een eigen deelstaatparlement kon kiezen. Dit deelstaatparlement had grotendeels een adviserende functie. Ook werd door middel van deze verkiezingen gepoogd de democratische waarden bij de bevolking te herintroduceren. "If the Germans are to learn democratic methods, I think it's the best way to start them off quickly at the lower levels"70 zei Lucius D. Clay, een Amerikaanse generaal, over de deelstaatverkiezingen. In de hervormingen in de politiek werden er zoveel mogelijk Duitsers ingeschakeld. Dit nam de geallieerden veel werk en kosten uit handen. Deze werden wel van tevoren streng geselecteerd. Meestal betrof het hier oude bestuurders van de Weimarrepubliek. En hoewel de Duitse bestuurders enige uitvoerende en adviserende macht hadden, lag de werkelijke macht en de eindbeslissing nog altijd bij de geallieerden.71 Het begrip democratie betekende echter voor de bezettingsmachten niet altijd hetzelfde. De Russen waren er al vanaf het begin af aan op voorbereid om zo snel mogelijk 68 G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 966 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 31-33 70 J. Gimbel, The American Occupation of Germany, Politics and the Military, 1945-1949 (California, 1968) P. 48 71 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 40 69 29 een communistisch bestuur in hun zone in te stellen. Dit leverde spanningen op met de westerse mogendheden en in 1948 werd er door hen besloten om een West-Duitse staat te stichten.72 Tussen 1945 en 1948 waren er bijna voortdurend discussies geweest in de deelstaatregeringen over mogelijke grondwetsontwerpen. Toen in juli 1948 alle deelstaten een parlementaire raad instelden voor een West-Duitse grondwet, hadden de meeste deelstaten al een eigen grondwet gerealiseerd. Dit zou later een voordeel opleveren omdat de meeste regionale problemen zich ook nationaal manifesteerden en er op deze manier al ervaring was opgedaan in het opstellen van een democratische grondwet.73 Voor de realisatie van de nationale grondwet werd er een Parlementaire Raad geselecteerd. Deze zou niet direct door de bevolking gekozen worden, maar zou bestaan uit afgevaardigden van de afzonderlijke deelstaten, die door hun regering uitgekozen werden. Zij kwamen bijeen in Bonn, de stad waarnaar ook de nieuwe grondwet genoemd zou worden. De grote lijnen van de grondwet was al van tevoren vastgelegd door de geallieerden; deze moest democratisch en federaal zijn. Bovendien moesten de principes van de rechtsstaat hoog in het vaandel gedragen worden. Naast deze ruwe lijnen had de Parlementaire Raad nog hulp van een adviserend orgaan, het 'Herrenchiemseer Verfassungskonvent', een commissie van deskundigen gespecialiseerd in het gebied van staatsrecht.74 De Parlementaire Raad was er zeer alert op om de fouten die in de constitutie van de Weimarrepubliek gemaakt waren te vermijden. Deze grondwet werd direct verantwoordelijk gehouden voor het ontstaan van de dictatuur onder Hitler. In de Raad ontstond er de neiging om een sterke staat te scheppen, die bestand was tegen interne aanvallen op de democratische grondbeginselen. Aan de andere kant mocht de macht van de staat ook weer niet al te groot zijn, zoals dit in Hitler-Duitsland wel het geval was. Uiteindelijk werd besloten om de macht van het staatshoofd aanzienlijk te verminderen. Deze zou de rol van Bondspresident krijgen. De rol van de Bondspresident verschilde op de volgende manieren van de Rijkspresident. De Bondspresident kon niet ingrijpen in de interne aangelegenheden van de deelstaten. De Bondspresident bezat niet de macht om via noodverordeningen over het parlement heen te regeren. De Bondspresident had ook niet de macht om dictatoriaal te regeren als er sprake was van een ‘noodtoestand’. De Rijkspresident kon dit wel, en kon ook nog zelf bepalen wanneer er sprake was van een noodtoestand. 72 G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 974-978 Ibid. p. 985-986 74 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 36 73 30 De Bondspresident kon in tegenstelling tot de Rijkspresident slechts één keer gekozen worden. Ook kon de Bondspresident niet zomaar het parlement ontbinden.75 De invloed van de Bondspresident op het parlement was zo goed als uitgebannen. De functie had nu meer een symbolisch karakter. De uitvoerende macht lag nu bij de Bondskanselier, die voor een 4-jarige termijn gekozen werd en diens partij de meerderheid in het parlement bezit. Dictatoriale tendenties werden voor de Bondspresident op die manier onmogelijk gemaakt. Een ander probleem waar de Parlementaire Raad mee te maken kreeg, was het wantrouwen tegenover de directe democratie, die zij medeverantwoordelijk hielden voor het einde van de Weimarrepubliek. Het volk had in die tijd (via de Rijkspresident) te veel macht gehad en de Weimar-grondwet getuigde volgens de Parlementaire Raad van veel te veel vertrouwen in het democratisch bewustzijn van het Duitse volk, een volk dat nog nooit met democratie van doen had gehad. Om deze reden werden referenda en de directe verkiezingen van bestuurders geschrapt uit de grondwet van Bonn. Ook werd in de grondwet opgenomen dat aan de democratische regeringsvorm niet getornd mocht worden, de zogenaamde 'eeuwigheidsclausule'. Op die manier werd voorkomen dat de democratie zichzelf zou opheffen.76 Een opvallend besluit van de Parlementaire Raad is verder dat personen en organisaties hun grondrechten kunnen verliezen als er sprake is van 'ondemocratisch' gedrag. Een partij die ondemocratische idealen aanhangt, kan bijvoorbeeld verboden worden. Het constitutionele gerechtshof (Bundesverfassugsgericht) bepaalt of iemand de democratische waarden wel of niet naleeft. Het gerechtshof zelf wordt op zijn beurt door het parlement gekozen. Op deze manieren werd in de grondwet van Bonn de stabiliteit van de democratie in West-Duitsland gewaarborgd.77 De belangrijkste succesfactoren van de West-Duitse democratie lijken dus gelegen te zijn in het vermijden van de zwaktes van Weimar. Ditmaal was er geen president met dictatoriale noodbevoegdheden. Door vaste ambtstermijnen werd een onaantastbare positie van de President onmogelijk gemaakt. Ook de landenstructuur werd versterkt. Ten eerste werd, in tegenstelling tot de situatie in de Weimarrepubliek, ingrijpen door de regering op aangelegenheden van de deelstaten verijdeld. De Duitse gebiedsdelen werden gelijkmatiger opgedeeld om scheve 75G. Mann, Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) p. 987 & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) p. 42 77Ibid. p. 42 76O.Immig 31 machtsverhoudingen te voorkomen en er werden diverse maatregelen genomen tegen partijen die weliswaar ook via de democratische weg willen dingen naar de macht, maar anderzijds de democratie en de daarbij behorende verantwoordelijkheden afwijzen. Deze opzet heeft uitstekend gewerkt. In 1990, toen de geallieerde machten afstand deden van hun rechten, werd Duitsland officieel weer onafhankelijk.78 Kort daarvoor waren Oost- en West Duitsland met elkaar verenigd en er heerste nog altijd optimisme over de stabiliteit van de Duitse regering.79 Het is zeker dat de democratisering geslaagd mag worden genoemd. Duitsland doet in zijn democratische waarden en grondrechten niet meer onder voor zijn buurlanden. 3.3 Welke factoren maakte democratisering in deze casestudies tot een succes? Hoewel het huidige Japan een parlementaire democratie is, kan het land geen westerse democratie genoemd worden. De traditionele politieke opvattingen blijven ook na de oorlog in het parlementaire systeem doorschemeren. Toch kan de democratisering van Japan een groot succes genoemd worden. De bezettingsstrategie van generaal MacArthur heeft hier zeker aan bijgedragen. Als factoren voor succes kunnen verder genoemd worden: De totale overgave van Japan aan de geallieerde machten; Er was in de bezettingsperiode geen sprake van gewapend verzet tegen de Amerikanen, MacArthur had de volledige medewerking van de Japanse bevolking en de Keizer. De Meiji-grondwet kon gebruikt worden als basis van een nieuwe grondwet. Ook omdat de Japanners zelf een grote rol hadden gespeeld bij het aanpassen van de Meiji-grondwet, werd deze gemakkelijk aanvaard. De nieuwe grondwet had geen enkel probleem om als legitiem gezien te worden. Er werden na de oorlog geen enkele maatregelen genomen die de Japanse economie schade toe zouden brengen. Met uitzondering van wapen- en vliegtuigfabrieken werd door MacArthur getracht de Japanse economie zoveel mogelijk op gang te brengen, zodat deze zo snel mogelijk stabiel kon worden.80 Dit zou het democratiseringsproces in hoge mate bevorderen. 78 Ambassade Verenigde Staten in Duitsland, Treaty on the Final Settlement with Respect to Germany, September 12, 1990 http://usa.usembassy.de/etexts/2plusfour8994e.htm (23-4-2006) 79 G.J. Glaessner, The Unification Process in Germany, From Dicatatorship to Democracy (London, 1992) p.3 80 F.S. Dunn, Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) p. 55 32 Het huidige Duitsland is misschien wel een beter voorbeeld voor geslaagde democratisering, omdat hier, meer dan in Japan, de westerse opvatting van democratie (zoals behandeld in hoofdstuk 2) zich meer doen laten gelden. De geallieerde bezettingsmacht had de regie strak in handen en zorgde ervoor dat met de hulp van de Duitse bevolking een grondwet kon worden opgesteld waarin de democratische waarden verzekerd waren. Het was de geallieerden uiteindelijk gelukt om een stabiele rechtsstaat te creëren die ook op lange termijn op democratische manier interne geschillen kon oplossen. Opvallend is dat Duitsland een keer eerder met een democratisch bestuur te maken heeft gehad, namelijk onder de Weimarrepubliek. Deze is onder meer ten onder gegaan omdat grote delen van de Duitse bevolking, waaronder de elite uit het keizerrijk, geen binding voelden met de nieuwe staatsvorm, noch met het staatshoofd. Deze laatste bezat weliswaar een plaats in het staatsbestel en bevoegdheden die aan die van de keizer deed denken, doch omdat hij voortkwam uit de belangrijkste oppositiegroepering uit de keizertijd, kon hij niet op de loyaliteit van deze bevolkingsgroepen rekenen. De republiek werd bovendien verantwoordelijk gehouden voor de nederlaag van 1818 en voor Versailles. De politieke structuren uit het oude keizerrijk genoten onder velen nog veruit de voorkeur, zowel onder de bevolking als onder bestuurders. In feite kan men stellen dat de Duitse bevolking, net als de Japanners, eigenlijk weinig tot geen ervaring had met het democratisch systeem. Er was dus geen sprake van een terugkeer naar een bekende politieke structuur. Wat de democratisering in (West) Duitsland tot een succes maakte, zijn onder andere de volgende factoren: Net als Japan werd er in West-Duitsland geen strijd meer geleverd. Het land had zich in zijn totaliteit overgegeven. Immig en Palm stellen dat de politieke geschiedenis van WestDuitsland zich kenmerkte door een hoge mate van rust "De West-Duitse democratie wordt, in tegenstelling tot de Weimar-republiek, niet geconfronteerd met burgeroorlogachtige toestanden, pogingen tot staatsgreep en een grote populariteit van politieke partijen die zowel elkaar als 'het systeem' verketteren."81 Een andere overeenkomst met het na-oorlogse Japan is dat er bij de ontwikkeling van de grondwet van Bonn gebruik kon worden gemaakt van een eerdere grondwet. Hoewel de Weimar-grondwet in alle opzichten geen garanties bood voor een stabiele democratie, lukte het de Parlementaire Raad om deze aan te passen aan de nieuwe Duitse politieke ambities. 81 O.Immig & J. Palm, Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland, (Amsterdam, 1989) p. 44 33 Zoals eerder gezegd werden er in de politieke hervormingen zoveel mogelijk Duitsers ingeschakeld. Meestal betrof het hier oude bestuurders uit de Weimarrepubliek. Deze bestuurders hadden dus al enige ervaring in het creëren van een andere staatsvorm; daarbij konden ze conclusies trekken uit eerder gemaakte fouten. De zwaktes van de Weimar democratie werden in de nieuwe grondwet nauwgezet vermeden. Conclusie In de specifieke gevallen van Japan en West Duitsland heeft voornamelijk het aanknopen bij politieke structuren die al aanwezig waren een succesvolle invoering van de democratie mogelijk gemaakt. Zij tonen dus aan dat democratie wel degelijk met succes ingevoerd kan worden bij staten die geen eerdere ervaring hebben in democratie en dat democratie een stabiliserende factor in het staatssysteem kan worden. De Meiji-grondwet was namelijk allerminst democratisch te noemen en de Weimarrepubliek was tot falen gedoemd. Echter, het feit is dat zowel de Meiji-grondwet als de Weimarrepubliek de basis gevormd hebben voor een nieuwe grondwet en een verdere democratische ontwikkeling. Wel dient men ervoor te waken om elementen over te nemen die het evenwicht tussen meerderheidsregering, grondrechten en de staatsinrichting verstoren. Zowel de minderheid als de staat dienen tegen de meerderheid beschermd te worden. In de West-Duitse constitutie komt dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in een verregaande beknotting van de presidentiele macht en een versterking van het institutionele kader op diverse punten. 34 Hoofdstuk 4 Recente Casestudies Op basis van het voorafgaande, zou men kunnen veronderstellen dat de ervaringen in Duitsland en Japan een soort routekaart – hoe algemeen van aard dit ook is – hebben opgeleverd. Met deze routekaart kan men simpelweg aan de slag gaan om te bezien of in recente vredes- en peacebuildingsoperaties juist of onjuist gehandeld is. Het is echter de vraag of men de ervaringen van Japan en Duitsland van na de 2e wereldoorlog zonder meer kan toepassen op recente conflicten. Er zijn immers belangrijke verschillen aan te wijzen. Het meest in het oog lopende verschil is, dat zowel Japan als Duitsland voorafgaande en tijdens de 2e Wereldoorlog geen intern gewapend conflict kenden, daar waar recente conflicten veelal intrastatelijk zijn. Een tweede verschil is, dat Japan en Duitsland de overgang maakten van alleenheerschappij naar democratie, daar waar moderne intrastatelijke conflicten veelal gekenmerkt worden door strijd tussen verschillende partijen, die allen alleenheerschappij ambiëren, maar deze geen van allen hebben. Een derde verschil is, dat Duitsland en Japan een zeer sterk ontwikkeld staatsapparaat kenden, dat een grote greep op de bevolking had, daar waar een staatsapparaat in moderne conflicten veelal ontbreekt. In de komende hoofdstukken zal er onderzocht worden of de lessen van Duitsland en Japan, ondanks deze verschillen, toegepast kunnen worden op moderne conflictsituaties. 4.1 Somalië 4.1.1 Geschiedenis van het conflict De bevolking van Somalië vormt een eenheid op het gebied van taal en cultuur. Toch is de bevolking onderling opgedeeld in stamfamilies of clans. Deze clans zijn meestal onderverdeeld in subclans. De rivaliteit tussen deze clans en subclans, die de politieke en 35 maatschappelijke structuren beheersen, bestonden al voor dat het land in 1886 werd gekoloniseerd door Engeland en Italië.82 Somalië werd in 1960 onafhankelijk. Van 1969 tot 1991 werd het land geregeerd door president Siad Barre, die met succes de verschillende clans tegen elkaar uitspeelde onder het principe van ‘divide et impera’. In 1976 nam zijn regering langzaamaan de vorm van een dictatuur aan. Andere partijen dan zijn Somalische Revolutionaire Socialistische partij waren verboden. Aan het eind van de jaren ’80 bleek de dictatuur van Barre onhoudbaar geworden door het verzet die zijn politiek opriep bij verschillende clans. In 1989 werd in Mogadishu het United Somali Congress opgericht. (USC) Dit was een alliantie tussen twee leiders binnen de Hawiye-clan: generaal Mohammed Farah Aidid en Ali Mahdi.83 In januari 1991 hadden troepen van de USC een eind gemaakt aan de regering Barre. Direct na deze staatsgreep barstte er een conflict los tussen de zelf uitgeroepen leider van de USC (Ali Mahdi) en generaal Aidid, die allebei tot een andere sub-clan behoorden. De wapenvoorraad die nog restte uit de koude oorlog werd gebruikt om deze oorlog tussen de warlords uit te vechten. De burgeroorlog en een bijkomstige droge periode verwoestten veeteelt en landbouwproducties in grote mate. Dit zorgde voor een enorme hongersnood onder de bevolking. In 1991 en 1992 waren meer dan drieduizend mensen het slachtoffer van de oorlog of van de hongersnood geworden. De Verenigde Naties had tot dan toe alleen humanitaire hulp geboden, hoewel deze niet effectief was. De toegenomen kritiek op de rol van de Verenigde Naties leidde tot grotere betrokkenheid van de VN bij het conflict in Somalië.84 4.1.2 UNOSOM I De VN-veiligheidsraad bracht in 1992 resolutie 733 uit, waarin de Secretaris Generaal gevraagd werd om tot een wapenstilstand te bemiddelen en om de humanitaire hulp uit te breiden. Na zware onderhandelingen tussen VN-gezant James Jonah en de warlords Mohammed Aidid en Ali Mahdi, kon op 3 maart een wapenstilstand worden ondertekend. De komst van 50 militaire waarnemers en humanitaire hulp was hiermee bezegeld. De operatie UNOSOM (United Nations Operation in Somalia) was begonnen. 82 M. H. Brons, Society, Security, Sovereignty and the State in Somalia, From Statelessness to Statelessness? (Utrecht 2001) p. 99-202 83 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 174 84 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 19921998 (Claremont, 1998) p. 15-19 36 Helaas werd de uitvoering van humanitaire hulp belemmerd door de complete anarchie die was ontstaan in de hoofdstad, waar straatbendes en subclans de konvooien beroofden. De VN-resolutie 751 in April, om 500 peacekeepers in te zetten om de konvooien te begeleiden werd aanvankelijk niet ondersteund door de Verenigde Staten, die bang waren voor de hoge prijs van de operatie.85 Op 28 april werd er een nieuwe speciale VN-gezant benoemd: Mohammed Sahnoun. Sahnoun’s visie was dat de enige basis voor vrede in het clansysteem lag. Na vele onderhandelingen met clanhoofden en warlords werden alle partijen het in augustus eens om de 500 peacekeepers in Somalië toe te laten, die de VN in maart beschikbaar had gesteld. De peacekeepers arriveerden pas in september, nadat er een resolutie binnen de VNveiligheidsraad was aangenomen om nog eens 3000 peacekeepers te sturen. Dit was zonder medeweten van de warlords besloten. Sahnoun, die veel moeite had gedaan om goede betrekkingen met warlords en clanhoofden te onderhouden, werd gepasseerd in het besluit van Secretaris-Generaal Boutros-Ghali. Warlord Aidid verloor het vertrouwen in de VN en besloot de peacekeepers tegen te werken.86 Tot zover had de VN de rol gespeeld van een belangenloze arbiter, maar met de onderhandelingen gevoerd door Sahnoun had het conflict een andere wending gekregen. Behalve de voedselhulp en de militaire waarnemers voldeed de VN aan de beschrijving van een ‘powerless mediator’, omdat de bemiddeling slechts door middel van diplomatie plaatsvond. Met het besluit om tegen de wil van betrokken partijen in 3000 extra troepen te zenden, had de VN zichzelf betrokken in het conflict. Waar eerst de VN de rol van arbiter had aangenomen, werd zij door deze beslissing een derde partij in het Somalische conflict.87 Op 13 november nam generaal Aidid 500 zwak bewapende Pakistaanse peacekeepers onder vuur, die controle hadden over het vliegveld in Mogadishu. Twee maanden later vroegen de Verenigde Staten een mandaat aan om 30.000 gewapende militairen naar Somalië te sturen voor bescherming van de voedselkonvooien. 4.1.3 UNITAF 85 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 176 86 D. Warner, New Dimensions of Peacekeeping (Dordrecht, 1995) p. 74-76 87 H. Miall, O. Ramsbotham, T. Woodhouse, Contemporary Conflict Resolution, The prevention, management and transformations of deadly conflicts (Oxford, 1999) p. 9-11 37 In resolutie 794 was vastgesteld dat er een militaire operatie zou komen waarin de eerste fase het commando bij de Verenigde Staten lag. Deze hadden de opdracht om de voedselkonvooien en andere humanitaire hulp ‘met alle mogelijke middelen’ te verdedigen. In de tweede fase van de operatie zouden de Verenigde Naties het commando overnemen met peacekeeping troepen. De algehele operatie zou van start gaan onder de naam ‘Operation Restore Hope’. Na de goedkeuring van de resolutie kondigde president Bush van de Verenigde Staten de komst van de United Task Force (UNITAF) aan. Deze troepenmacht bestond uit 37.000 militairen, en had als doel de humanitaire hulp te bevorderen en de wapens van de bevolking in beslag te nemen. 88 UNITAF bevorderde de doorvoer van humanitaire goederen, maar liet grotendeels na om de situatie te verbeteren door wapens in te nemen. Voordat UNITAF zich terugtrok, werden er in januari en maart 1993 twee conferenties in Addis Ababa gehouden onder toezicht van de VN. Er waren vijftien Somalische partijen aanwezig. In de tweede conferentie werd er een overeenkomst gesloten tussen de partijen over een wapenstilstand en de oprichting van een ‘Transitional National Council’ (TNC) voor Somalië. Deze raad zou uit 57 leden moeten bestaan, waarin iedere warlord vertegenwoordigd zou zijn, en andere nietmilitaire groeperingen. Uiteindelijk liep de TNC op niets uit omdat de overeenkomst naliet de verkiezingen, clangrenzen en controlerende functies aan te stellen.89 4.1.4 UNOSOM II De overeenkomst over de wapenstilstand die de partijen ondertekend hadden in Addis Ababa was niet duidelijk over de manier waarop de wapenstilstand bereikt moest worden. Het mandaat wat gegeven werd, had als inhoud: een veilige omgeving te creëren in Somalië, om politieke samenwerking tussen de partijen te bevorderen, om medewerking van de partijen te krijgen op basis van de Addis Ababa akkoorden, en om te helpen bij de terugkeer van vluchtelingen in Somalië.90 Hierdoor viel de UNOSOM II missie binnen de definitie van peacebuilding zoals gegeven werd in de 'agenda for peace'. UNOSOM II begon op 4 mei aan zijn taak. Het handhaven van de overeenkomst gesloten in Addis Ababa werd belemmerd door Aidid, die UNOSOM II al snel ervan 88 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 1992- 1998 (Claremont, 1998) p. 22-25 89 L. H. Brune, The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 19921998 (Claremont, 1998) p. 26 90 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 193 38 beschuldigde partijdig te zijn en speciaal zijn Somali National Alliance partij (SNA) achter te stellen. Dit leidde tot een nieuw conflict tussen de VN en de warlord Aidid. De laatste maakte gebruik van de radiostations die onder de controle van zijn SNA stonden, om anti-VN propaganda uit te zenden. Na enkele aanvallen op de troepen van UNOSOM II, waarbij verschillende soldaten omkwamen, besloot de leider van de missie, generaal Jonathan Howe om de SNA (die bij onderzoek als schuldige partij werd aangewezen) aan te vallen en een prijs te zetten op het hoofd van Aidid. Begin juni volgden er luchtaanvallen door VS-troepen op de clans en de sub-clans die samenwerkten met de SNA. Hierbij viel een groot aantal burgerslachtoffers. Als gevolg van het groeiend aantal slachtoffers van UNOSOM II onder de bevolking en als gevolg van de anti-VN campagne, groeide de vijandigheid van de burgers van Somalië ten opzichte van de VN-troepen. Ook de aanvallen van Aidid werden een probleem voor UNOSOM II dat eerst nog als een soort peacekeeper probeerde te bemiddelen in het conflict, maar nu gedwongen werd om deel te nemen in het gevecht, en minder aandacht te besteden aan de humanitaire hulp en politieke opbouw van Somalië. In de Verenigde Staten groeide de interne tegenstand op de interventiemacht nadat er verscheidene doden vielen onder de Amerikaanse troepen. Op de Amerikaanse president Clinton werd druk uit het congres en de publieke opinie uitgeoefend en deze besloot zo snel mogelijk de Amerikaanse troepen te laten vervangen door andere VN-troepen.91 In 1995 vertrok UNOSOM II uit Somalië, geen verbetering in de situatie achterlatend. Sinds 1995 zijn er geen grote conflicten uitgebroken in Somalië, hoewel incidentele gevechten tussen de clans en warlords blijven bestaan. De VN blijft betrokken door middel van de United Nations Development Office Somalia. (UNDOS), dat voornamelijk gegevens over Somalië registreert en documenteert. In 2000 werd in Djibouti de Transitional National Government opgericht en werd er een interim-president gekozen. Het ontbrak de TNG aan ook maar enige erkenning in Somalië. De regering had geen werkelijke macht in het land. Het werd door velen niet als representatief gezien voor de bevolking van het land. Ook de krijgsheren die de macht hadden over Mogadishu wilden de TNG niet steunen. Hetzelfde gold ook voor enkele Somalische provincieën die zich onafhankelijk hadden verklaard. (Somaliland en Puntland) Hoewel deze provincieën door geen enkele internationale macht erkend werden, wensten zij zich niet aan te sluiten bij een regering die tot doel had de betrokken gebieden weer bij Somalië in te lijven. 91 N. J. Wheeler, Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) p. 193 39 De TNG was zelf onderverdeeld in te veel kleinere fracties en partijen om overeenkomsten te kunnen sluiten. De ongeloofwaardigheid van de TNG betekende dat ook de benodigde financiële steun van de internationale gemeenschap uitbleef. Hoewel grootschalig geweld in Somalië tot nu toe is uitgebleven en er in januari 2004 door de TNG een grondwet aangenomen werd, is de situatie niet veel veranderd. Krijgsheren hebben nog steeds de controle over het land en de (te zeer verdeelde) regering wordt het regeren onmogelijk gemaakt. Somalië is hiermee het klassieke voorbeeld geworden van een ‘failed state’, zelfs na de interventies van de internationale gemeenschap en na veelvuldige pogingen tot democratisering. 4.2 Afghanistan 4.2.1 Korte geschiedenis van de interventie Midden in de jaren 90 kwam in Afghanistan de Taliban aan de macht. Deze fundamentalistisch-islamitische organisatie kenmerkte zich in het invoeren van strenge islamitische wetten (sharia) en het afdwingen van een aparte rol van vrouwen in de samenleving. Deze beweging slaagde er wel in om de macht over Afghanistan te centraliseren. Voorheen was het land opgedeeld in kleine gebieden waar verschillende krijgsheren met elkaar om de macht streden. Toen op 11 september een terroristische aanslag gepleegd werd op het World Trade Center in New York, kon de regering Bush aantonen dat de Afghaanse regering banden had met de terroristische organisatie die de aanslagen op zijn geweten had. (Al-Qaïda) Er bestond bewijs dat de Taliban-regering Al-Qaïda toestemming gegeven had om trainingskampen voor terroristen op Afghaans grondgebied te houden. De VN-Veiligheidsraad vroeg de Afghaanse regering om uitlevering van de leider van het Al-Qaïda netwerk, Osama-bin-Laden. De Taliban weigerde om aan dit besluit gehoor te geven. Op 7 oktober 2001 begon onder leiding van de Verenigde Staten de militaire operatie Enduring Freedom. Deze militaire operatie had als doel om een einde te maken aan Al-Qaïda en de heerschappij van de Taliban. Er werd samengewerkt met de krijgsheren, die samen de Noordelijke Alliantie vormden.92 92 De Nederlandse Regering, Actueel Dossieroverzicht Afghanistan (16-4-2004), http://www.regering.nl/actueel/dossieroverzicht/afghanistan.jsp?ComponentID=7208&SourcePageID=7474 (26-6-2004) 40 Na de succesvolle operatie kwamen op initiatief van de Verenigde Naties, verschillende vertegenwoordigers van de Afghaanse bevolking in Bonn bijeen. Hier werd een routekaart voor Afghanistan uitgestippeld om weer een democratisch systeem in te voeren. Ook werd er overeengekomen dat er op verschillende terreinen met de internationale gemeenschap samengewerkt zou worden. De Veiligheidsraad bracht tevens een mandaat uit voor een internationale veiligheidsmacht in Afghanistan.93 De roadmap die uit de Bonnovereenkomst is ontstaan zou binnen 3 jaar moeten zorgen voor een democratisch en stabiel bestuur binnen Afghanistan. 4.2.2 Roadmap-fasen De roadmap naar democratie kan grofweg in twee fases worden ingedeeld. De eerste fase kan kortweg de interim-fase genoemd worden. In deze interim-fase werd gezorgd voor de totstandkoming van een hooggerechtshof, een interim-bestuur en een speciale commissie die voor een tijdelijke parlement (Loya Jirga) moest zorgen. Deze tijdelijke Loya Jirga zou als taak hebben om de verschillende krijgsheren die deel uit maakten van de zogenaamde Noordelijke Alliantie te laten deelnemen aan het democratische proces en de voornaamste leider en ministers uit te kiezen voor het transitionele bestuur. Dit bestuur kondigde de tweede fase aan in de democratische roadmap, de transitionele fase. De speciale commissie voor de oprichting van de tijdelijke Loya Jirga en het interim-bestuur zouden vanaf dit moment opgeheven worden. Het transitionele bestuur had als taak om vrede en stabiliteit in het land te bewerkstelligen, evenals een gouvernementeel en macro-economisch raamwerk te creëren. Ook zou het transitionele bestuur in oktober 2002 een 9-koppige constitutionele commissie oprichten, die een model van een nieuwe grondwet moest maken. Nadat er een constitutionele Loya Jirga zou zijn opgericht, die de nieuwe grondwet moest goedkeuren, zou de tijd rijp geworden zijn voor vrije verkiezingen. Deze verkiezingen zouden het einde inluiden van de democratische routekaart.94 4.2.3 Problemen in de democratisering 93 Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, UN Talks on Afghanistan (Bonn 27-11/5-12-2001) http://www.runiceurope.org/german/frieden/afghanistan_template.htm (15-6-2004) 94 Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, Agreement on Provisional Arrangements in Afghanistan Pending the Reestablishment of Permanent Government Institutions http://www.uno.de/frieden/afghanistan/talks/agreement.htm (26-6-2004) 41 In de interim-fase lag het accent meer op de oprichting van het hooggerechtshof, het interimbestuur en de speciale commissie. De problemen die optraden bij het functioneren van deze instellingen kwamen niet zo naar voren zoals ze in de transitionele fase zouden doen. Wel was er in de eerste fase al zichtbaar dat er grote onenigheid zou ontstaan tussen Islamitische conservatieven en progressieven. Deze onenigheid werd goed geïllustreerd in het hooggerechtshof, waarin de leidende figuren zich toegelegd hadden op nepotisme en het herinvoeren van de Sharia, het Islamitisch rechtssysteem. De grondslag van het gerechtshof lag echter in de progressieve grondwet van 1964. Het hooggerechtshof moest een permanent instituut vormen, dat zelfs na de vrije verkiezingen zijn autoriteit kan blijven uitoefenen. Het transitionele bestuur was er tot nu toe niet in geslaagd om het hooggerechtshof te zuiveren van nepotisme en andere leiders aan te stellen, hoewel het wel formeel jurisdictie heeft over het hof.95 De speciale commissie voor de oprichting van de tijdelijke Loya Jirga zorgde er inderdaad voor dat op 11 juni 2002 de tijdelijke Loya Jirga in het zadel zat. Het proces van de vorming van de tijdelijke Loya Jirga ging echter ook gepaard met omkoping, intimidatie en nepotisme. De uit 1501 man bestaande Loya Jirga ondervond veel problemen bij het onderhandelen, die te wijten waren aan het hoge aantal functionarissen. Bovendien slaagden zij er niet in om tot overeenstemming te komen over de toekomstige bezetting binnen het transitionele bestuur. De enige overeenkomst die gemaakt kon worden was dat de leider van het interim-bestuur (Hamid Karzai) opnieuw gekozen werd voor het nieuwe transitionele bestuur. De tijdelijke Loya Jirga slaagde er ook niet in om de verschillende krijgsheren te laten participeren in een nieuw democratisch bestuur. De krijgsheren trokken zich een voor een terug in hun eigen regionale gebiedsdelen en begonnen een eigen strijd tegen de centrale regering te voeren. De macht van de tijdelijke Loya Jirga en het transitionele bestuur werd beperkt tot de regio rond de hoofdstad Kabul. De oprichting van het transitionele bestuur kondigde zoals eerder gezegd de opheffing aan van de Speciale Commissie en het interim-bestuur. Het transitionele bestuur staat onder leiding van president Karzai, en bestaat uit twee vice-presidenten, 30 ministers en het hoofd van het hooggerechtshof.96 95 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4-2003, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D435X3X54793X65 (12-6-2004) p. 27 96 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 19-8-2002 http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004) p. 13 42 De taak van het transitionele bestuur was om een basis voor een democratische politiek te vormen, om voor vrede en stabiliteit te zorgen en om een zekere macroeconomische structuur aan te brengen die tot economische groei van het land kon zorgen. Het transitionele bestuur ondervind veel problemen van het grote aantal ministeries, die niet vrij zijn van onderlinge geschillen. Enkele jaren geleden werd bijvoorbeeld de minister voor vrouwenzaken aangeklaagd door het hoofd van het hooggerechtshof omdat zij toegaf geen vertrouwen in de Sharia te hebben. Slechts na intense druk van de internationale gemeenschap werd de aanklacht ingetrokken.97 Ook moest het transitionele bestuur binnen zeer korte tijd een 70.000 man groot Afghaans leger vormen, dat een einde kan maken aan de macht van de krijgsheren in de regio’s buiten Kabul en om de binnenlandse veiligheid te stimuleren. Er is nog steeds sprake van geweld tussen de verschillende etnische groeperingen. Dit geweld maakt ook het ideaal van power-sharing in de regering moeilijker te verwezenlijken.98 Vele etnische groeperingen blijven ondervertegenwoordigd. Ook is er sprake van terroristische aanslagen van met name de Taliban en Al-Qaïda. Het transitionele bestuur was er niet in geslaagd om een einde te maken aan de intimidatiepraktijken, het nepotisme en omkoping binnen het nieuwe politieke systeem. Het is te stellen dat de geest van de democratie nog lang niet in het huidige Afghaanse politieke klimaat is doorgedrongen. Verder had het transitionele bestuur nog te kampen met het hoge aantal vluchtelingen die in het land op drift zijn geraakt, het hoge armoedecijfer en de papaverteelt.99 Het zou niet makkelijk blijken te zijn om deze doelen op korte termijn te realiseren. De bezetting van de 9-koppige constitutionele commissie werd ingedeeld naar de verhoudingen van etnische groeperingen binnen Afghanistan. Dit gaf als probleem dat de constitutionele commissie door vele etnische groeperingen niet als legitiem werd ervaren. Het is dan ook maar de vraag of het de grondwet overal in het land geaccepteerd zal worden, en niet voor uitsluiting van minderheden zal zorgen. Ook in de constitutionele commissie speelde het probleem dat er gezocht moest worden naar de balans tussen een streng islamitische en een seculiere grondwet in de maatschappij. In deze grondwet moest ook een plaats gevonden worden voor het 97 Human Rights Watch, Former Women's Minister Intimidated (26-6-2004), http://www.hrw.org/press/2002/06/afghan0626.htm (27-6-2004) 98 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 19-8-2002 http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004) p. 50 99 British Broadcasting Corporation (BBC), BBC News (1-6-2004), http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/3767655.stm (28-62004) 43 verwezenlijken en respecteren van de mensenrechten, en in het bijzonder de rechten van vrouwen.100 Op 4 januari 2004 werd na 22 dagen van overleg door de Constitutionele Loya Jirga een nieuwe grondwet voor Afghanistan aangenomen. Na ondertekening door president Karzai op 26 januari 2004 is de grondwet met onmiddellijke ingang van kracht geworden. De president is ook verantwoordelijk voor de implementatie van de grondwet. In oktober 2004 werden er de eerste vrije presidentsverkiezingen gehouden. De periode die aan deze verkiezingen vooraf ging werd gekenmerkt door vele geweldsuitbarstingen die tot doel hadden de verkiezingen te saboteren. In september 2005 werden er parlementsverkiezingen gehouden. Ook deze verliepen niet zonder problemen.101 Afghanistan staat nog steeds onder toezicht van de internationale gemeenschap. Na aanleiding van de Bonn-akkoorden besloot de VN in samenwerking met Afghanistan om een veiligheidsmacht op te richten. De VN-Veiligheidsraad koos voor een zo robuust mogelijk mandaat voor de International Security Assistance Force (ISAF) in Afghanistan. Het mandaat geeft de veiligheidsmacht de mogelijkheid alle maatregelen te treffen die noodzakelijk worden geacht voor de uitvoering van de gegeven opdracht. Dit houdt in dat de veiligheidsmacht desnoods met militair geweld kan optreden om de veiligheid in Kabul te handhaven. Het belangrijkste doel van de ISAF was het interim, en het transitioneel bestuur van Afghanistan, te ondersteunen bij het handhaven van de veiligheid in Kabul en directe omgeving. Na de verkiezingen zijn de militairen op verschillende manieren betrokken bij de wederopbouw van het land.102 4.2.4 Veiligheid UNAMA en PRT De Verenigde Naties heeft daarnaast in maart 2002 een missie ter ondersteuning van Afghanistan opgericht, UNAMA. Deze missie bestaat uit twee delen. Het eerste deel zorgt voor ondersteuning bij politieke zaken en de staatsinrichting, en het tweede deel zorgt voor ondersteuning bij herstelwerkzaamheden en reconstructie.103 100 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4-2003, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D435X3X54793X65 (12-6-2004) p.30 101 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p. 10 102 NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2 (26-6-2004) 103 Verenigde Naties, News, http://www.un.org/News/Press/docs/2002/SC7345.doc.htm (27-6-2004) 44 Begin 2003 is de strategie van de Amerikanen in Afghanistan in belangrijke mate veranderd. Naast bestrijding met militaire middelen, wordt door middel van de wederopbouw van Afghanistan de terroristische dreiging van Al Qaïda en de Taliban bestreden. Hiervoor is het concept van de ‘Provincial Reconstruction Teams’ (PRT) ontwikkeld, die in acht steden veilige enclaves moeten creëren met als doel het centrale gezag in geheel Afghanistan te versterken. Het PRT-concept wordt tevens gezien als een pragmatische oplossing voor de politieke problemen rond de uitbreiding van ISAF naar andere steden in Afghanistan. Een PRT bestaat uit militairen en een vertegenwoordiger van het Amerikaanse State Departement, die verantwoordelijk is voor de verdeling van het budget voor wederopbouwen humanitaire hulpactiviteiten en de afstemming met de lokale NGO’s. Ieder PRT beschikt daarnaast over een voor het publiek toegankelijk kantoor.104 Omdat de Afghaanse autoriteiten niet meteen een groot enthousiasme toonden voor het PRT concept, werd er een comité van Afghaanse ministers aangesteld om de implicaties van het PRT-systeem nader te analyseren en hierover in dialoog te treden met de Verenigde Staten. Van de zijde van de Afghaanse regering bestaat grote zorg over de betrokkenheid van de Amerikanen bij het wederopbouwproces, met name tegen de achtergrond van de oorlog in Irak. De NGO-wereld en de VN toonden zich in de eerste instantie ook sceptisch en afstandelijk, maar lijken nu meer oog gekregen te hebben voor de bijdrage die PRT’s kunnen leveren aan het verbeteren van de positie van het centrale gezag buiten Kabul.105 Toch lijken de PRT’s niet geheel op een uiteindelijke overname van de Afghaanse regering berekend. De auteur Barnett R. Rubin maakt melding an het feit dat het budget van de Afghaanse overheid nauwelijks toereikend is voor de verschillende projecten die de PRT’s uitvoeren. Ook zouden volgens Rubin militairen niet geschikt zijn voor wederopbouwprojecten. Hij raadt dan ook aan om ontwikkelingsspecialisten van verschillende NAVO landen in te zetten in het wederopbouwproces.106 Bij dit advies is echter weer de waarschuwing van Fukuyama van toepassing; vermijdt externe actoren die de lokale bestuurscapaciteit wegzuigen door de neiging om zelf in deze instituties te willen voorzien. ISAF De VN-veiligheidsraad machtigde op 13 oktober 2003 tot uitbreiding van het mandaat van ISAF. De daartoe strekkende resolutie van de VN-Veiligheidsraad werd met unanimiteit 104 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 12-11-2003, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA6123CX3X62644X94 (27-6-2004) p. 17 105 Ibid, p.17 106 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006 p. 45 aanvaard. Anno 2005 luidt het uitgebreide mandaat van ISAF alsvolgt: 1) de verzekering van een veilige omgeving; 2) opbouw van Afghaanse instituties; 3) de verbetering van het functioneren van de Afghaanse politie en het Afghaanse leger; 4) het runnen van Kabul International Airport en het verzorgen van een ‘air liaison officers cell’ en 5) de verbetering van de eigen bescherming en de verbetering van informatievergaring over de situatie in het hele land.107 De mogelijkheid van een uitbreiding van de rol van ISAF is overigens voorzien in de Bonn-akkoorden. Dit betekent echter niet dat ISAF buiten Kabul en de omgrenzende gebieden in actie zal komen.108 Het is ISAF tot dusver niet gelukt om een veilige situatie in Afghanistan te bewerkstelligen. Rubin zegt hierover “Both the (US-led) Coalition and ISAF have operated with a light footprint that has been inadequate to deliver security. Achieving this goal has also been hampered by lack of coordination between the two commands' different definitions of security priorities.”109 4.2.5 Afghaanse instituten Leger Het Afghaanse nationale leger bestaat tot dusver uit 26.000 manschappen. Uiteindelijk moet het leger volgens het Afghaanse Ministerie van Defensie ongeveer 70.000 manschappen omvatten.110 De bataljons zijn opgeleid door de Verenigde Staten en Frankrijk. De structuur wordt gevormd door een Centraal Legerkorps, dat is opgebouwd uit twee infanteriebrigades, met elk drie infanteriebataljons. Daarnaast is een ‘Quick Reaction Brigade’ geformeerd om bescherming te kunnen bieden aan de Loya Jirga. Het eerste inzetten van eenheden van het Afghaanse leger hebben volgens het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken tot positieve reacties geleid van de Afghaanse bevolking.111 Het leger wordt meer en meer ingezet teneinde de stabiliteit in Afghanistan te bewaren. Echter, niet alle legereenheden zijn even betrouwbaar. Zo is het bekend dat het leger bijvoorbeeld illegaal tol heft in het westen van Afghanistan. De kosten 107 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p. 22 108 NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2 (26-6-2004) 109 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006 p. 5 110 Ibid, p. 19 111 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 12-11-2003, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA6123CX3X62644X94 (27-6-2004) p. 19 46 van het leger zijn inmiddels enorm.112 Medio 2006 is er een proces begonnen dat de rol die de Verenigde Staten in het Afghaanse leger speelt, overgedragen wordt aan de Afghaanse regering. Deze is echter niet op deze taak berust en heeft, net als bij de PRT’s, een tekort aan financiële middelen om het leger te onderhouden.113 Politie Het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken heeft een vijfjarenplan opgesteld voor de vorming van een nationaal politiekorps. Eind juli 2003 zijn de eerste Afghanen geslaagd voor hun één jaar durende politietraining die werd verzorgd door het Duitse politieondersteuningsproject. Het doel is om een politiekorps op te bouwen bestaande uit 50.000 politieagenten en 12.000 grenswachten. De politiesalarissen worden betaald door het ‘Afghanistan Reconstruction Trust Fund’ en andere donaties. Er heerst echter een groot tekort aan fondsen. Van de 120 miljoen Amerikaanse dollars die nodig zijn is slechts 40 miljoen toegezegd. Van deze toezeggingen is tot dusver slechts een fractie daadwerkelijk betaald. Zonder deze fondsen kan belangrijke politieapparatuur niet worden aangeschaft en kunnen salarissen niet worden betaald. Als gevolg daarvan worden de mogelijkheden van de politie om de taken naar behoren uit te voeren beperkt en neemt de kans op corruptie toe. 114 Uit onderzoek door Amnesty International blijkt dat de politie in Afghanistan en met name buiten Kabul, zelden in staat is om mensenrechtenschendingen door lokale commandanten te voorkomen, en in enkele gevallen zelf ook mensenrechtenschendingen heeft begaan. Het betreft hier bijvoorbeeld mishandelingen en folteringen tijdens ondervragingen. Als gevolg van deze problemen binnen het Afghaanse politiekorps heeft de bevolking nauwelijks of geen vertrouwen in het functioneren van het politieapparaat. 115 Het is moeilijk om vast te stellen of de peacebuildingsmissie in Afghanistan een geslaagde democratie gaat opleveren. Er zijn inmiddels verkiezingen gehouden, maar de situatie is nog steeds zeer instabiel, met name buiten de hoofdstad Kabul. De problemen in Afghanistan zijn niet gering. Naast etnische onlusten en gevechten tussen krijgsheren onderling, drugshandel en gebrek aan geld en materieel zijn er nog vele 112 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 29-07-2005, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F371X3X55648X37 (21-11-2005) p. 25 113 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006 p. 22 114 Ibid, p. 19 115 Amnesty International, Police Reconstruction Essential for the Protection of Human Rights, http://www.amnestyusa.org/countries/afghanistan/document.do?id=3950B67AE78F121280256CE0005BA87A (17-6-2004) 47 kwesties die wederopbouw verhinderen en waarmee Afghanistan in de toekomst mee te kampen zal hebben.116 Op dit moment valt niet te zeggen of het democratiseringsproces in Afghanistan als geslaagd kan worden beschouwd. Of de democratisering in het peacebuildingsproces hiermee gefaald heeft is echter ook niet zeker. De toekomst zal dit moeten uitwijzen. 4.3 Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze casestudies heeft gefaald? Het probleem met de situatie in Somalië was dat het oorspronkelijke mandaat in eerste instantie gericht was op het geven van humanitaire hulp. De wending van humanitaire redenen naar die van de internationale vrede en veiligheid was wel erg groot. Hoewel er in de VN-resolutie benadrukt werd dat het hier om een uitzondering ging, was het de eerste keer dat er een peacekeepingmissie om humanitaire redenen onder hoofdstuk VII, en met het recht om geweld te gebruiken werd uitgevoerd.117 Als argument werd gebruikt dat Somalië zich in een staat van anarchie bevond en er geen regerende partij was om toestemming voor de interventie te vragen. De oorspronkelijke bedoeling van een peacekeepingmissie was echter juist onpartijdigheid, geen gebruik van militair geweld mits in geval van zelfverdediging en de goedkeuring van de betrokken staat. Het is juist een tegenstrijdigheid met hoofdstuk VII. De peacekeepingmissie in Somalië behield niets van de oorspronkelijke betekenis van peacekeeping. Daarom kan men dit niet zien als een legale vorm van peacekeeping, maar moet men de Task Force van de Verenigde Staten zien als peace-enforcement. De peacebuildingsmissie UNOSOM II was te vroeg ingezet. Er was geen enkel teken dat de gewelddadigheden in het land aan het verminderen waren en de toegepaste strategie bleek in de praktijk niet houdbaar. Op het politieke niveau is het spijtig dat er niet verder is ingegaan op het werk van de VN-gezant Sahnoun. Zijn visie was dat de enige basis voor vrede in Somalië in het bestaande clansysteem lag. Het passeren van de door Sahnoun geleidde onderhandelingen zorgden er bovendien voor dat de interveniërende macht een derde partij werd in het conflict. De vijandige opstelling van de bevolking die hierop volgde kan gezien worden als een van de grootste oorzaken van het mislukken van de interventie. 116 B. R. Rubin, 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006 p. 2 117 N. Azimi (ed), Humanitarian Action and Peace-keeping Operations: Debriefing and Lessons (Dordrecht, 1997) p. 104. 48 Aan enige politieke hervormingen kwam de VN nauwelijks toe na de militair volstrekt gefaalde missie. Somalië heeft de internationale gemeenschap harde lessen geleerd op het gebied van peacebuilding. Hetgeen dat hierbij het meest duidelijk in het oog springt is het feit dat peacebuilding niet werkt als de gewelddadigheden nog in volle gang zijn. Het vredesakkoord van Addis Ababa (1993) was te zwak gebleken om stand te houden en bood geen enkele basis voor een geslaagde peacebuildingsmissie. In de casestudie van Afghanistan is nog niet met zekerheid te zeggen of de peacebuilidingsmissie in Afghanistan gefaald heeft of niet. Het verwachte politieke succes met de operatie Enduring Freedom is echter tot nu toe uitgebleven. De kern van het probleem in Afghanistan is het tekort aan financiële middelen om organisatorische factoren aan te pakken, en het tekort aan manschappen om de invloed van de Loya Jirga te vergroten tot buiten het gebied rond Kabul. Hamid Karzai besteedde een groot deel van zijn tijd tijdens buitenlandse bezoeken om staatshoofden te wijzen op dit probleem. De aandacht voor Afghanistan mag niet verslappen na de verkiezingen, en het mag niet verwacht worden dat alle problemen na de verkiezingen opgelost zullen zijn. De problemen zullen ook voor een groot deel gekoppeld zijn aan de situaties van de omringende landen, meent Hamid Karzai in een interview met CNN118 Zolang er niet genoeg geld wordt uitgetrokken voor instituten zoals het Afghaanse leger en politie, is de (wankele) democratie in Afghanistan nog altijd in gevaar. Juist de opgebouwde overheidsinstituten zorgen voor de garantie van een stabiele en vrije staat. Het gevaar is dat de VN en de hulporganisaties niet in staat zijn of niet bereid zijn zich voor langere tijd aan Afghanistan te binden. Krishna Kumar meent dat peacebuilding door sommige externe actoren nogal eens verward wordt met crisismanagement. Interventies op het gebied van bestuur, mensenrechten en vluchtelingenwerk hebben volgens Kumar meer het karakter van ‘snelle reparaties’ gekregen.119 Zeker nu de aandacht van de internationale gemeenschap meer op Irak gericht is, verkleinen de kansen van Afghanistan om nog aanspraak te maken op internationale hulp, terwijl de zo begeerde fase van 'self-sufficiency' nog lang niet is bereikt. Met de verslapping van de aandacht aan Afghanistan dreigt ook veel van het goede werk, geleverd door onder andere UNAMA en de PRT's verloren te gaan. Kortom, Afghanistan is nog verre van een veilige en democratische staat. De invloed van de huidige regering Karzai beperkt zich hoogstens tot de omgeving van Kabul. Corruptie 118 Cable News Network (CNN), Worldnews (10-6-2004), http://www.cnn.com/2004/WORLD/asiapcf/06/10/karzai.afghanistan (23-6-2004) 119 K. Kumar ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn Societies’ in K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London, 1997) p. 34 49 en drugshandel zijn aan de orde van de dag. Hoewel de NAVO meer troepen beloofd heeft, is dit bij lange na niet genoeg om de omringende gebieden onder de invloed van de nationale regering te brengen. Het gebied wat wel onder de macht van de huidige regering valt is klein, en de transitie naar de democratie is nog altijd bezig, en verloopt niet echt bemoedigend. Hoewel er zeker positieve invloeden zijn te bespeuren, zoals de verkiezingen, de vorming van een legitieme Afgaanse regering en het langzaam winnen van terrein van de PRT's, dreigt deze teniet gedaan te worden door het gebrek aan financiële middelen en internationale troepenmachten. Ook verschillende problemen die met de realisatie van de roadmap verbonden zijn, zoals corruptie en etnische spanningen, kunnen worden aangepakt als de regering meer middelen ter beschikking had. Dit geld ook voor bijvoorbeeld het vluchtelingenprobleem en de papaverteelt.120 Afghanistan heeft een kleine doch wankele stap gemaakt op de weg naar de democratie. Het is aan de internationale gemeenschap om het land op deze weg te houden. Tot op heden is de situatie echter uiterst zorgwekkend. Het ziet er niet naar uit dat Afghanistan de belangstelling van de internationale gemeenschap heeft weten vast te houden. Conclusie Samenvattend is men in Somalië niet eens toegekomen aan het daadwerkelijk invoeren van democratie, laat staan aan de daarmee gepaard gaande problemen en valkuilen. De belangrijkste elementen die de overgang in Duitsland en Japan tot een succes maakten ontbreken. Ze ontbreekt een functionerende staatsstructuur. Die is verdwenen met de val van Siad Barre. Helaas is de poging van Sahnoun om op basis van het bestaande clansysteem voort te bouwen niet doorgezet, zodat initiatieven van de internationale gemeenschap om tot een functionerende staat te komen vaak niet op de loyaliteit van de clans kunnen rekenen en worden ervaren alsof zij van buitenaf opgedrongen worden. Voorts ontbreekt ook de daadwerkelijke onderwerping van gewapende groeperingen. Dat is een cruciale verschil met Duitsland en Japan na de 2e Wereldoorlog, die immers beide totaal onderworpen en ontwapend waren. Ook de republiek van Weimar kende pas daadwerkelijk enig succes, nadat in 1923 de laatste gewapende aanslag op haar bestaan met geweld de kop was ingedrukt. In termen van onze definitie van een geslaagde peacebuilding: er is geen enkele structuur die een ‘relapse into conflict’ voorkomt. 120 L.P. Goodson 'The Lessons of Nation Building in Afghanistan' in: F. Fukuyama (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) p. 162 50 In Afghanistan men erin geslaagd is om op diverse punten continuïteit te vinden met het verleden. Een voorbeeld is de Loya Jirga, die ook door voorgaande regimes gebruikt is om de eigen heerschappij te legitimeren. Het is niettemin een instituut gebleven, dat op loyaliteit van vele Afghanen en met name de traditionele stam-elites kan rekenen. Helaas bezat Afghanistan nauwelijks andere oude instituties om over te nemen en in te lijven in de nieuwe staat, zodat deze nauwelijks een stabiele basis bieden. Wel is er een poging ondernomen om de verschillende krijgsheren die het land rijk is, te laten participeren in het politieke proces. Dat neemt niet weg dat de samenwerking wankel en voorwaardelijk blijft, zolang iedere krijgsheer de mogelijkheid heeft om zich op zijn eigen territoir en eigen etnische machtsbasis terug te trekken. De massale aanwezigheid van de internationale troepenmacht draagt uiteraard ook bij aan het relatieve succes van de peacebuildingsmissie Afghanistan. Hoewel van ontwapening nog geen sprake is, wordt enige vrede wel gegarandeerd door de aanwezigheid van een strijdmacht die enige tegenwicht kan bieden tegen die van de krijgsheren. Anderzijds betekent de macht van de krijgsheren dat het ideaal van een meerderheidsregering, als zowel het ideaal van een constitutie die in het hele land toegepast kan worden, nog ver weg zijn. Het is, kortom, nog maar de vraag of de huidige Afghaanse politieke structuur er een is, die een een ‘relapse into conflict’ zal voorkomen. Men is echter wel een stap verder dan in Somalië. Het antwoord op de deelvraag 'Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is afgesloten?' is dus dat in Afghanistan en Somalië de historische politieke structuren vrijwel ontbreken. Toch is er een verschil merkbaar in beide cases. In Somalië is een kans gemist omdat er onvoldoende is ingehaakt op de al bestaande politieke structuren en men nauwelijks rekenschap heeft gehouden met de bestaande clansystemen. In Afghanistan heeft men wel een oude politieke structuur opnieuw leven in geblazen en is het resultaat nog af te wachten. De nieuwe situatie lijkt enigzins kansen te bieden omdat men er in geslaagd is om aan te haken bij de schaarse aanwezige structuren. 51 Hoofdstuk 5 Overeenkomsten en verschillen tussen de vier casestudies 5.1 Verschillen tussen de casestudies Als men de cases van het na-oorlogse West-Duitsland en Japan vergelijkt met Somalië en Afghanistan, zijn er een paar opvallende verschillen. Post-conflict democratisering De democratisering in West-Duitsland en Japan kon plaatsvinden in relatieve rust. De twee landen waren zo goed als verslagen en er vonden weinig tot geen gewelddadigheden meer plaats. Ook was in beide gevallen de bevolking niet etnisch verdeeld. Dit in tegenstelling tot Somalië en Afghanistan, waar de peacebuildingsmissie al werd ingezet toen er nog steeds strijd geleverd werd in het land. In Somalië was de burgeroorlog nog in volle gang toen de missie UNOSOM II van start ging. Deze missie ondervond veel hinder door het conflict, daar zij te veel taken tegelijkertijd te verwerken kreeg. Het lukte de peacebuilders dan ook niet om een einde te maken aan het geweld of om een democratische regering te creëren. Het peacebuildingsproces was hier duidelijk te vroeg van start gegaan om effectief te kunnen zijn. In Afghanistan kwam het proces wel van de grond, hoewel ook hier verschillende krijgsheren en overblijfselen van het Taliban-regime gewelddadigheden veroorzaakten. Het peacebuildingsproces en de democratisering van het land is dan ook slechts beperkt tot Kabul en omstreken. Daarbuiten heerst er nog steeds een anarchie van krijgsheren en Talibanoverblijfselen die elkaar en de Afghaanse regering bevechten. Hoewel de Taliban en de krijgsheren zich nooit geheel hebben overgegeven aan de interventiemacht en dus ook niet geheel verslagen zijn, kan niet worden gesteld dat de peacebuildingsmissie in Afghanistan mislukt is. Peacebuilding werd wel vroeg ingezet, maar de gevolgen waren hier niet zo dramatisch als in Somalië, zij het dat de Afghaanse regering slechts in een klein gebied invloed kan uitoefenen. Gebruik maken van oude instituties 52 De democratisering in West-Duitsland en Japan had baat bij het gebruik van oude grondwetten, respectievelijk de Weimar-grondwet en de Meiji-grondwet. Hoewel deze oude grondwetten niet geschikt waren om een democratisch politiek systeem te bewerkstelligen, konden ze wel door commissies aangepast worden aan het nieuwe politieke systeem (onder toeziend oog van de bezettingsmachten) en verschafte de nieuwe grondwet meer legitimiteit onder de bevolking. Somalië en Afghanistan hadden geen eerdere grondwet die aangepast kon worden aan de nieuwe situatie. Het bestuur in Somalië was gebaseerd op een dictatuur en verschillende clansystemen. Het Taliban-regime in Afghanistan had eveneens geen grondwet opgesteld en hield vast aan het Islamitische rechtssysteem, de Sharia. Tijdens de democratisering van beide landen kon er nauwelijks op bestaande of oude politieke systemen teruggevallen worden. In Afghanistan zorgden bovendien de verschillende etnische bevolkingsgroepen voor problemen met de samenstelling van de grondwet. De constitutionele commissie bestond uit leden van verschillende etniciteit, die verhoudingsgewijs overeenkwamen met de etnische samenstelling van de Afghaanse bevolking. Dit gaf als probleem dat de alleen al de constitutionele commissie door vele etnische groeperingen niet als legitiem werd ervaren. Toch is het mijn mening dat er te weinig gekeken is naar potentiële politieke structuren uit het verleden, namelijk het Somalische clansysteem of zelfs de stabiliteit die de regeringsperiode van de voormalige koning (Mohammed Zahir Shah) van Afghanistan kenmerkte. In Somalië is nog door Mohammed Sahnoun geprobeerd om door middel van het clansysteem een politiek systeem op te bouwen, dat gestoeld zou zijn op democratische principes. Doordat dit niet gelukt was, kon de peacebuildingmissie niet op de loyaliteit van de clans rekenen en werd zij ervaren alsof ze van buitenaf opgedrongen werd. Traditionele politieke structuren zouden een vruchtbare ondergrond kunnen vormen bij het creëren van instituties die uiteindelijk naar een vorm van democratie zouden kunnen leiden. (Zie verder in paragraaf 5.1: verschillen in de definitie van het begrip ‘democratie’) Mate van autoriteit van de interveniërende macht De democratisering van Duitsland en Japan werd tot stand gebracht door een bezettingsmacht, namelijk de geallieerden. Somalië en Afghanistan moesten hun politieke hervormingen organiseren met behulp van een peacebuildingsmacht, die slechts op het politieke en militaire vlak invloed kon uitoefenen in plaats van blijvende beslissingen te nemen in het politieke proces. Dit is echter niet het enige verschil. Ook de aard van de gewelddadige conflicten zijn anders in de casestudies van hoofdstuk 3 en 4. Na de Koude Oorlog is het aantal interne conflicten aanzienlijk toegenomen. Vredesmissies worden veel 53 meer ingezet binnen intrastatelijke dan interstatelijke conflicten.121 Etnische geschillen spelen een grotere rol dan ooit, en sommige auteurs zoals Mary Kaldor, spreken dan ook van het verschijnsel ‘New Wars’.122 Intrastatelijk versus interstatelijk Een duidelijk verschil in de casestudies van vlak na de 2e Wereldoorlog en de meer recentere studies is het type conflict. Japan en Duitsland vormden voor en na de bezetting door de geallieerde macht een politieke eenheid. Somalië en Afghanistan waren dat niet. In Somalië was de dictatuur van Siad Barre al uiteengevallen tot een onduidelijke heerschappij van verschillende, elkaar bevechtende, clans en krijgsheren over diverse gebiedsdelen. Met de interventie van de VN en de VS werd deze verdeling van clans en krijgsheren ingewikkelder, mede omdat de interventiemacht zelf beschouwd werd als een derde partij in het conflict. Afghanistan vormde vóór de interventie wel een politieke eenheid. De Taliban had een stevige grip op het land en de aanwezige krijgsheren hadden niets in te brengen op politiek gebied. Dit veranderde na de VS-interventie. De Taliban werd verslagen en krijgsheren mengden zich weer in de strijd. Om het geweld van deze krijgsheren zo veel mogelijk te beperken werd door de Amerikanen getracht de krijgsheren en hun gevolg zoveel mogelijk te betrekken in het politieke proces. Dit proces verliep op zijn zachtst gezegd niet vlekkeloos en veel krijgsheren besloten in latere periodes uit het vredesproces te stappen 5.2 Overeenkomsten tussen de casestudies Tussen de casestudies zijn ook enige overeenkomsten te constateren: Continuïteit en verandering Bij een vergelijking tussen Japan, Duitsland, Somalië en Afghanistan blijkt, dat het belangrijkste probleem zit in het vinden van een balans tussen continuïteit en verandering in het staatsbestel. In Japan en Duitsland, beide ontwikkelde staten, had men het geluk dat men, ondanks de vernietigingen van de oorlog, gebruik kon maken van de aanwezige instituties. Men behoefde slechts te zorgen dat deze instituties wel zodanig aangepast werden dat aantasting van minderheidsrechten ofwel aantasting van het staatsbestel onmogelijk gemaakt zou worden. In Somalië en Afghanistan moest men het met aanzienlijk minder stellen. 121 H. Miall, O. Ramsbotham, T. Woodhouse, Contemporary Conflict Resolution (Cambridge, 1999) p.2 122 M. Kaldor, New & Old Wars (Oxford, 2001) p. 1-12 54 Gemeenschappelijke tradities en structuren waren schaars, terwijl er van staatsinstituties of van een functionerende grondwet niet of nauwelijks sprake was. De waarschuwing van Fukuyama, dat externe actoren de institutionele capaciteit van de staten ondermijnen door staatsfuncties te creëren en in zijn geheel over te nemen, lijkt in deze cases vaak in de wind te worden geslagen. Het lijken met name die initiatieven geweest die een voortzetting van de bestaande structuren inhielden, die succesvol genoemd kunnen worden. In Afghanistan was dat de Loya Jirga. In Somalië was dat het clansysteem, dat voor een succesvolle vredesopbouw enige kansen kon vormen, indien men er gebruik van wist te maken. Geen terugkeer naar oorspronkelijke democratische traditie In alle vier de casestudies is er bij het democratiseringsproces geen sprake van een terugkeer naar een oorspronkelijke democratische traditie. Men kan stellen dat er in na-oorlogs Duitsland en Japan gebruik kon worden gemaakt van eerdere grondwetten, maar niet dat deze grondwetten op een democratische traditie gebouwd waren. De Weimar-republiek mocht een democratie zijn, maar deze was helaas zo kortstondig, dat de democratische waarden zich niet hadden kunnen nestelen in de Duitse politiek. Hetzelfde gold voor Japan. Het Keizerrijk functioneerde op basis van een oligarchie. De Meiji-hervormingen brachten hierin geen enkele hervormingen. Na de oorlog werd de democratie in Japan voor het eerst geïntroduceerd. Dit is in overeenstemming met de cases van Afghanistan en Somalië. Deze landen hebben geen eerdere ervaring gehad met democratie. Dit behoeft dus geen reden te zijn om de kans op democratie in deze landen af te schrijven omdat er geen democratische precedent is. Verschillen in de definitie van het begrip ‘democratie’. Interessant zijn de mogelijke verschillen in het begrip democratie. De casestudie Japan heeft bewezen dat een geslaagde democratie niet uitsluitend op Westerse waarden en tradities hoeft te berusten. Dit feit had een mogelijke invloed kunnen hebben op de vredesmissie in Somalië, en op de onderhandelingen van Mohammed Sahnoun in het bijzonder. Deze onderhandelingen waren gebaseerd op het functioneren van het clansysteem, een systeem dat een stevigere politieke basis had in de Somalische maatschappij. De visie van Sahnoun was dat dit de enige basis was voor vrede. In april 1992 werden de clanhoofden en de krijgsheren het eens om 500 peacekeepers in Somalië toe te laten. Uiteindelijk werd Sahnoun gepasseerd door de Secretaris Generaal van de VN, die al een besluit had genomen om 3000 peacekeepers te sturen voor snel resultaat. 55 Het zou interessant zijn een democratisch systeem te creëren uit het clan- of stammensysteem. Zoals in paragraaf 3.1 van dit onderzoek wordt gesuggereerd; de casus van de democratisering van Japan bewijst dat een opgelegde democratie zich aan kan passen aan traditionele normen en waarden; zij hoeven niet geheel opgegeven te worden bij de vorming van een meer democratische besluitvorming in de politiek. Democratisering is ook mogelijk in landen die niet bekend zijn met de westerse politieke structuren. Conclusie Het verschil tussen de historische casestudies en de recente casestudies zit voornamelijk in de beschikbaarheid van politieke structuren waarbij bij de invoering van de democratie kon worden aangesloten. In Japan en West-Duitsland waren deze ruimschoots voorhanden en in Somalië en Afghanistan waren deze schaars. Zoals Fukuyama zegt: “What did occur in both Germany and Japan was the re-legitimation of the new governments on a democratic basis, with the drafting of democratic constitutions”123 Ook factoren als de mate van de autoriteit van de interveniërende macht, het stadium waarin er met peacebuilding begonnen wordt en de internationale inzet van financiële middelen, hulp en mankracht zorgen voor veel verschillen tussen de cases onderling. 123 F. Fukuyama (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) p. 4 56 Hoofdstuk 6 Conclusie Het onderzoek is begonnen met de deelvraag 'Wat is post-conflict peacebuilding en hoe is het ontstaan? In hoeverre hoort democratisering thuis in peacebuilding?' Na een korte uitleg over de definities en de geshiedenis van peacebuilding werd er min of meer bij meerderheidsbeslissing in hoofdstuk 1.3 geconcludeerd dat democratisering een noodzakelijk onderdeel is van peacebuilding, omdat de meerderheid van de schrijvers een democratie als einddoel voor ogen heeft. Dat neemt niet weg, dat over de wijze waarop dit doel bereikt moet worden, de meningen uiteenlopen. De verschillende visies op de wijze waarop democratisering in het peacebuilding-proces ingepast dient te worden zijn veelal terug te voeren op debatten in de democratische theorie. Rafael Lopez-Pintor stelt in dat kader vast dat er grote onenigheid bestaat over de definitie van democratie. Wel is er volgens hem een duidelijke verschuiving ontstaan binnen de internationale politiek. Er wordt bijvoorbeeld tegenwoordig meer waarde gehecht aan democratie dan aan staatssoevereiniteit. Lopez-Pintor is van mening dat democratie niet zo makkelijk is in te voeren dan sommige auteurs doen geloven. Hij haalt het probleem aan bij een van de belangrijkste peilers van de democratie: vrije verkiezingen. Vrije verkiezingen zijn volgens hem geen voorwaarde voor een democratisch bestuur, vooral niet als het land in kwestie te maken heeft met etnische minderheden. Deze zouden na de verkiezingen wel eens in gevaar kunnen komen. Lopez-Pintor citeert daarbij verschillende auteurs die niet alleen hun stem uitbrengen voor assistentie bij het organiseren van vrije verkiezingen, maar ook voor assistentie bij het handhaven van de vrije meningsuiting na de verkiezingen.124 In deze visie staat dus het conflict tussen de meerderheidsregering en minderheidsrechten centraal, waarbij volgens deze auteur te gemakkelijk gekozen zou worden voor invoering van een meerderheidsregering, ten koste van een adequate regeling van minderheidsrechten. Een adequate regeling daarvan zal voor minderheidsgroeperingen een voorwaarde zijn om de wapens neer te leggen. R. Lopez-Pintor, Reconciliation Elections: A Post-Cold War Experience’, in K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London, 1997) p. 21 124 57 Roland Paris heeft vooral bezwaren tegen de snelle invoering van democratie en snelle liberalisatie. Hij meent dat het overhaasten van hervormingen kan leiden tot een vrede van slechts korte termijn, en instabiliteit van het politieke stelsel. Hij neemt de situatie in Angola als voorbeeld van te snelle verkiezingen na een conflictsituatie. In 1992 werd in Angola de uitslag van de verkiezingen als niet legitiem beschouwd door de verliezende partij, wat een hernieuwd conflict tot stand bracht.125 Deze situatie kan men vergelijken met de situatie waarin Afghanistan nu verkeert. De constitutionele commissie werd evenmin als legitiem ervaren omdat deze uit verschillende etnische groeperingen bestond, ingedeeld naar de bestaande verhoudingen in het land. Dit kan een voorteken zijn voor latere instabiliteit in de constitutionele Loya Jirga. Paris meent dat voorzichtigheid geboden moet zijn bij hervormingen van het politieke stelsel en maant tot een meer doordachtzamere tactiek, en het langer vasthouden van vredesmissies, met een minimum van 10 jaar. Dit mag dan wel duur zijn, maar het behouden van een stabiele vrede op lange termijn heeft een hogere prioriteit. Bovendien moet er geld uitgetrokken worden om overheidsinstituten op te zetten die de democratie maken tot wat zij is. Paris' leus is dan ook 'institutionalisation before liberalisation'.126 Bij Paris ligt de nadruk dus op het conflict tussen meerderheidsregering en de staatsinrichting. Volgens hem dient er allereerst een stabiele staatsstructuur opgebouwd te worden, alvorens men deze aan een regering bij meerderheid kan blootstellen. Francis Fukuyama maakt hierbij een belangrijke kanttekening van het ernstige feit dat externe actoren vaak de lokale bestuurscapaciteit wegzuigen door de neiging om zelf in deze instituties te willen voorzien. Hier moet dus rekening mee gehouden worden bij het zogenaamde ‘capacitybuilding’ en institutionalisering van staten. Volgens Fukuyama is dit een zeer moeizaam proces, dat evenwel mogelijk zou moeten zijn door de aanpassing van de lokale structuren en capaciteiten. Pauline Baker maakt onderscheid tussen twee groepen van peacebuilders, namelijk de conflictbeheersers en de democratiseerders. De eerste groep hecht meer belang aan het oplossen van het conflict, terwijl de tweede groep het accent legt op een snelle democratisering van het conflictgebied, en de daarbij horende gerechtigheid.127 Paris en Lopez-Pintor zouden volgens dit onderscheid in de eerste groep vallen. Naar mijn mening is het onderscheid dat Baker maakt niet zo zwart wit. Lopez–Pintor streeft, ondanks zijn bezwaren en voorzichtigheid, wel degelijk naar democratische hervormingen. Paris meent dat snelle invoering van democratie en liberalisering schadelijk is R. Paris, ‘Wilson’s Ghost: The Faulty Assumptions of Post-Conflict Peacebuilding’, in Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 767 126 Ibid, p. 780 127 P. H. Baker, ‘Conflict Resolution Versus Democratic Governance: Divergenth Paths to Peace?’, in Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) p. 759 125 58 voor het verdere peacebuildingsproces. Toch valt hij, evenals Fukuyama, niet geheel in het onderscheid van Baker te plaatsen omdat hij wel degelijk een vorm van democratie en liberalisering als het einddoel ziet. Hij zet alleen vraagtekens bij de snelle invoering van de democratische waarden. Ik meen, kortom, dat Paris en Lopez Pintor niet zozeer anders denken over het uiteindelijke doel, namelijk de invoering van een democratie naar Westers model, maar dat zij zich bewust zijn van ‘losse eindjes’ van de democratische theorie, namelijk hoe de regering door de meerderheid te verzoenen met de rechten van de minderheid enerzijds (Lopez Pintor) en hoe de regering door de meerderheid te verzoenen met stabiele staatsinstituties anderzijds (Paris). Ook met deze sceptische geluiden blijft dus de conclusie overeind, dat democratisering een noodzakelijke voorwaarde is voor peacebuilding. De tweede deelvraag luidde: 'Wat is democratie? Is democratie een stabiliserende factor binnen intrastatelijke conflicten?' Ervaringen in het verleden tonen aan dat invoering van democratie niet zonder meer een stabiliserende factor hoeft te zijn in geval van intrastatelijke conflicten. Indien democratie immers belangrijk is voor geslaagde peacebuilding, vormen de valkuilen in de democratische theorie en praktijk eveneens valkuilen bij peacebuilding. Democratie kan niet gezien worden stabiel eindstadium voor staten. De geschiedenis laat, zoals in hoofdstuk 2 geconcludeerd, zien dat de huidige democratische landen fases kenden van krijgsheren, dictaturen, oligarchieën of andere staatsvormen voordat ze zich konden ontwikkelen tot een democratie, en hoewel het democratische systeem het meest legitieme systeem is en het meeste economische voordeel oplevert voor de bewoners van de staat128 is het niet vanzelfsprekend dat democratie in conflictsituaties ook gehandhaafd kan blijven. Het systeem kan makkelijk een terugval maken naar een fase van bijvoorbeeld een dictatuur of een oligarchie, net als een dictatuur gemakkelijk terug kan vallen in een systeem van rondtrekkende krijgsheren, zoals dat in Somalië gebeurd is na het vertrek van de dictator Siad Barre. Toch kan democratie een stabiliserende factor in het staatssysteem vormen. Dit wordt in het 3e hoofdstuk aangetoond, met de behandeling van de historische casestudies en de bijbehorende deelvraag 'Welke factoren maakte democratisering in historische casestudies tot een succes?' Dit kan samengevat worden in een viertal punten: De totale overgave van de verslagen landen en het staken van de gewapende strijd. Het aanpassen en gebruik van eerdere grondwetten als basis voor een democratisch politiek systeem. 128 M. Olson, 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science Review Vol. 87, No.3 September 1993 p. 567- 575 59 Het inschakelen van voornamelijk legitieme regionale bestuurders en het gebruik maken van al bestaande institutionele en politieke structuren. Het herstellen van de economische structuren. Tenminste drie van deze punten zijn, in negatieve zin, terug te vinden in het antwoord op de 4e deelvraag, namelijk: 'Welke factoren zorgden ervoor dat de invoering van democratie in deze recente casestudies moeizaam verloopt en nog niet succesvol is afgesloten?'. In Somalië werd de peacebuildingsmissie te vroeg ingezet, verkeerd aangepakt en er werd met een te ruim mandaat geïntervenieerd. Door al deze maatregelen werd het de conflicterende partijen nog mogelijk gemaakt om de gewapende strijd te continueren en om de peacebuildingsmacht zelfs als een derde partij in het conflict te beschouwen. Ook ontbrak er in Somalië een bestaande acceptabele staatsstructuur waar gebruik gemaakt kon worden om toekomstige instituten en structuren op te bouwen. De enige traditionele structuren, de aanwezige clansystemen, zijn in het proces van democratisering en staatsopbouw genegeerd. In Afghanistan heeft het tekort aan financiële middelen en toezegging van internationale troepen een duidelijk negatief effect op het verloop van de peacebuildingsmissie. De macht van de regering kan zich niet uitbreiden in de gebieden waar de krijgsheren de dienst uit maken en het zeer belangrijke proces van het opzetten van functionerende instituten ondervindt grote vertraging, dat schade kan opleveren voor de fragiele vrede. Het meest opvallende verschill tussen de historische en de recente cases (deelvraag 5: 'Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de historische en de recente casestudies?') is dus: In de historische cases is er succevol gebruik gemaakt van al bestaande instituties, regionale bestuurders en poltieke systemen. In de recentere cases waren deze niet of nauwelijks aanwezig. De reden dat de peacebuildingsmissie in Afghanistan naar mijn mening een positievere wending genomen heeft dan in Somalië, is omdat men de Loya Jirga weer nieuw leven heeft ingeblazen en gebruik heeft kunnen maken van dit systeem. Men is in de historische casestudies begonnen met het peacebuildingsproces toen de gewapende strijd in zijn geheel gestaakt is. In de recentere cases is dit niet gelukt en moet men de vredesopbouw trachten te combineren met het behouden en het voortdurend bewerkstelligen van de vrede. In de recente cases heeft men te maken met een ander type conflict, namelijk intrastatelijke conflicten. Dit was in de historische cases niet het geval. Hierdoor wordt het bewerkstelligen van vrede en democratie een stuk ingewikkelder. 60 In de historische cases bestond er een absolute overheersing van de bezettingsmacht. Deze behield de autoriteit op alle processen die er zich in het land afspeelden. Hierdoor werd de vredesopbouw in dezelfde hand gehouden. Somalië en Afghanistan moesten hun politieke hervormingen organiseren met behulp van een peacebuildingsmacht, die slechts op het politieke en militaire vlak invloed kon uitoefenen in plaats van blijvende beslissingen te nemen in het politieke proces. Ter conclusie van dit onderzoek moet er teruggekeerd worden naar de hoofdvraag, namelijk: “Welke factoren maken democratisering tot een succes in peacebuilding?” De eerste factor die in dit onderzoek verantwoordelijk bleek voor een succesvolle democratisering is het gebruik maken van oude instituties en bestaande politieke structuren. Dit heeft een positieve invloed op democratisering binnen peacebuilding. Dit is niet zo verrassend, aangezien het opbouwen van een zekere structuur beter gaat als er nog een fundament aanwezig is. Toch zal er in mijn opinie duidelijker gekeken moeten worden naar eventuele mogelijkheden die traditionele structuren, zoals clansystemen, kunnen bieden. Een democratie hoeft niet alleen naar westerse waarden gemodelleerd te worden. De casus van Japan bewijst dat traditionele of niet westerse waarden prima hun plaats in kunnen nemen in een stabiel en democratisch systeem. Dit onderzoek spreekt de hoop uit dat toekomstige vredesmissies de mogelijkheden van eventuele bestaande structuren kunnen inzien en hierop voort kunnen bouwen. Verrassend is dat het ontbreken van een democratische traditie geen negatieve gevolgen op een democratiseringsproces hoeft te hebben. Het tegenovergestelde wordt wel vaak in huidige literatuur gesuggereerd. Een kort overzicht van de geschiedenis van Japan en Duitsland leert de lezer echter dat deze landen ook geen democratisch systeem kenden voor de Tweede Wereldoorlog. Dit is een hoopvol gegeven voor landen waarin het democratische systeem nog geïntroduceerd moet worden. Ook de tijdige inzet van post-conflict peacebuilding is van groot belang, dat wil zeggen dat pas begonnen kan worden met het creëren of aanpassen van benodigde instituten, als inderdaad alle gewelddadigheden gestaakt zijn. Hiervoor is absolute autoriteit nodig voor de betreffende vredesmacht. Deze moet bereikt worden door een politieke en militaire overheersing van alle betrokken partijen. Wordt deze stabiliteit niet verkregen dan heeft dit negatieve gevolgen op de opbouw van een nieuw politiek systeem. De casestudies van Afghanistan en Somalië bewijzen dit. 61 Naar mijn mening heeft ook het tekort aan toezeggingen van internationale troepen een duidelijk negatief effect op het verloop van de peacebuildingsmissie.Het is in mijn opinie van groot belang dat de aandacht van de internationale gemeenschap bij deze missies niet wegvalt en dat er geld, tijd en mankracht beschikbaar blijft om het ingewikkelde en tijdrovende proces van democratisering en peacebuilding te blijven ondersteunen. Er moet voldoende motivatie blijven bestaan om overheidsinstituten op te zetten (of aan te passen) die de democratie maken tot wat zij is, doch men moet vermijden om in een soort neokolonialisme te vallen waar Fukuyama voor waarschuwt. Het is een grote verantwoordelijkheid die genomen wordt als men een besluit neemt om democratisering via een peacebuildingsmissie in een land in te voeren. Deze verantwoordelijkheid wordt naar mijn mening te vaak onderschat of opzij geschoven, zodat peacebuildingsmissies te vroeg afgebouwd en/of teruggetrokken worden. Dit kan fatale gevolgen hebben voor de stabiliteit in het gebied of zelfs voor de internationale veiligheid. Toekomstig onderzoek zal nog moeten uitwijzen hoe democratisering als proces het beste kan slagen en welke strategieën in peacebuildingsmissies het meest succesvol zijn om een staat met democratische waarden, en daarmee een stabiele vrede tot stand te brengen. Naar mijn mening kan men echter niet twijfelen aan de grote waarde die de ‘lessons learned’ met zich mee brengen. Al staat de wetenschap en de techniek van de vredesmissies relatief gezien nog in de kinderschoenen, het is mijn mening dat het goed analyseren van historische situaties een hoop waardevolle informatie kan geven voor toekomstige missies. Oorlog is iets dat onlosmakelijk verbonden is met de mensheid. Mijn hoop echter is gebaseerd op de verdere ontwikkeling van internationale vredesmissies in de toekomst, zodat zoveel mogelijk leed dat met gewelddadige conflicten veroorzaakt wordt, genezen of zelfs voorkomen kan worden. De enige vrede waarop de mensheid kan rekenen, is immers afkomstig uit de mens zelf. Gebruikte bronnen: Ambassade Verenigde Staten in Duitsland, Treaty on the Final Settlement with Respect to Germany, September 12, 1990 http://usa.usembassy.de/etexts/2plusfour8994e.htm (23-42006) Amnesty International, Police Reconstruction Essential for the Protection of Human Rights, http://www.amnestyusa.org/countries/afghanistan/document.do?id=3950B67AE78F12128 0256CE0005BA87A (17-6-2004) 62 Anderson, M.S. The Ascendancy of Europe 1815-1914 (Essex, 1985) Azimi, N. (ed), Humanitarian Action and Peace-keeping Operations: Debriefing and Lessons (Dordrecht, 1997) Baker, P.H. ‘Conflict Resolution Versus Democratic Governance: Divergenth Paths to Peace?’, in Crocker et all. Turbulent Peace (Washington 2001) Ball, N. 'The Challenge of Rebuilding War-Torn Societies', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) Baylis, J., Smith, S. The Globalisation of World Politics, an Introduction to International Relations (Oxford, 2001) Boutros Ghali, B. United Nations Online Archive; Agenda for Peace, http://www.un.org/Docs/SG/agpeace.html (last check, 2-7-2005) British Broadcasting Corporation (BBC), BBC News (1-6-2004), http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/3767655.stm (28-6-2004) Brons, M.H. Society, Security, Sovereignty and the State in Somalia, From Statelessness to Statelessness? (Utrecht, 2001) Brune, L.H. The United States and Post-Cold War Interventions; Bush and Clinton in Somalia, Haiti and Bosnia, 1992-1998 (Claremont, 1998) Cable News Network (CNN), Worldnews (10-6-2004), http://www.cnn.com/2004/WORLD/asiapcf/06/10/karzai.afghanistan (23-6-2004) Cliteur, P.B. & Loth, M.A. Rechtsfilosofie van de Twintigste Eeuw (Arnhem, 1992) Cousens, E., Kumar C., Wermester K,. eds., Peacebuilding as Politics: Cultivating Peace in Fragile Societies (Boulder, 2000) De Nederlandse Regering, Actueel Dossieroverzicht Afghanistan (16-4-2004), http://www.regering.nl/actueel/dossieroverzicht/afghanistan.jsp?ComponentID=7208&So urcePageID=7474 (26-6-2004) Dower, J. Japan in War and Peace, Essays on History, Culture and Race (London, 1995) Dunn, F.S. Peace-Making and the Settlement with Japan (New Jersey, 1963) Fukuyama, F. Het bouwen van een staat; de wereldorde in de 21e eeuw (Amsterdam, 2005) Fukuyama, F. (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) Gimbel, J. The American Occupation of Germany, Politics and the Military, 1945-1949 (California, 1968) Glaessner, G.J. The Unification Process in Germany, From Dicatatorship to Democracy (London, 1992) 63 Goodson, L.P, 'The Lessons of Nation Building in Afghanistan' in: F. Fukuyama (ed.) Nation-Building, Beyond Afghanistan and Iraq (Baltimore, 2006) Historyworld, History of Democracy, Elements of democracy: from the 3rd century BC, http://www.historyworld.net/wrldhis/PlainTextHistories.asp?groupid=2640&HistoryID=a c42 (Last check: 5-9-2005) Human Rights Watch, Former Women's Minister Intimidated (26-6-2004), http://www.hrw.org/press/2002/06/afghan0626.htm (27-6-2004) Hunter, J. The Emergence of Modern Japan, An Introductory History since 1853 (London, 1998) Immig, O., Palm, J. Van Capitulatie naar Integratie, 40 jaar Bondsrepubliek Duitsland (Amsterdam, 1989) Joll, J. Europe since 1870, An International History (London, 1990) Kaldor, M. New & Old Wars (Oxford, 2001) Kumar, K. ‘The Nature and Focus of International Assistance for Rebuilding War-Torn Societies’ in: K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London, 1997) Licklider, R. 'Obstacles to Peace Settlements', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) Lopez-Pintor, R. ‘Reconciliation Elections: A Post-Cold War Experience’, in K. Kumar (ed.) Rebuilding Societies after Civil War. (London 1997) Lund, M. 'Life Cycle of Conflict' in: Preventing Violent Conflict (Washington, 1996) Mann, G. Deutsche Geschichte des 19. und 20. Jahrhunderts (Frankfurt am Main, 1992) Maris, C.W., Jacobs, F.C.L.M. Recht Orde en Vrijheid, Een Historische Inleiding in de Rechtsfilosofie (Groningen, 1991) Miall, H., Ramsbotham, O., Woodhouse, T., Contemporary Conflict Resolution, The prevention, management and transformations of deadly conflicts (Oxford, 1999) Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan situatie 10-4 2003, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=597CA5352B2147A491FEF4D55CF7D 435X3X54793X65 (12-6-2004) Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 2907-2005, http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=890D122F86A942A1BEC25E535058F 371X3X55648X37 (21-11-2005) Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten - Afghanistan, situatie 1211-2003, 64 http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=5DD10B1E12D14B279F4537209EA61 23CX3X62644X94 (27-6-2004) Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemene Ambtsberichten, Afghanistan, situatie 198-2002 http://www.minbuza.nl/default.asp?CMS_ITEM=MBZ460855 (13-6-2004) Möller, H. Weimar. Die Unvollendete Demokratie (München, 1994) Montesquieu, C.de Over de Geest der Wetten (Amsterdam, 1998) Moran, M. George Bush, Nation Builder, http://www.msnbc.msn.com/id/4448418/ (Last check, 1-8-2005) NAVO, Homepage ISAF, http://www.afnorth.nato.int/ISAF/Update/media_faq.htm#q2 (26-6-2004) Olson, M. 'Dictatorship, Democracy, and Development' in: American Political Science Review Vol. 87, No.3 September 1993 Paris, R. 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding', in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) Philips Price, M. Dispatches from the Weimar Republic, Versailles and German Fascism (London, 1999) Popper, K. Conjectures and Refutations, The Growth of Scientific Knowledge (London, 2000) Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, Agreement on Provisional Arrangements in Afghanistan Pending the Re-establishment of Permanent Government Institutions http://www.uno.de/frieden/afghanistan/talks/agreement.htm (26-6-2004) Regionaal Informatiecentrum Verenigde Naties, UN Talks on Afghanistan (Bonn 27-11/512-2001) http://www.runiceurope.org/german/frieden/afghanistan_template.htm (15-62004) Reischauer, E.O., Craig, A.M. Japan, Tradition and Transformation (Sydney, 1989) Rubin, B. R. 'Afghanistan's Uncertain Transition from Turmoil to Normalcy', in: Council on Foreign Relations; Country Special Report no. 12, March 2006 Sisk, T. Democracy and Peacebuilding at the Local Level, Lessons Learned. http://www.idea.int/conflict/upload/DLL_Lessons_Learned.pdf. (last check 30-8-2005) Stedman, S.J. ‘International Implementation of Peace Agreements in Civil Wars: Findings from a Study of Sixteen Cases’, in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) Storry, R. A History Of Modern Japan (Harmondsworth, 1973) Tocqueville, A. de Democracy in America (Hertfordshire, 1998) Turville-Petre, G. Origins of Icelandic Literature (Oxford, 1967) 65 Verenigde Naties, News, http://www.un.org/News/Press/docs/2002/SC7345.doc.htm (276-2004) Warner, D. New Dimensions of Peacekeeping (Dordrecht, 1995) Welfield, J. An Empire in Eclipse, Japan in the Postwar American Alliance System (London, 1988) Wheeler, N.J. Saving Strangers; Humanitarian Intervention in International Society (Oxford, 2000) Wilson W, in: R. Paris, 'Wilson's Ghost, The Faulty Assumptions of Postconflict Peacebuilding' in: Crocker et all. Turbulent Peace (Washington, 2001) Wolferen, K.G. van Japan, The Enigma of Japanese Power (London, 1989) Woodward, S.L. ‘Bosnia after Dayton: Transforming a Compromise into a State’, in: R. L. Rothstein, After the Peace, Resistance and Reconciliation. (London, 1999) Zakaria, F. The Future of Freedom: Illiberal Democracy at Home and Abroad (London, 2004) 66